Terug naar bibliotheek
Parket bij de Hoge Raad

ECLI:NL:PHR:2025:658 - Parket bij de Hoge Raad - 6 juni 2025

Arrest

ECLI:NL:PHR:2025:6586 juni 2025

Arrest inhoud

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer24/03062 Zitting6 juni 2025

CONCLUSIE

B.F. Assink

In de zaak

[eiser] (hierna: [eiser])

tegen

1 Techfront Ventures B.V. (hierna: Techfront)

  1. B.V. Bouwmaatschappij “Watergraafsmeer” (hierna: Watergraafsmeer)
  2. N.V. “De Duckenburg” (hierna: De Duckenburg) (hierna gezamenlijk: Techfront c.s.)

Inleiding Techfront c.s. is door onder anderen [eiser] misleid tot het doen van een investering in een bedrijf dat warmtepanelen zou produceren volgens een - naar later bleek niet bestaande - unieke en geheime receptuur, aldus het hof. Het hof oordeelt dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Techfront c.s. In het principaal cassatieberoep wordt onder meer geklaagd dat het hof ten onrechte niet de bij bestuurdersaansprakelijkheid toepasselijke ernstigverwijtmaatstaf toepast op het handelen van [eiser] . Verder bestaat het principaal cassatieberoep hoofdzakelijk uit motiveringsklachten. Het incidenteel cassatieberoep klaagt over de afwijzing van de vordering tot betaling van de werkelijke proceskosten door [eiser] . M.i. kan het bestreden arrest in stand blijven. Deze zaak hangt samen met 24/03074, waarin ik vandaag eveneens concludeer (ook strekkende tot verwerping).

1 Feiten

1.1 In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan, ontleend aan rov. 4.1-4.18 van het bestreden arrest (hierna: het arrest).[1]

1.2 [eiser] , [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]), [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]), [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4]), [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5]) en [betrokkene 6] (hierna: [betrokkene 6]) zijn familie van elkaar. [eiser] is oprichter en eigenaar van meerdere vennootschappen in België. Deze vennootschappen worden (indirect) door hem en/of familieleden bestuurd. In de voor deze zaak relevante periode werd:

  • [de N.V.] bestuurd door [eiser] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ,
  • Safami Delta Investments N.V. (hierna: Safami) door [eiser] en [de N.V.] ,
  • Narwal B.V.B.A. (hierna: Narwal) door [betrokkene 3] en [betrokkene 4] ,
  • Lumia B.V.B.A. (hierna: Lumia) door [betrokkene 5] en [betrokkene 6] , en
  • Group A N.V. (hierna: Group A) door Narwal, Lumia en [eiser] .

1.3 Begin 2016 kwam [eiser] in contact met [betrokkene 7] (hierna: [betrokkene 7]). [betrokkene 7] hield zich met [betrokkene 8] (hierna: [betrokkene 8]) binnen het bedrijf Tomorrow Green Solutions B.V. (hierna: TGS) van [betrokkene 9] (hierna: [betrokkene 9]) bezig met de ontwikkeling van infrarood verwarmingspanelen. Deze panelen waren geen commercieel succes en TGS beschikte niet over de financiële middelen die nodig waren voor een verdere ontwikkeling van die panelen. [betrokkene 7] zag wel mogelijkheden en zocht daarom een externe investeerder.

1.4 [eiser] besloot om via zijn Belgische vennootschap Riantis N.V.[2] (hierna: Riantis), waarvan hij indirect bestuurder is, in de verdere ontwikkeling van de panelen te investeren. Riantis richtte daarvoor in mei 2016 Degree-n B.V. (hierna: Degree-n) op, een vennootschap naar Nederlands recht. Riantis is enig aandeelhouder van Degree-n. [de N.V.] houdt de meerderheid van de aandelen in Riantis. [betrokkene 7] was tot 25 april 2017 enig bestuurder van Degree-n. In de periode 24 april 2017 tot 12 juni 2018 had Degree-n geen bestuurder. Vanaf 12 juni 2018 is Riantis bestuurder van Degree-n. Op 24 juni 2019 is Riantis in staat van faillissement verklaard.

1.5 [betrokkene 8] bleef na de oprichting van Degree-n als opdrachtnemer via zijn vennootschap eGalaxy Connections B.V. (hierna: eGalaxy) betrokken bij de ontwikkeling van de infrarood warmtepanelen.

1.6 Op 6 maart 2018 heeft eGalaxy een overeenkomst gesloten met SH Korea, een Zuid-Koreaanse fabrikant van warmtematjes. SH Korea heeft op basis van deze overeenkomst warmtematjes voorzien van een warmtegeleidende coating (dispersie) aan eGalaxy geleverd die eGalaxy op haar beurt weer aan Degree-n leverde. De door eGalaxy geleverde warmtematjes werden gebruikt voor het assembleren van de verwarmingspanelen van Degree-n, ook wel de “D7”-panelen genaamd.

1.7 Op 27 juni 2018 hebben [eiser] en [betrokkene 10] , aandeelhouder en directeur van Techfront (hierna: [betrokkene 10]), gesproken over Degree-n en haar producten en over een mogelijke participatie van Techfront in de exploitatie van de D7-technologie.

1.8 [betrokkene 10] heeft vanaf september 2018 toegang gekregen tot de administratie van Degree-n. Hij werd als interim-manager aangesteld om de joint venture voor te bereiden. Met hem werd een managementvergoeding van € 7.500 excl. btw per maand overeengekomen. [betrokkene 10] heeft verder twee andere mogelijke investeerders in de onderneming van Degree-n benaderd: Watergraafsmeer en De Duckenburg. Vertegenwoordigers van deze vennootschappen, [betrokkene 11] en [betrokkene 12] , hebben vanaf 1 december 2018 toegang gekregen tot de administratie van Degree-n. Ook met hen werd een managementvergoeding overeengekomen. In december 2018 is een due diligence-onderzoek uitgevoerd.

1.9 Op 1 december 2018 hebben Safami, Techfront, Watergraafsmeer en De Duckenburg investeringsafspraken gemaakt. Die afspraken staan in een Letter of Intent (hierna: de LOI) en luiden, voor zover hier van belang en samengevat, als volgt.

