ECLI:NL:PHR:2025:913 - Conclusie A-G: Geen rechtmatig belang bij stukken zonder causaal verband - 29 augustus 2025
Arrest
Essentie
De P-G concludeert tot verwerping van het cassatieberoep. Een verzoek tot afgifte van stukken op grond van art. 843a Rv (oud) wordt terecht afgewezen wegens het ontbreken van rechtmatig belang, wanneer de verzoeker niet aannemelijk maakt dat deze stukken causaal verband houden met de ontbindingszaak.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/04688 Zitting29 augustus 2025
CONCLUSIE
G.R.B. van Peursem
In de zaak
[Werkneemster] , eiseres tot cassatie
tegen
Stichting Albert Schweitzer Ziekenhuis, verweerster in cassatie
Partijen worden hierna verkort aangeduid als [Werkneemster] en ASz of Werkgever.
Deze zaak gaat over een verzoek ex art. 843a Rv (oud) dat is afgewezen op grond van het ontbreken van het voor afgifte vereiste rechtmatig belang en hangt samen met zaak 24/04663 tussen dezelfde partijen, waarin ik vandaag ook concludeer
1 Feiten en procesverloop
1.1 Voor wat betreft de feiten en het procesverloop tot en met de beschikking in de hoofdzaak wordt verwezen naar mijn conclusie van vandaag in de parallelle hoofdzaak, 24/04663
1.2 Voorafgaand aan het ingestelde hoger beroep in de hoofdzaak heeft Werkneemster op 23 februari 2023 een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor tevens houdende een verzoek ex art. 843a Rv (oud) bij het hof ingediend, omdat dit verzoek bij toewijzing daarvan mogelijk bewijs van de door Werkneemster in (het toen nog in te stellen) hoger beroep aan te voeren stellingen zal opleveren. Werkgever heeft daartegen verweer gevoerd.
1.3 Op 22 mei 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben erin toegestemd dat hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, moet worden geacht naar voren te zijn gebracht in de hoofdzaak en in deze zaak. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Werkneemster het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingetrokken. Het verzoek ex art. 843a Rv (oud) heeft zij gehandhaafd.
1.4 Het hof heeft bij beschikking van dezelfde datum
1.5 Het hof heeft, voor zover in cassatie relevant, het volgende overwogen: ‘6. Het verzoek ex art. 843a Rv betreft, na wijziging daarvan, de volgende stukken:
a) de correspondentie (e-mails, brieven etc.) tussen mr. P. Boontje, althans de gemachtigde van [betrokkene 5] , en/of [betrokkene 5] , en ASz en/of Banning omtrent de door justitie genomen sepotbeslissing inzake de aangifte van [Werkneemster] jegens [betrokkene 5] ; b) alle correspondentie tussen de commissie melding misstanden van ASz met betrekking tot de meldingen van [Werkneemster] aan de Raad van Bestuur van ASz, waaronder in ieder geval het commissierapport uitgebracht op of omstreeks 26 april 2021; c) alle correspondentie tussen ASz en/of mr. Hermans namens ASz en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 10] /de Raad van Bestuur en [onderzoeksbureau] , in welke vorm dan ook, tussen de periode 15 juli 2022 en 14 oktober 2022, althans alle correspondentie die betrekking heeft op de (vroegtijdige; vóór 7 oktober 2022) verstrekking van het onderzoeksdossier.
(…)
-
Het hof zal de verzoeken van [Werkneemster] afwijzen om de volgende redenen.
-
[Werkneemster] stelt in haar verzoekschrift dat de in het verzoekschrift genoemde stukken duidelijkheid zullen bieden over de gegrondheid van het door het ASz gedane verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, doordat deze mogelijk een ander licht zullen werpen op de vraag of er sprake was van een voldragen ontslaggrond. Tevens, aldus [Werkneemster] in het verzoekschrift, zullen deze bescheiden duidelijkheid kunnen bieden over de vraag of het ASz in het kader van het eindigen van het dienstverband ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en/of nagelaten.
(…)
-
De verzoeken b) en c) hebben betrekking op de klachtprocedure, die is behandeld door [onderzoeksbureau] . In r.o. 39 van de beschikking in de hoofdzaak is (onder meer) geoordeeld dat de zorgvuldigheid van de klachtafhandeling in het midden kan blijven omdat, wat daar inhoudelijk ook van zij, een causaal verband met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst ontbreekt. Dat geldt ook voor de correspondentie waarop het verzoek ziet. Niet in de hoofdzaak en niet in deze zaak is door [Werkneemster] onderbouwd dat die verklaringen en brieven in causaal verband staan met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Ook hier geldt dat dit causaal verband ook anderszins niet aannemelijk is. Bij afgifte van, dan wel inzage in deze stukken ontbreekt daarom een rechtmatig belang.
-
Bij deze uitkomst past dat [Werkneemster] in de proceskosten van het ASz wordt veroordeeld. Het ASz heeft verzocht om toekenning van een integrale proceskostenveroordeling. Het hof wijst deze vordering af. Toewijzing van de werkelijke proceskosten is slechts bij uitzondering mogelijk, zoals wanneer er sprake is van misbruik van procesrecht of het onrechtmatig instellen van een procedure [vtn 2: ECLI:NL:HR:2012:BV7828]. Van deze buitengewone omstandigheden is in deze zaak geen sprake.’
1.6 Werkneemster heeft tegen de beschikking van het hof tijdig cassatieberoep ingesteld. Werkgever heeft een verweerschrift ingediend dat strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
2 Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Onderdeel 1
2.2 Ik kan hier kort over zijn: in de hoofdzaak met nummer 24/04663 concludeer ik vandaag dat Werkneemster geen belang heeft bij de motiveringsklacht van onderdeel 3 en dat de klacht ook inhoudelijk niet kan slagen, nu het oordeel van het hof mijns inziens begrijpelijk is
2.3 Onderdeel 2 is een louter voortbouwende klacht dat bij gegrondbevinding van de klacht van onderdeel 1 ook rov. 12 inzake de proceskosten onvoldoende gemotiveerd is. Dat behoeft geen afzonderlijke bespreking; de klacht faalt.
3 Conclusie
Ik concludeer tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
ECLI:NL:PHR:2025:617.
Hof Den Haag 1 oktober 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1643 (beschikking in de hoofdzaak).
ECLI:NL:PHR:2025:617, onder 1.1-1.28 en 2.1-2.5.
Hof Den Haag 1 oktober 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1644 (bestreden beschikking).
Idem, rov. 3.
In de PI wordt niet aangeduid wat onderdeel 1 van het cassatiemiddel is (anders dan bij onderdeel 2 ontbreekt een kopje met ‘onderdeel 1’), maar uit de inhoud blijkt duidelijk dat de klacht van onderdeel 1 in de PI onder 8-9 weergegeven is.
ECLI:NL:PHR:2025:617, onder 3.40-3.49.