ECLI:NL:RBAMS:2024:4237 - Rechtbank Amsterdam - 11 juni 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
RECHTBANK AMSTERDAM INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/334135-23
Datum uitspraak: 12 juni 2024
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 18 december 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB).
[opgeëiste persoon] geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] (Polen), ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
Zitting 8 februari 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mr. M. Al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda, en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is geschorst om enerzijds aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit betreffende de toetsing aan artikel 12 OLW af te wachten en anderzijds om de raadsman in de gelegenheid te stellen aanvullende documenten te verzamelen ten behoeve van het gelijkstellingsverweer.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Zitting 29 februari 2024
De behandeling van het EAB is vervolgens met toestemming van partijen hervat in de stand van het onderzoek van de vorige zitting, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is gesloten.
(Tussen)uitspraak van 13 maart 2024
De rechtbank heeft de overlevering geweigerd voor zover het EAB ziet op executie-overlevering. Het onderzoek ter zitting is heropend onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd ten aanzien van het deel van het EAB dat strekt tot de vervolging van de opgeëiste persoon ten aanzien van de in het EAB genoemde feiten VI tot en met VIII.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting van 9 april 2024
De behandeling van het EAB is ter zitting hervat in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de door de rechtbank geformuleerde vragen voor te leggen aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden voor voorlopig gedetineerden in Polen in het Poolse remand regime. Deze vragen dienen om na te gaan of – in het licht van het CPT rapport van 22 februari 2024
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 30 april 2024
De behandeling van het EAB is ter zitting hervat in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is geschorst om de antwoorden van de Poolse autoriteiten af te wachten op de door de rechtbank geformuleerde vragen over de detentieomstandigheden in het Poolse remand regime aangezien er nog geen vertaalde reactie beschikbaar was
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 29 mei 2024
De behandeling van het EAB is ter zitting hervat in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3 Tussenuitspraak van 13 maart 2024
Het EAB ziet op een executiedeel en op een vervolgingsdeel.
Wat het executiedeel betreft, heeft de rechtbank in de tussenuitspraak van 13 maart 2024 de overlevering geweigerd voor zover het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van de bij het verzamelvonnis van het District Court in Świecie van 18 oktober 2018 met referentie IIK 430/18 opgelegde vrijheidsstraffen, die zijn opgelegd wegens de in het EAB genoemde feiten I t/m V.
Voor het deel van het EAB dat strekt tot de vervolging van de opgeëiste persoon van de in het EAB genoemde feiten VI tot en met VIII heeft de rechtbank de volgende beslissingen genomen:
- De dubbele strafbaarheid van de feiten VI en VII is vastgesteld;
- Feit VIII levert geen strafbaar feit op in Nederland maar de rechtbank ziet af van de weigeringsgrond van artikel 7 OLW en verwerpt het verweer van de raadsman dat de overlevering voor dit feit moet worden geweigerd;
- Het verzoek van de raadsman om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander in de zin van artikel 6 OLW is niet toegewezen omdat naar het oordeel van de rechtbank de opgeëiste persoon niet heeft kunnen aantonen dat hij ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven;
- Het verweer van de raadsman dat de overlevering van de opgeëiste persoon een onevenredig bezwarende beslissing zou zijn is verworpen.
De overwegingen 3 tot en met 7 van de tussenuitspraak worden in deze uitspraak als herhaald en ingelast beschouwd.