  • Partijen zullen twee vennootschappen oprichten: een holding en een werkmaatschappij. De holding zal alle aandelen houden in het kapitaal van de werkmaatschappij.
  • Safami zal 50% van de aandelen in het kapitaal van de holding houden, Techfront 25% en Watergraafsmeer en De Duckenburg ieder 12,5%.
  • De holding zal alle activa van Degree-n, waaronder de formule en samenstelling van de receptuur, de via een separate overeenkomst van eGalaxy verkregen voorraden, receptuur, contracten met de leverancier van de matten, contracten met de leverancier van de dispersie en alle andere voor Degree-n relevante en belangrijke assets kopen voor een prijs van € 2.000.000. De holding zal de koopsom na ontvangst van de € 2.000.000 aan leningen aan Degree-n voldoen.
  • Ter voldoening van deze koopsom en van de overname en levering van 50% van de aandelen in de holding zal Safami een bedrag van € 1.000.000 aan de holding ter beschikking stellen, Techfront voor voldoening van de koopsom en 25% van de aandelen € 500.000 en Watergraafsmeer en De Duckenburg ter voldoening van de koopsom en verwerving van elk 12,5% van de aandelen ieder € 250.000, alles in de vorm van achtergestelde leningen.
  • Techfront c.s. zal per direct aan Degree-n een overbruggingskrediet verstrekken van maximaal € 400.000 zodat Degree-n haar huidige openstaande verplichtingen aan geselecteerde leveranciers kan voldoen. Het overbruggingskrediet kan enkel aangewend worden met het uitdrukkelijke akkoord van Techfront vertegenwoordigd door [betrokkene 10] voor elke aanwending. Degree-n zal de lening terugbetalen voor 1 maart 2019.

1.10 Techfront c.s. en Degree-n hebben verder op 1 december 2018, in verband met het door Techfront c.s. te verstrekken overbruggingskrediet, een overeenkomst van geldlening gesloten. In de overeenkomst staat dat Degree-n het aan haar verstrekte overbruggingskrediet uiterlijk op 28 februari 2019 moet terugbetalen. Techfront c.s. heeft in totaal € 228.127 aan overbruggingskrediet aan Degree-n verstrekt.

1.11 Op 7 februari 2019 zijn DGRN Holding B.V. (hierna: Holding) en Degree-n Nederland B.V. (hierna: Degree-n NL) opgericht. Safami houdt 50% van de aandelen in het kapitaal van Holding, Techfront 25% en Watergraafsmeer en De Duckenburg ieder 12,5%. Holding houdt alle aandelen in het kapitaal van Degree-n NL. Holding heeft op 25 februari 2019 voor een prijs van € 2.000.000 de activa van Degree-n gekocht. Met deze koopsom zouden de (handels)schulden van Degree-n worden gesaneerd.

1.12 Op 26 februari 2019 liet [eiser] aan [betrokkene 10] weten dat hij de € 1.000.000 pas op 28 februari kon storten. [eiser] verzocht Techfront c.s. om haar € 1.000.000 alvast naar Degree-n door te storten zodat [betrokkene 10] daarmee belangrijke crediteuren van Degree-n kon voldoen. Techfront c.s. heeft aan dat verzoek gevolg gegeven: op 28 februari 2019 heeft Techfront € 500.000 aan Holding geleend en Watergraafsmeer en De Duckenburg ieder € 250.000. Het totale bedrag van € 1.000.000 is op 1 maart 2019 doorgestort naar de rekening van Degree-n. Safami heeft het door haar aan Holding te lenen bedrag van € 1.000.000 niet naar Holding overgemaakt.

1.13 Op 3 maart 2019 heeft [eiser] een bedrag van € 500.000 overgemaakt van de bankrekening van Degree-n aan Group A onder vermelding van "terugbetaling Latitude".

1.14 Op de algemene vergadering van aandeelhouders van Holding van 3 april 2019 gaf [eiser] aan dat Safami het bedrag van € 1.000.000 nog steeds niet aan Holding kon overmaken. In de notulen is vervolgens het volgende vastgelegd: • “Safami maakt een bedrag over voor de terugbetaling van de uitstaande lening, de te betalen crediteuren, de door te belasten panelen en overige claims en vorderingen. Het bedrag van de lening is in totaal 250.954,- • De daadwerkelijke betaling door Safami van de achtergestelde lening van 1 miljoen aan DGRN Holding wordt boekhoudkundig vereffend, waardoor hier geen cashflow voor nodig is. [betrokkene 13] gaat hier een voorstel voor maken. • Safami zal als extra bedrag overmaken de gelden die nodig zijn voor de betaling van een aantal direct te betalen vorderingen en crediteuren (appendix B). De terugbetaling van de lening en de betaling van de posten als genoemd in appendix B zal uiterlijk dinsdag 9 april 2019 17h00 plaatsvinden. De overige openstaande posten van de crediteurenlijst zullen naar eer en geweten worden betaald door Degree-n BV”. Appendix B houdt het volgende in: “Appendix B - Lijst van over te maken bedragen door Safami aan DGRN Holding BV • Bedrag van de crediteurenlijst is € 51.890,- rood gemarkeerd • Cura-glas € 3.000,- • Techfront € 27.225,- • [advocaten] € 7.000,- • inkoop panelen van DGRN € 56.004,98 • [A] Eindhoven € 3.450,- Epoxymatten • Spiegels/Prijsvraag/Ruilpanelen € 7.120,-”.

1.15 Bij brief van 27 juni 2019, aan Degree-n betekend bij deurwaardersexploot van 28 juni 2019, heeft Holding de koopovereenkomst met Degree-n buitengerechtelijk vernietigd wegens dwaling/bedrog.

1.16 Techfront c.s. heeft op 4 juli 2019 Degree-n International B.V. (hierna: Degree-n International) opgericht, een vennootschap waarvan alleen Techfront c.s. de aandelen houdt. Deze vennootschap koopt kant-en-klare verwarmingsmatten in bij derden (waaronder SH Korea) die in Nederland tot verwarmingspanelen worden geassembleerd en op de markt worden gebracht.

