Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:4610 - Rechtbank Amsterdam - 1 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:46101 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht Kantonrechter

Zaaknummer: 11543469 \ CV EXPL 25-3049

Vonnis van 1 juli 2025

in de zaak van

ZONLEASE 1 B.V., gevestigd te Amsterdam, eiser in de hoofdzaak, gedaagde in het incident, hierna te noemen: Zonlease, gemachtigde: mr. K. Renssen,

tegen

1 [gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,2. [gedaagde 2], wonende te [woonplaats] , gedaagden in de hoofdzaak, eisers in het incident, hierna samen te noemen: [gedaagden] , gemachtigde: mr. M. Oudriss.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 3 februari 2025, met producties;- de incidentele conclusie strekkende tot verwijzing, met producties;

  • de incidentele conclusie van antwoord in het incident tot verwijzing, met één productie.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident tot verwijzing.

2 De feiten voor zover van belang in het incident

2.1. Op 1 januari 2023 hebben partijen een huurovereenkomst getekend voor de bepaalde termijn van twintig jaar. Zonlease huurt van [gedaagden] onder andere 2.700 m2 aan dakoppervlak (hierna: het gehuurde). Het gehuurde heeft als gebruiksbestemming – kort gezegd – het plaatsen en gebruiken van zonnepanelen. Partijen zijn overeengekomen dat de huurprijs voor de gehele periode € 15.000,00 bedraagt en in één keer wordt betaald. In de huurovereenkomst staat, voor zover relevant, het volgende: “Verhuurder zal op eerste verzoek van Huurder meewerken aan het vestigen van een opstalrecht of kwalitatieve verplichting op het Gehuurde ten behoeve van Huurder en ten laste van de onroerende Zaak.

2.2. Zonlease heeft ook een overeenkomst gesloten met [bedrijf] . Deze overeenkomst wordt aangeduid als de “Zonleaseovereenkomst” en is gedateerd op 13 september 2022. Deze overeenkomst ziet op de lease van zonnepanelen.

2.3. Op 10 april 2025 heeft Zonlease een andere dagvaarding uitgebracht bij de Rechtbank Amsterdam, sector civiel (zaaknummer C/13/767992 en rolnummer 25/968). Gedaagde partijen zijn in die zaak [gedaagden] hun zoon [naam] en het [bedrijf] . In die procedure vordert Zonlease – kort gezegd – betaling van termijnbedragen.

3 Het geschil

in de hoofdzaak

3.1. Zonlease vordert – kort gezegd – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

3.2. Zonlease legt hier – kort gezegd – aan ten grondslag dat [gedaagden] tekortschieten in de nakoming van hun contractuele verplichtingen die volgen uit artikel 6.2 van de huurovereenkomst. Hierom is er sprake van wanprestatie. Omdat [gedaagden] meerdere malen in de gelegenheid zijn gesteld om vrijwillig mee te werken, maar dat niet doen, ziet Zonlease zich genoodzaakt om medewerking van [gedaagden] te vorderen op straffe van een dwangsom.

3.3. [gedaagden] hebben (nog) geen inhoudelijk verweer gevoerd en hebben het hierna te noemen incident opgeworpen.

in het incident

3.4. [gedaagden] vorderen om onderhavige zaak bij incidenteel vonnis te verwijzen naar de Rechtbank Amsterdam, sector civiel (hierna: afdeling civiel of de handelsrechter) alwaar de voormelde andere zaak aanhangig is, opdat alsdan de voornoemde zaken gelijktijdig en – na de aangekondigde vordering tot voeging ex art. 222 Rv – gevoegd worden behandeld en in die zaken gelijktijdig wordt beslist.

3.5. [gedaagden] stellen dat beide zaken voortvloeien uit een tussen partijen gesloten leaseovereenkomst omtrent zonnepanelen. Om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen is het voor de hand liggend dat de zaken door dezelfde rechter worden behandeld.

3.6. Zonlease voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering en de zaak naar de rol te verwijzen voor een laatste termijn voor het indienen van de conclusie van antwoord in de hoofdzaak binnen twee weken bij wijze van een laatste termijn. Dit verweer wordt hierna, voor zover relevant, besproken.

