Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2024:3830 - Rechtbank Amsterdam - 25 juni 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2024:383025 juni 2024Deze uitspraak is in 2 latere zaken aangehaald

Uitspraak inhoud

Parketnummer: 13/319901-23

Datum uitspraak: 26 juni 2024

TUSSENUITSPRAAK

op de vordering van 6 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).[1] Dit EAB is uitgevaardigd op 19 oktober 2023 - en aangepast op 8 maart 2024 - door een rechter bij the Regional Court in Kraków, III Criminal Division (Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon], geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [BRP-adres] , gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] ,

hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1 Procesgang

Zitting 18 april 2024 Een eerste behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 april 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is bij deze zitting verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. E.B. Jobse, advocaat in Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.[2]

Tussenuitspraak 2 mei 2024 De rechtbank heeft bij uitspraak van 2 mei 2024 het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, om onderzoek te doen naar een mogelijk reëel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, OLW. De rechtbank heeft de officier van justitie verzocht om op dit punt vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in Polen.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.

Zitting 12 juni 2024 De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 12 juni 2024. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. E.B. Jobse, advocaat in Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3 Tussenuitspraak 2 mei 2024

De overwegingen 3 t/m 8 uit de tussenuitspraak van 2 mei 2024[3] (ten aanzien van de grondslag en inhoud van het EAB, de genoegzaamheid, de strafbaarheid, het onschuldverweer, de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 OLW en artikel 11 OLW) dienen hier als herhaald en ingelast beschouwd te worden.

4 Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in Polen voor voorlopig gehechten

Standpunt van de raadsman De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden (de rechtbank begrijpt: dat aan de overlevering geen gevolg gegeven dient te worden). De op 2 mei 2024 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gestelde vragen zijn niet afdoende beantwoord. Daarnaast heeft de raadsman een bericht overgelegd van de zus van de opgeëiste persoon, waarin zij onderschrijft dat de detentiesituatie in Polen zorgelijk is.

Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht de zaak aan te houden teneinde nogmaals vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om, conform de recent ingezette lijn waarbij reeds een algemeen gevaar is vastgesteld voor remand prisons in Polen, vragen te stellen teneinde een individuele garantie te verkrijgen.

Oordeel van de rechtbank De rechtbank heeft kennis genomen van de zorgen die in het CPT-rapport van 22 februari 2024 worden geuit over de detentieomstandigheden van voorlopig gedetineerden. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de reactie van 22 februari 2024 van de Poolse autoriteiten daarop. In recente tussenuitspraken heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld, ter beoordeling van de vraag of sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten.[4] Inmiddels is er in een aantal zaken een reactie gekomen van de Poolse autoriteiten. In uitspraken van 5 juni 2024[5] heeft de rechtbank overwogen dat de beantwoording van deze vragen door de Poolse autoriteiten niet afdoende is om de eerder geuite zorgen weg te nemen. Uit de antwoorden blijkt immers niet hoeveel m2 levensruimte (exclusief sanitair) een voorlopig gehechte in een meerpersoonscel heeft, tegen de achtergrond van - hoofdzakelijk - het aantal uur per dag op cel (veelal 23 uur per dag), in voorkomend geval in combinatie met andere, de detentieomstandigheden verzwarende aspecten, namelijk de beperking van het contact met de buitenwereld en de (duur van) de vereiste toestemmingsprocedure voor bezoek en telefonisch contact, zoals van toepassing in het gehele remand regime in Polen.[6] Voor de in deze zaak op 10 mei 2024 binnengekomen reactie geldt hetzelfde. De rechtbank heeft dan ook geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het remand regime in Polen terechtkomen.

De vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in het remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.

Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de detentieomstandigheden in het remand regime in Polen.

In het kader van dit nadere onderzoek zal de rechtbank het onderzoek heropenen en de officier van justitie verzoeken om de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag te laten beantwoorden of, indachtig de omstandigheden op grond waarvan een algemeen gevaar voor het remand regime is aangenomen, dit gevaar - al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen. Voor zover de uitvaardigende justitiële autoriteit meent dat het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon binnen het remand regime kan worden weggenomen, dan wenst de rechtbank in het bijzonder het volgende over het Huis van Bewaring, waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, te vernemen:

1) De rechtbank begrijpt uit het CPT-rapport dat voorlopig gehechten minimaal 3 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel ter beschikking hebben. Kan, tegen de achtergrond van het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punten 75-76), voor de opgeëiste persoon worden gegarandeerd dat hij minimaal 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel zal krijgen in het Huis van Bewaring waar hij terecht komt? Of zal hij slechts tussen de 3 en 4 vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel krijgen?

2) Kan de opgeëiste persoon deelnemen aan activiteiten in het betreffende Huis van Bewaring?

3) Indien hij ervoor kiest deel te nemen aan alle aangeboden activiteiten, hoeveel uur per dag zou hij dan minimaal buiten zijn cel verblijven?

4) Geldt voor de opgeëiste persoon dat hij, indien hij contact met de buitenwereld wil hebben door gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek, voorafgaand aan ieder bezoek of telefoongebruik altijd toestemming zal moeten vragen?

5) Zo ja, hoe lang duurt de procedure (inclusief het rechtsmiddel) om toestemming te krijgen voor het gebruik van de telefoon en het ontvangen van bezoek?

De rechtbank wijst erop dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voor de beantwoording van boven gestelde vragen - zo nodig - bijstand kan verzoeken aan de centrale autoriteit of een van de centrale autoriteiten van Polen, in de zin van artikel 7 van het Kaderbesluit.[7]

5 Slotsom

Gelet op hetgeen hiervoor onder 4 is overwogen heropent de rechtbank het onderzoek en schorst zij dit voor onbepaalde tijd.

6 Beslissing

HEROPENT en SCHORST het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de onder 4 genoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.

VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

BEPAALT dat de zaak vanwege het verstrijken van deze nogmaals verlengde beslistermijn op 30 augustus 2024, uiterlijk 16 augustus 2024 opnieuw op zitting moet worden gepland.

BEVEELT oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijd, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman.

BEVEELT oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijd. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Sipkens, rechter, mrs. M. Wiewel en E. Biçer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 juni 2024.

Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie rechtbank Amsterdam 2 mei 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:2581.

Zie onder andere: Rechtbank Amsterdam, 5 april 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1982.

Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.

Zie rechtbank Amsterdam, 6 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3365.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 97.


Voetnoten

Zie artikel 23 Overleveringswet.

Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.

Zie rechtbank Amsterdam 2 mei 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:2581.

Zie onder andere: Rechtbank Amsterdam, 5 april 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1982.

Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.

Zie rechtbank Amsterdam, 6 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3365.

Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru), punt 97.