1.17 Degree-n is op 26 november 2019 gefailleerd met aanstelling van mr. D.H. de Haan (hierna: De Haan q.q.) tot curator. In zijn faillissementsverslag is vermeld dat Holding de koopovereenkomst met Degree-n heeft vernietigd maar desondanks heeft getracht de verkoop van warmtepanelen - via een derde - te continueren en daarbij gebruikmaakt van het telefoonnummer, de website en de domeinnamen van Degree-n, welke rechten als gevolg van de vernietiging in de boedel vallen. Deze activa zijn op verzoek van De Haan q.q. getaxeerd en over de overname daarvan is vervolgens overeenstemming bereikt. Er is een bedrag c.q. schadevergoeding van € 7.500 op de boedelrekening voldaan.

1.18 [eiser] en Safami hebben, onder protest van gehoudenheid daartoe, ter voldoening aan het onder 2.13 hierna bedoelde vonnis op 5 augustus 2022 een bedrag van € 253.372,22 aan Techfront c.s. voldaan en op 29 augustus 2022 een additioneel bedrag van € 999,85.[3]

2 Procesverloop

2.1 Bij dagvaarding van 16 december 2019 heeft Techfront c.s. onder anderen[4] [eiser] , Safami, Group A, [betrokkene 1] , [de N.V.] , [betrokkene 2] , Narwal, [betrokkene 3] , eGalaxy, [betrokkene 8] en [betrokkene 7] in rechte betrokken bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank).

2.2 Techfront c.s. vorderde, samengevat:[5] (i) een verklaring voor recht dat gedaagden onrechtmatig tegenover Techfront c.s. hebben gehandeld en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die Techfront c.s. door dat handelen heeft geleden en nog lijdt; (ii) gedaagden (behalve De Haan q.q. en Baillon q.q.) hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.536.545,20 aan schadevergoeding en rente, te vermeerderen met wettelijke rente; (iii) gedaagden (behalve De Haan q.q. en Baillon q.q.) hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van overige schade, op te maken bij staat, te vermeerderen met wettelijke rente; (iv) gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.

2.3 Hieraan heeft Techfront c.s., samengevat, ten grondslag gelegd dat [eiser] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] Techfront c.s. hebben misleid tot het doen van investeringen in Degree-n. [eiser] heeft bovendien direct nadat Techfront c.s. een investering van € 1.000.000 heeft gedaan, een bedrag van € 500.000 overgeboekt naar het aan [eiser] gelieerde Group A. Verder heeft Techfront c.s. art. 6:166 BW in stelling gebracht.

2.4 Op 11 maart 2020 hebben onder anderen[6] [eiser] en Group A (hierna gezamenlijk ook: [eiser + Group A]) een incidentele conclusie strekkende tot onbevoegdheid van de Nederlandse rechter ingediend, en heeft De Haan q.q. een incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid[7] ingediend.

2.5 Op 8 april 2020 heeft Techfront c.s. een conclusie van antwoord in het incident tot onbevoegdheid en een conclusie van antwoord in het incident tot niet-ontvankelijkheid[8] ingediend.

2.6 Bij vonnis van 13 mei 2020[9] heeft de rechtbank, samengevat, het gevorderde in beide incidenten afgewezen.

2.7 Bij rolbeslissing van 17 juni 2020 heeft de rechtbank het verzoek van [eiser + Group A] om tussentijds hoger beroep open te stellen, afgewezen.

2.8 Op 8 juli 2020 heeft [eiser + Group A] een conclusie van antwoord genomen.

2.9 Op 18 januari 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de rechtbank, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.[10]

2.10 Op 10 maart 2021 heeft Techfront c.s. een akte houdende vermeerdering feitelijke grondslag ingediend.

2.11 Op 24 maart 2021 heeft [eiser + Group A] bij akte bezwaar gemaakt tegen het toelaten van zojuist genoemde akte.

2.12 Bij rolbeslissing van 14 april 2021 heeft de rechtbank het verzoek van Techfront c.s. tot vermeerdering feitelijke grondslag eis afgewezen.

2.13 Op 25 mei 2022 heeft de rechtbank eindvonnis gewezen (hierna: het vonnis).[11] Daarin heeft zij, onder meer en kort gezegd: (i) voor recht verklaard dat [eiser] , Safami, [betrokkene 7] , [betrokkene 8] , eGalaxy, Group A, Degree-n en Riantis onrechtmatig jegens Techfront c.s. hebben gehandeld en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van Techfront c.s., nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, zoals beschreven in rov. 4.32 van het vonnis; (ii) de zaak in zoverre verwezen naar de schadestaatprocedure; (iii) [eiser] , Safami, [betrokkene 7] , [betrokkene 8] , eGalaxy en Group A hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Techfront van € 144.063,50, aan Watergraafsmeer van € 57.031,75 en aan De Duckenburg van € 57.031,75, te vermeerderen met wettelijke rente, en tot betaling van de proces- en nakosten van Techfront c.s.; (iv) Techfront c.s. veroordeeld tot betaling van de (op nihil begrote) proceskosten van [betrokkene 1] , [de N.V.] , [betrokkene 2] , Narwal, [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , Lumia, [betrokkene 5] en [betrokkene 6] .

2.14 Bij vonnis van 13 juli 2022 heeft de rechtbank het verzoek van Techfront c.s.[12] tot verbetering van een kennelijke fout afgewezen.[13] In hoger beroep

2.15 Bij appeldagvaardingen van 18 en 19 augustus 2022 heeft Techfront c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof).[14] Geïntimeerden zijn de onder ‎2.1 hiervoor in de hoofdtekst genoemde (rechts)personen.

