ECLI:NL:RBAMS:2024:4220 - Rechtbank Amsterdam - 27 mei 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/085015-24
Datum uitspraak: 28 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 25 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 mei 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3 Referte
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een door het Amtsgericht Münster op 11 oktober 2023 uitgevaardigd arrestatiebevel met referentie 23 Gs 5359/23.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB.
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon.
5 Strafbaarheid
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
6 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Leitende Oberstaatsanwältin in Münster heeft bij brief van 22 april 2024 de volgende garantie gegeven:
(…) European Arrest Warrant [opgeëiste persoon] (…) Verzekerd wordt dat de vervolgde persoon in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland, op basis van de geldige lezing van het kaderbesluit 2008/909/JI van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel wordt opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging daarvan in de Europese Unie (pbl. L 327 van 5-12-2008, pagina 27) voor de verdere tenuitvoerlegging naar Nederland zal worden overgedragen. (…)
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.
7 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW
Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe aan dat:
- de medeverdachte(n) in Duitsland worden vervolgd;
- het onderzoek in Duitsland is aangevangen;
- het bewijsmateriaal zich in Duitsland bevindt;
- de Duitse autoriteiten de wens tot vervolging hebben geuit door middel van de uitvaardiging van het
- het Openbaar Ministerie niet voornemens is vervolging voor de feiten in te stellen.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn. De gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast, in het licht van de door de officier van justitie gegeven argumenten, dat het gegeven dat de feiten geacht worden geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding vormt om de weigeringsgrond toe te passen.
8 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
Bij de aanhouding van de opgeëiste persoon is – zo blijkt uit de stukken – een telefoon in beslag genomen. Het gaan om een smartphone, merk Apple (PL0600-2024113580-3172155).
Op de zitting van 14 mei 2024 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de telefoon die onder hem in beslag genomen is, feitelijk reeds aan hem is teruggegeven. Bevestiging van de juistheid van deze verklaring ontbreekt echter vooralsnog.
Voor het geval de afgifte van de inbeslaggenomen telefoon feitelijk nog aan de orde zou zijn, oordeelt de rechtbank dat die afgifte aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen.
9 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5, 6, 7, 13 en 49 en 50OLW.
10 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan het Amtsgericht Münster (Duitsland) voor de feiten zoals deze zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELT de afgifte van het in beslag genomen voorwerp aan de uitvaardigende justitiële autoriteit (voor zover nog aan de orde).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter, mrs. J.G. Vegter en A.K. Glerum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.