4 Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden
Standpunt van de raadsman Het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit op de op 9 april2024 geformuleerde vragen is volstrekt onbevredigend. Uit het antwoord van 26 april 2024 blijkt immers dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering toch terechtkomt in een detentie instelling voor veroordeelde gedetineerden. Er staat: *“The District Court (..) informs that [opgeëiste persoon] , upon transfer to the Polish authorities, will become a person deprived of liberty for the purpose of serving a custodial sentence, and not a person under temporary arrest”.*Ook wordt gesproken over een “convicted person”. Het lijkt er dus op dat de opgeëiste persoon na overlevering alsnog de aan hem opgelegde gevangenisstraf moet ondergaan terwijl de rechtbank de overlevering voor het gedeelte dat strekt tot tenuitvoerlegging van de reeds opgelegde straffen heeft geweigerd. Voorts staat in het antwoord vermeld dat de opgeëiste persoon waarschijnlijk zal worden geplaatst in de Prison No. 1 in Grudziądzzonder dat verder antwoord wordt gegeven op de gestelde vragen. Nu de Poolse autoriteiten de door de rechtbank gestelde vragen niet hebben beantwoord, stelt de raadsman zich primair op het standpunt dat de overlevering dient te worden geweigerd. Subsidiair verzoekt de raadsman de behandeling van de zaak aan te houden om de eerder gestelde vragen nogmaals aan de Poolse autoriteiten voor te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De bij brief van 26 april 2024 verstrekte informatie gaat inderdaad niet over het remand regime in de Poolse detentie instellingen. Via Eurojust
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de zorgen die in het CPT-rapport van 22 februari 2024 worden geuit met betrekking tot de detentieomstandigheden van voorlopig gedetineerden. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de reactie van 22 februari 2024 van de Poolse autoriteiten daarop. In recente tussenuitspraken heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld, ter beoordeling van de vraag of sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten.
De rechtbank herhaalt in dit kader dat zij reeds bij uitspraak van 13 maart 2024 heeft geoordeeld dat de overlevering wordt geweigerd voor zover het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van de bij het verzamelvonnis van 18 oktober 2018 van de District Court in Świecie met referentie II K 430/18 opgelegde vrijheidsstraffen, die zijn opgelegd wegens de in het EAB genoemd feiten 1 toe en met V.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de detentieomstandigheden in het remand regime in Polen.
In het kader van dat nadere onderzoek zal de rechtbank het onderzoek heropenen en de officier van justitie verzoeken om de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag te laten beantwoorden of, indachtig de omstandigheden op grond waarvan een algemeen gevaar voor het remand regime is aangenomen, dit gevaar - al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen. Voor zover de uitvaardigende justitiële autoriteit meent dat het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon binnen het remand regime kan worden weggenomen, dan wenst de rechtbank in het bijzonder het volgende over het Huis van Bewaring, waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, te vernemen:
1) Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het Huis van Bewaring? 2) Zo ja, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven? 3) Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, daaraan voorafgaand altijd toestemming zal moeten vragen? 4) Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek? 5) Hoeveel vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) heeft de opgeëiste persoon in een meerpersoonscel?
De rechtbank wijst erop dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voor de beantwoording van boven gestelde vragen - zo nodig - bijstand kan verzoeken aan de centrale autoriteit of een van de centrale autoriteiten van Polen, in de zin van artikel 7 van het Kaderbesluit.
5 Slotsom
De rechtbank heropent het onderzoek om de reden die hiervoor onder 5 is genoemd.
6 Beslissing
HEROPENT en SCHORST het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd ten aanzien van het deel van het EAB dat strekt tot de vervolging van de opgeëiste persoon ten aanzien van de in het EAB genoemde feiten VI tot en met VIII, teneinde door tussenkomst van de officier van justitie aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de hiervoor geformuleerde vragen voor te leggen.
BEPAALT dat de vordering opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk twee weken voor het verstrijken van de verlengde beslistermijn op 10 juli 2024.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen het nader te bepalen tijdstip.
BEVEELT de oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen het nader te bepalen tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door Mr. M.C.M. Hamer, voorzitter, mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en B.M. Vroom-Cramer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
ECLI:NL:RBAMS:2024:1880.
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT)
European Union Agency for Criminal Justice Cooperation (Eurojust)
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT)
Zie onder andere: rechtbank Amsterdam, 5 april 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1982.
ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 97.