2.16 Op 3 januari 2023 heeft Techfront c.s. een memorie van grieven genomen en tevens haar eis gewijzigd als door het hof weergegeven in rov. 3.4 van het arrest, waarnaar ik verwijs.[15]

2.17 Op 25 april 2023 hebben [eiser] en Safami een memorie van antwoord tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel (hierna: de MvA/MvG) genomen. Op dezelfde roldatum hebben ook Group A, [betrokkene 1] , [de N.V.] , [betrokkene 2] , Narwal en [betrokkene 3] (hierna gezamenlijk: Group A c.s.) een memorie van antwoord tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel genomen.[16]

2.18 Techfront c.s. heeft in incidenteel appel geantwoord. Partijen hebben evenwel uiteenlopende memories van antwoord in incidenteel appel gefourneerd. Het door [eiser] gefourneerde A-dossier bevat een memorie van antwoord in incidenteel appel die als datum rolzitting 1 augustus 2023 vermeldt. Gelet op het voorblad vormt dit processtuk het antwoord op het incidenteel appel van Group A c.s. Hierbij is als bijlage bijgevoegd een memorie van antwoord in incidenteel appel, eveneens met als datum rolzitting 1 augustus 2023, die gelet op het voorblad het antwoord vormt op het incidenteel appel van [eiser] en Safami (hierna: de MvA i.a. 1 aug). Eerstgenoemde memorie verwijst in nr. 2.1.2 naar de memorie in de bijlage en merkt onder meer op: “De Investeerders [Techfront c.s., A-G] verzoeken het gerechtshof de inhoud van het onder de aangehaalde nummers van de MVA als te hier herhaald en ingelast te beschouwen als zijnde de reactie van de Investeerders op de grieven I tot en met IV en grief VI van Group A c.s.”. Het door Techfront c.s. gefourneerde B-dossier bevat een memorie van antwoord in incidenteel appel met als datum rolzitting 15 augustus 2023 (hierna: de MvA i.a. 15 aug). Gelet op het voorblad vormt dit processtuk het antwoord op het incidenteel appel van zowel [eiser] en Safami als Group A c.s. Het hof maakt enkel gewag van dit processtuk, en wel in het tussenarrest van 26 september 2023 (alleen beschikbaar in het gefourneerde B-dossier), zie rov. 2.1, laatste gedachtestreepje. Dit roept de vraag op wat de status is van de twee memories van 1 augustus 2023 in het gefourneerde A-dossier. Gelet op het tussenarrest van 26 september 2023 houd ik het ervoor dat het hof alleen kennis heeft genomen van de MvA i.a. 15 aug. Ik zou daarom menen dat alleen dat processtuk onderdeel uitmaakt van de feitelijke grondslag in cassatie. De MvA i.a. 1 aug en de MvA i.a. 15 aug zijn niet aan elkaar gelijk, maar komen inhoudelijk wel in grote lijnen overeen. Waar [eiser] verwijst naar een stelling in de MvA i.a. 1 aug zal ik in deze conclusie waar relevant vermelden waar die stelling te vinden is in de MvA i.a. 15 aug. Hierbij merk ik alvast op dat laatstgenoemd processtuk na het opschrift “3. reactie op grieven” op p. 10 een dubbele nummering heeft (dat wil zeggen: de eerste paragraaf van dat hoofdstuk 3 is genummerd met 2.1, in plaats van 3.1, wat verder doorwerkt in het stuk).

2.19 Op 6 februari 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het hof,[17] waarvan proces-verbaal is opgemaakt.

2.20 Bij het arrest vernietigt het hof het vonnis, behalve voor zover het is gewezen ten aanzien van Degree-n en Riantis. Voor het overige doet het hof opnieuw recht, waarbij ik gelet op de reikwijdte van deze cassatieprocedure alleen het dictum ten aanzien van [eiser] weergeef. Kort en goed, het hof: (i) verklaart voor recht dat [eiser] onrechtmatig jegens Techfront c.s. heeft gehandeld (art. 6:162 BW) en uit dien hoofde (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de door Techfront c.s. geleden en nog te lijden schade; (ii) veroordeelt [eiser] (hoofdelijk) een bedrag van € 500.000 aan Techfront c.s. te betalen als vergoeding van door Techfront c.s. geleden schade in verband met verlies van haar aan Holding geleende gelden (achtergestelde geldleningen), uitvoerbaar bij voorraad;[18] (iii) verwijst de zaak naar de schadestaat ter begroting van verdere ten laste van [eiser] komende schade voor zover deze een bedrag van € 500.000 te boven zou gaan en bepaalt dat op het door [eiser] te betalen bedrag voor zover dat die € 500.000 te boven gaat, in mindering strekt hetgeen [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en/of eGalaxy meer dan € 500.000 aan Techfront c.s. hebben/heeft voldaan; (iv) veroordeelt [eiser] in de proceskosten van Techfront c.s. in eerste aanleg en principaal hoger beroep (volgens het liquidatietarief), uitvoerbaar bij voorraad.