4 De beoordeling

4.1. Het gaat in dit incident om de vraag of deze zaak verwezen moet worden naar de afdeling civiel van deze rechtbank. Op dit incident zal in dit vonnis beslist worden.

4.2. Aan de incidentele vordering leggen [gedaagden] ten grondslag dat de in dit geding onderhavige huurovereenkomst integraal deel van de leaseovereenkomst maakt, althans zijn de zaken onlosmakelijk met elkaar verknocht. De huurovereenkomst strekt immers tot het huren van de daken van de melkveehouderij van [gedaagden] , zodat er zonnepanelen door Zonlease op geplaatst konden worden. Daarnaast staat de geldigheid van de zonleaseovereenkomst en ook de huurovereenkomst die daar deel van uitmaakt, ter discussie. [gedaagden] heeft de overeenkomsten buitengerechtelijk ontbonden met een beroep op dwaling. Dat heeft effect op zowel de vordering tot vestiging van een opstalrecht in deze kantonprocedure als de vordering tot betaling in de procedure bij de afdeling civiel. [gedaagden] is voornemens om na verwijzing van onderhavige zaak de rechtbank te verzoeken om de zaken te voegen op grond van artikel 222 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv).

4.3. Zonlease brengt meerdere redenen naar voren waarom de vordering tot verwijzing dient te worden afgewezen. Allereerst stelt Zonlease dat er sprake is van een ‘aardzaak’ in onderhavige procedure, zodat deze niet verwezen kan worden naar de afdeling civiel (zoals ook volgt uit artikel 220 lid 5 Rv). Voorts wordt in beide procedures niet tussen dezelfde partijen geprocedeerd. Hoewel er enige overlap in partijen is, wordt de procedure bij de afdeling handel ook gevoerd tegen de heer [naam] en tegen het [bedrijf] . Hiermee is niet voldaan aan het vereiste wat volgt uit artikel 222 lid 1 Rv. Ten slotte stelt Zonlease zich op het standpunt dat er geen sprake is van dusdanige verknochtheid van beide zaken dat het opportuun is dat beide zaken door een en dezelfde rechter worden behandeld.

4.4. De kantonrechter stelt het volgende voorop. Artikel 220 lid 1 Rv bepaalt dat een incidentele vordering tot verwijzing kan worden ingesteld in zaken die reeds bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig zijn gemaakt tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp, of in geval de zaak verknocht is aan een zaak die reeds bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is. Verwijzing is ook mogelijk indien één van de zaken bij de kantonrechter in behandeling is en de andere niet. Van verknochtheid is sprake als de feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere zaak, dan wel dat zij daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is.

4.5. Aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag in hoeverre de zaken verknocht zijn, komt de kantonrechter niet toe. Zonlease heeft terecht aangevoerd dat de onderhavige zaak naar haar aard moet worden aangemerkt als een zaak betreffende een huurovereenkomst en daarmee als een zogenoemde "aardzaak" in de zin van artikel 93 onder c Rv. Op grond van dit artikel behoren geschillen betreffende huurovereenkomsten tot de exclusieve bevoegdheid van de kantonrechter. De wetgever heeft als uitgangspunt genomen dat verwijzing er niet toe mag leiden dat een aardvordering terecht komt bij een niet-kantonrechter (Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 387). Nu in deze zaak een vordering uit hoofde van een huurovereenkomst aan de orde is, betreft het een aardvordering waarvoor uitsluitend de kantonrechter bevoegd is. Gelet op artikel 220 lid 5 Rv is het slechts mogelijk dat een handelsrechter een dergelijke zaak verwijst naar de kantonrechter, en niet andersom. De vordering tot verwijzing naar de afdeling civiel dient dan ook te worden afgewezen.

4.6. Gelet op het slagen van voornoemd verweer, kunnen de overige verweren van Zonlease onbesproken blijven.

4.7. [gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Zonlease in het incident. De kosten van Zonlease worden begroot op € 271,50 (1 punt salaris gemachtigde en nakosten).

4.8. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5 De beslissing

De kantonrechter

in het incident

5.1. wijst de incidentele vordering tot verwijzing af,

in de hoofdzaak

5.2. verwijst de zaak naar de rol van 15 juli 2025 voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagden] ,

5.3. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. B.T. Beuving, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025 in aanwezigheid van de griffier mr. S.H.I. Hoestra.

61289