2.21 Hiertoe overweegt het hof, onder meer en samengevat, als volgt.

  • Techfront c.s. heeft onweersproken gesteld dat zij heeft besloten in de onderneming van Degree-n te investeren, omdat zij door de door [eiser] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] verstrekte informatie ervan overtuigd was geraakt dat Degree-n een uniek product met een geheime receptuur (die Techfront c.s. zou krijgen na totstandkoming van de overeenkomst) had ontwikkeld dat haar een voorsprong gaf op de concurrentie (rov. 5.10).
  • Daarmee is een valse voorstelling van zaken gegeven aan Techfront c.s. (rov. 5.11).
  • In het ondernemingsplan (rov. 5.12) en het gesprek dat [eiser] had met [betrokkene 10] op 27 juni 2018 wordt de indruk gewekt dat de panelen van Degree-n op geheel eigen wijze worden geproduceerd en een voorsprong hebben op de concurrentie (rov. 5.13). En in het Contingencyplan staat onder meer dat de samenstelling van de panelen al geruime tijd bij [eiser] is gedeponeerd (rov. 5.14).
  • Nadat Techfront c.s. door een storting van € 1.000.000 aan haar inbrengverplichting had voldaan, heeft [eiser] , na meerdere malen te zijn verzocht de geheime receptuur te verstrekken, aan Techfront c.s. twee niet door een notaris verzegelde enveloppen overhandigd; de documenten bleken geen receptuur te bevatten (rov. 5.16).
  • Na een verklaring van [betrokkene 8] van 27 mei 2019 (rov. 5.17) en SH Korea (rov. 5.18) te hebben weergegeven, overweegt het hof dat uit deze gang van zaken en de inhoud van de genoemde stukken genoegzaam blijkt dat [eiser] Techfront c.s. heeft misleid ten aanzien van het bestaan van een geheime receptuur ten aanzien van de dispersie met het doel haar te bewegen tot het doen van een forse investering (rov. 5.19).
  • Wat betreft een tweede verklaring van [betrokkene 8] van 7 april 2023 die op punten afwijkt van die van 27 mei 2019 overweegt het hof meer waarde te hechten aan die van 27 mei 2019, waarin [betrokkene 8] geen melding maakt van de (vermeende) geheime receptuur, waaruit die zou bestaan en waarom die niet aan Techfront c.s. is overhandigd (rov. 5.25).
  • Bij Techfront c.s. is ten onrechte het beeld gewekt dat er sprake was van een geheime receptuur die maakte dat sprake was van een uniek product waarmee Degree-n een voorsprong op de concurrenten had. Techfront c.s. is op die manier onder valse voorwendselen overgehaald om een forse investering te doen. Dat [eiser] welbewust onrechtmatig heeft gehandeld, blijkt uit de weergegeven gang van zaken (rov. 5.26).
  • Terwijl Techfront c.s. € 1.000.000 als haar aandeel in de koopsom van de activa had doorgestort naar Degree-n, voldeed [eiser] niet aan zijn verplichting om (via zijn persoonlijke holding Safami) een bedrag van € 1.000.000 aan Holding te lenen ten behoeve van de voldoening van de koopsom aan Degree-n. Integendeel, vrijwel onmiddellijk nadat de storting van Techfront c.s. op de rekening van Degree-n was ontvangen, heeft [eiser] zonder medeweten van Techfront c.s. € 500.000 daarvan overgeboekt naar Group A, een vennootschap van het [eiser] concern, om daarmee schulden van het [eiser] concern te voldoen (rov. 5.27).
  • Het hof is van oordeel dat [eiser] onrechtmatig jegens Techfront c.s. heeft gehandeld door Techfront c.s. te misleiden over het product (het verstrekken van onjuiste informatie over de geheime receptuur van de dispersie) en door € 500.000 aan Degree-n te onttrekken, en dat [eiser] aansprakelijk is voor de dientengevolge door Techfront c.s. geleden schade (rov. 5.31).
  • Het hof laat onbesproken het verwijt van Techfront c.s. dat [eiser] haar onjuiste informatie heeft verstrekt over de investeringen die hij in Degree-n had gedaan, nu vaststaat dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door Techfront c.s. te misleiden over het product en door € 500.000 aan Degree-n te onttrekken. Uit de stellingen van Techfront c.s. blijkt dat de (vermeend) unieke aard van het product en de voorsprong die dat op de markt had doorslaggevend is geweest voor haar investeringsbeslissing. Wanneer zij had geweten dat geen sprake was van een dergelijk uniek product was zij niet met [eiser] in zee gegaan, ongeacht of [eiser] nu € 2.100.000 in Degree-n had geïnvesteerd of niet (rov. 5.33).
  • De schade van Techfront c.s. bedraagt minstens € 500.000. Dit bedrag is door [eiser] onmiddellijk nadat Techfront c.s. het bedrag van € 1.000.000 aan Degree-n had overgemaakt, overgeboekt naar Group A en vervolgens aangewend ter voldoening van een schuld van het [eiser] concern. Of en in hoeverre alle door Techfront c.s. gevorderde bedragen als schade zijn aan te merken kan het hof nog niet vaststellen, omdat (i) een bedrag dat als schade wordt gevorderd mogelijk ten behoeve van het door Techfront c.s. opgerichte Degree-n International is aangewend en (ii) Techfront c.s. mogelijk een uitkering in het faillissement van Degree-n tegemoet kan zien (rov. 5.38).
  • Ter vaststelling van door [eiser] te betalen schade boven de € 500.000 verwijst het hof naar de schadestaatprocedure (rov. 5.39).

2.22 Bij arrest van 16 juli 2024[19] heeft het hof geoordeeld dat in het arrest (van 7 mei 2024) is verzuimd te beslissen over de gevorderde wettelijke rente bij 2.20 onder (ii) hiervoor. Op de voet van art. 32 Rv heeft het hof bepaald dat het dictum van het arrest ter zake wordt aangevuld met de wettelijke rente over het bedrag van € 500.000 vanaf 28 februari 2019. In cassatie

2.23 Bij procesinleiding van 6 augustus 2024 heeft [eiser] (tijdig) cassatieberoep ingesteld.

2.24 Techfront c.s. heeft geconcludeerd tot verwerping en tevens incidenteel cassatieberoep ingesteld.

2.25 Partijen hebben hun stellingen schriftelijk toegelicht, en vervolgens gerepliceerd respectievelijk gedupliceerd.

3 Bespreking van het principaal cassatiemiddel

3.1 Het principale cassatiemiddel van [eiser] beslaat zo’n 23 pagina’s (nagenoeg de gehele procesinleiding) en bevat zeven onderdelen met vele sub(sub)onderdelen in een sterk gelaagde opzet. Ik vat die subonderdelen samen bij de bespreking van het middel. Onderdeel 1 (“De gewone regels van OD of bestuurdersaansprakelijkheid”)

3.2 Dit onderdeel bevat drie subonderdelen (1.1 t/m 1.3), waarvan een met klachten (1.3).

3.3 Subonderdeel 1.1 (“De maatstaf”) is genummerd van 1.1.1 t/m 1.1.4. Het bevat een juridisch kader voor de beoordeling van de situatie dat in geval van een gedraging van een rechtspersoon ook de daadwerkelijk handelende natuurlijke persoon aansprakelijk wordt gesteld. Het subonderdeel bespreekt het onderscheid dat wordt gemaakt in de rechtspraak en literatuur tussen enerzijds het handelen van de persoon in de hoedanigheid van bestuurder en anderzijds het handelen van die persoon buiten die hoedanigheid, en de aansprakelijkheidsmaatstaf die in die te onderscheiden situaties van toepassing is. Ook bespreekt het subonderdeel hoe de stelplicht en bewijslast in dergelijke situaties verdeeld zijn. Het subonderdeel bevat geen klacht.

3.4 Subonderdeel 1.2 (“Het partijdebat in het onderhavige geval”) is genummerd van 1.2.1 t/m 1.2.9. Het beschrijft stellingen die Techfront c.s. en [eiser] in feitelijke instanties innamen betreffende de hoedanigheid waarin [eiser] handelde met betrekking tot de verwijten die Techfront c.s. ten grondslag legde aan haar vorderingen. Kort gezegd komt dit - aldus het subonderdeel - volgens Techfront c.s. erop neer dat zowel zij als [eiser] steeds ervan uitging dat laatstgenoemde met betrekking tot die verwijten handelde in hoedanigheid van (indirect) bestuurder van “Safami c.s.”,[20] en dat Techfront c.s. zulks ook steeds ten grondslag legde aan haar vorderingen. Het hof daarentegen zou de vraag of [eiser] onrechtmatig jegens Techfront c.s. heeft gehandeld, hebben beantwoord aan de hand van de gewone regels voor onrechtmatige daad en niet - aldus nog steeds het subonderdeel - aan de hand van de verzwaarde aansprakelijkheidsmaatstaf (de eis van een persoonlijk ernstig verwijt) die geldt voor de beoordeling van gedragingen van een natuurlijke persoon in de hoedanigheid van bestuurder van een rechtspersoon. Het subonderdeel bevat geen klacht.

3.5 Subonderdeel 1.3 (“Stelplicht, art. 24 Rv dan wel onbegrijpelijke motivering”) is genummerd van 1.3.1 t/m 1.3.5 en bevat klachten, te bezien in het licht van subonderdelen 1.1-1.2.

3.6 Subonderdeel 1.3.1 is, naar ik begrijp, gericht tegen rov. 5.2 van het arrest.[21] Zij neemt tot vertrekpunt dat ingangsvoorwaarde voor een beoordeling op grond van de gewone regels voor onrechtmatige daad is dat [eiser] buiten zijn hoedanigheid als bestuurder heeft opgetreden. En dat Techfront c.s. dit laatste niet gemotiveerd heeft gesteld: sterker nog, Techfront c.s. heeft in eerste aanleg juist aangevoerd dat [eiser] optrad in hoedanigheid van bestuurder en in hoger beroep is zij daarvan niet (kenbaar) teruggekomen. Daarom schendt het hof het recht[22] door te overwegen dat Techfront c.s. de vorderingen baseert op een jegens haar “op hen persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting” en die gewone regels toe te passen, of geeft het hof daarmee een onbegrijpelijke uitleg aan de stellingen van Techfront c.s. in eerste aanleg.[23] Behandeling

3.7 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.8 Vooropgesteld: het subonderdeel is zo ingestoken dat het draait om wat Techfront c.s. heeft aangevoerd in feitelijke instanties, in het bijzonder in eerste aanleg, ten aanzien van [eiser] en diens aansprakelijkheid jegens haar uit onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) voor schade van Techfront c.s. als gevolg van de onderhavige gang van zaken.

3.9 Het subonderdeel kent meerdere problemen.

3.10 Het eerste is dit.

3.10.1 Wat het hof naar de kern genomen volgens het subonderdeel had moeten doen, is aan de hand van de voor externe bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad geldende regels, specifiek de daarbij te hanteren verzwaarde aansprakelijkheidsmaatstaf (de eis van een persoonlijk ernstig verwijt), beoordelen of [eiser] aansprakelijk is uit hoofde van art. 6:162 BW jegens Techfront c.s. voor voornoemde schade.

3.10.2 Het vergt maar weinig voorstellingsvermogen om te zien dat de uitkomst dan niet anders was geweest. Kort en goed: dat waarop het hof in rov. 5.9-5.33 van het arrest [eiser] aansprakelijkheid uit hoofde van art. 6:162 BW jegens Techfront c.s. baseert, sluit in dat het desbetreffende onrechtmatige handelen van [eiser] jegens Techfront c.s. tevens als aan [eiser] persoonlijk ernstig verwijtbaar valt aan te merken. Dat zou logischerwijs ook zo zijn geweest als het hof daarbij was uitgegaan van handelen van [eiser] in hoedanigheid van (indirect) bestuurder van “Safami c.s.” (althans van een of meer van deze vennootschappen).

3.10.3 Het is niet voor niks dat het hof inzake de misleiding over het product nadrukkelijk rept van “welbewust onrechtmatig” handelen van [eiser] jegens Techfront c.s. (rov. 5.26, laatste zin), wat goed te plaatsen valt in het licht van rov. 5.9-5.26.[24] En dat het hof inzake de overboeking van € 500.000 naar Group A bij herhaling rept van het “onttrekken” door [eiser] van die gelden aan Degree-n (rov. 5.31, 5.33), wat goed te plaatsen valt in het licht van rov. 5.27-5.31 en laat zien dat het hof ook hier, in het verlengde van diens misleidingsoordeel in rov. 5.9-5.26, redeneert vanuit ontoelaatbaar handelen van [eiser] tegen beter weten in.[25] Dit behelst bepaald meer dan [eiser] ervan tracht te maken in cassatie.[26]

3.10.4 Het lijdt m.i. dan ook geen twijfel dat een hypothetisch verwijzingshof, uitgaande van die in het arrest vastgestelde verwijten jegens [eiser] , bij toepassing van de voor art. 6:162 BW-bestuurdersaansprakelijkheid geldende verzwaarde aansprakelijkheidsmaatstaf (de eis van een persoonlijk ernstig verwijt) zou oordelen dat ook die lat wordt gehaald.

3.11 Dan is er nog een probleem. Ik licht toe.

3.11.1 Aan [eiser] kan worden toegegeven dat Techfront c.s. in eerste aanleg mede heeft gesteld dat “ [eiser] als (middellijk) bestuurder actief betrokken en verantwoordelijk [was] voor het handelen van Safami cs”,[27] en dat “[a]ls (middellijk) bestuurder en feitelijke beleidsbepaler bij Safami cs [ [eiser] ] zonder meer een persoonlijk eigen verwijt [treft] van het onrechtmatig handelen van Safami cs zoals hiervoor beschreven en hoofdelijk aansprakelijk [is]”.[28]

3.11.2 Maar Techfront c.s. heeft in eerste aanleg bijvoorbeeld ook gesteld, direct volgend op en in contrast met het tweede citaat onder 3.11.1 hiervoor:[29] “ [eiser] heeft door zijn leidende rol in de bewuste misleiding van [Techfront c.s., A-G], ook persoonlijk een jegens [Techfront c.s.] in acht te nemen zorgvuldigheidsnorm geschonden en daarmee ook zelf onrechtmatig gehandeld. De aansprakelijkheid van [eiser] staat hiermee vast”.[30]

3.11.3 En daarvóór onder meer:[31] “Het is [eiser] , die feitelijk leiding heeft gegeven aan de onrechtmatige misleiding van [Techfront c.s.] en actief heeft geparticipeerd in de uitvoering daarvan. [eiser] heeft de gesprekken met [Techfront c.s.] gevoerd en het verhaal van de D7-technologie aan hen voorgespiegeld”.[32]

3.11.4 En:[33] “ [eiser] is ook degene geweest, die de facto het bedrag van EUR 500.000 heeft weggesluisd van de bankrekening van [Degree-n] naar Group A - bij beide vennootschappen is [eiser] overigens bestuurder - wetende dat deze gelden door misleiding op de bankrekening van [Degree-n] zijn gestort en wetende dat [Degree-n] het door [Techfront c.s.] verstrekte Overbruggingskrediet op dat moment diende terug te betalen zodat dit weer als werkkapitaal in de joint-venture kon worden aangewend. (…) Als (middellijk) bestuurder en beleidsbepaler van [Degree-n] kan [eiser] daarvoor persoonlijk aansprakelijk worden gehouden. (…) Maar ook feitelijk gezien, los van het handelen als bestuurder, kwalificeert het overboeken als een onrechtmatige daad waarmee [eiser] [Techfront c.s.] bewust schade heeft toegebracht en de joint-venture beroofd van werkkapitaal”.[34]

3.11.5 Hieruit volgt reeds dat Techfront c.s. ter zake in eerste aanleg voor meer dan één anker is gaan liggen. Kort en goed: zij had blijkens 3.11.1-3.11.4 hiervoor [eiser] niet alleen op de korrel als (indirect) bestuurder van “Safami c.s.” (althans van een of meer van deze vennootschappen),[35] want ook los van diens handelen in die hoedanigheid vanwege schending van een zorgvuldigheidsnorm die losstaat van zijn taakuitoefening als (indirect) bestuurder.[36] Daarmee strookt dat Techfront c.s. in hoger beroep heeft benadrukt, daarbij breed formulerend (niet toegespitst op bestuurdersaansprakelijkheid van [eiser] jegens Techfront c.s.), dat zij al in eerste aanleg “aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd dat [eiser + Group A] onrechtmatig hebben gehandeld” en “dit onrechtmatig handelen [hebben] gemotiveerd en onderbouwd”.[37]

3.11.6 Het moge zo zijn dat, gezien het voorgaande, rov. 5.2 minder goed te volgen valt voor zover het hof daarin tot uitdrukking brengt dat Techfront c.s. haar vordering uit art. 6:162 BW jegens [eiser] in het geheel niet baseert op handelen van [eiser] in hoedanigheid van (indirect) bestuurder. Dat heeft Techfront c.s. immers kenbaar wel ook gedaan, in zoverre is de door het hof gegeven uitleg aan de stellingen van Techfront c.s. in feitelijke instanties dan onbegrijpelijk te noemen. Dit laat onverlet dat het subonderdeel te categorisch is ingestoken, nu het ervan uitgaat dat Techfront c.s. die vordering jegens [eiser] louter heeft gebaseerd op handelen van [eiser] in die hoedanigheid, niet kenbaar ook op diens handelen buiten die hoedanigheid. Dat laatste heeft Techfront c.s. immers kenbaar wel ook gedaan, als zelfstandig dragende basis voor die vordering.

3.11.7 Dat het hof blijkens rov. 5.2 in de stellingen van Techfront c.s. in feitelijke instanties leest dat zij [eiser] bij haar vordering uit art. 6:162 BW op de korrel heeft los van diens handelen in hoedanigheid van (indirect) bestuurder, is daarom niet onbegrijpelijk. Daaraan ziet het subonderdeel voorbij. Door daarvan uit te gaan, en die vordering op basis daarvan te beoordelen naar de gewone regels voor onrechtmatige daad, doet het hof nog geen verboden feitelijke aanvulling in de zin van art. 24 Rv. Ook daaraan ziet het subonderdeel voorbij. Waarom het hof aldus oordelend te lage eisen zou stellen aan de stelplicht van Techfront c.s. in de zin van art. 149-150 Rv, of een onjuiste rechtsopvatting zou hanteren inzake het leerstuk van bestuurdersaansprakelijkheid, legt het subonderdeel niet uit[38] en valt overigens zonder méér ook niet in te zien.[39]

3.11.8 Die beoordeling naar de gewone regels voor onrechtmatige daad is zelfstandig dragend voor [eiser] aansprakelijkheid uit hoofde van art. 6:162 BW jegens Techfront c.s., zoals aangenomen door het hof (zie mede rov. 5.9-5.33). Dát [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Techfront c.s. (wat het hof dus aanneemt, zie mede rov. 5.9-5.33) wordt in cassatie vergeefs bestreden, zoals hierna zal blijken.

3.12 Bij deze stand van zaken valt niet in te zien dat [eiser] succes kan boeken met het subonderdeel, ook als dit zo moet worden verstaan dat zij klaagt over de onder 3.11.6 hiervoor bedoelde onbegrijpelijkheid.[40] Hij mist daarbij hoe dan ook het vereiste belang.

3.13 Subonderdeel 1.3.2 bevat twee klachten. a. Voor zover het hof in de stellingen van Techfront c.s. in de memorie van antwoord in incidenteel appel en/of in het vervolg van de procedure heeft gelezen dat [eiser] buiten hoedanigheid van bestuurder heeft opgetreden, had het hof dat niet zonder méér tot uitgangspunt mogen nemen. [eiser] heeft immers zowel in eerste aanleg als in hoger beroep het standpunt ingenomen dat hij handelde in hoedanigheid van bestuurder.[41] Tegen die achtergrond had het hof moeten vaststellen dat Techfront c.s. niet dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat [eiser] handelde buiten hoedanigheid van bestuurder en de vorderingen op die grond moeten afwijzen. b. Bovendien had het hof moeten constateren dat “de koerswijziging van Techfront c.s.” (ik begrijp: de in klacht a bedoelde stellingname van Techfront c.s. in hoger beroep over optreden van [eiser] buiten hoedanigheid van bestuurder) eerst heeft plaatsgevonden bij memorie van antwoord in incidenteel appel, derhalve in strijd met de tweeconclusieregel. Daarom heeft het hof de tweeconclusieregel miskend door “de koerswijziging” toe te staan, althans is onbegrijpelijk op welke grond “de te late koerswijziging” toelaatbaar is. Behandeling

3.14 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.14.1 Klacht a veronderstelt, gelijk klacht b, een “koerswijziging van Techfront c.s.” in die zin dat zij pas in hoger beroep (specifiek: pas bij de memorie van antwoord in incidenteel appel) heeft gesteld dat [eiser] buiten hoedanigheid van (indirect) bestuurder heeft opgetreden. Dat die veronderstelling onjuist is, meer precies: feitelijke grondslag mist, volgt uit 3.11-3.12 hiervoor. Evenmin maak ik uit het arrest op dat het hof niet in de stellingen van Techfront c.s. in eerste aanleg, maar eerst in haar stellingen in hoger beroep (specifiek: pas in voornoemde memorie) leest dat volgens Techfront c.s. [eiser] ook heeft gehandeld buiten die hoedanigheid. Dat verrast ook niet, want in eerste aanleg heeft Techfront c.s. dus, naar het hof onderkent en niet onbegrijpelijk, onder meer gesteld dat [eiser] heeft gehandeld buiten die hoedanigheid. Zie weer onder 3.11-3.12 hiervoor. Voor zover de klacht het arrest anders leest, mist zij ook in zoverre feitelijke grondslag. Het door de klacht gedane beroep op stellingen van [eiser] baat haar evenmin. Niet alleen gaat dit beroep uit van die onjuiste veronderstelling. Daarmee ziet de klacht ook eraan voorbij dat op de daarin genoemde verspreide vindplaatsen geen verweer van [eiser] te lezen valt dat hij, anders dan gesteld door Techfront c.s., niet (ook) heeft opgetreden buiten hoedanigheid van (indirect) bestuurder.[42] Op die kenbare stellingname van Techfront c.s. gaat [eiser] (ook) daar niet in.Daarmee ontvalt de bodem aan de klacht: wat zij aanvoert, rechtvaardigt niet de conclusie dat het hof had moeten vaststellen dat Techfront c.s. niet (voldoende) gemotiveerd heeft gesteld dat [eiser] handelde buiten die hoedanigheid en de vorderingen daarom had moeten afwijzen.

3.14.2 Klacht b strandt in het voetspoor van klacht a, die dus faalt. Zie onder 3.13 sub a en 3.14.1 hiervoor. Daaruit volgt dat ter zake strijd met de tweeconclusieregel niet aan de orde is, net zomin als miskenning daarvan of een onbegrijpelijk oordeel dienaangaande door het hof. Daaraan ziet de klacht voorbij. Dit behoeft geen verdere toelichting.

3.15 Subonderdeel 1.3.3 wordt aangevoerd voor zover de tweeconclusieregel zich niet al zou verzetten tegen toelaatbaarheid van voornoemde “koerswijziging”. Hier is sprake van “een fundamentele, radicale koerswijziging”, nu het gaat om de aansprakelijkheid van een privépersoon voor een forse schadeclaim, waarvoor van wezenlijk belang is of getoetst wordt aan de normale regels voor onrechtmatige daad of aan de hogere drempel van bestuurdersaansprakelijkheid. Tegen die achtergrond, al dan niet in combinatie met “het late moment van de koerswijziging (bij memorie van antwoord in incidenteel appel nota bene)”, had het hof die “koerswijziging” buiten beschouwing moeten laten althans in elk geval van Techfront c.s. een rechtvaardiging moeten verlangen. Daarvoor heeft het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, geen oog gehad. Behandeling

3.16 Het subonderdeel strandt in het voetspoor van subonderdeel 1.3.2, dat dus faalt. Zie onder 3.13-3.14.2 hiervoor. Dit behoeft geen verdere toelichting.

3.17 Subonderdeel 1.3.4 stelt dat voor zover het hof in rov. 5.9-5.26 en 5.27-5.31 van het arrest wél heeft beoordeeld of sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid, die overwegingen innerlijk tegenstrijdig zijn met rov. 5.2 en het arrest op die grond dient te worden vernietigd. Behandeling

3.18 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.18.1 Nergens in het arrest zie ik staan dat het hof daarin (ook) beoordeelt of sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid zijdens een of meer van de door Techfront c.s. aangesproken partijen, onder wie [eiser] . In die sleutel staat het arrest immers niet. Iets anders is wat ik schreef onder 3.10-3.10.4 hiervoor. Het subonderdeel maakt ook niet concreet waar het hof dit wel zou beoordelen (anders dan met een generieke verwijzing naar rov. 5.9-5.26 en 5.27-5.31, waarin zoiets niet te lezen valt). Kortom, de veronderstelde innerlijke tegenstrijdigheid met rov. 5.2 doet zich in werkelijkheid niet voor. Daarmee loopt het subonderdeel reeds vast op een gebrek aan feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest.

3.19 Subonderdeel 1.3.5 stelt dat als “deze klacht” slaagt rov. 5.33 en 5.36 e.v. van het arrest evenmin in stand kunnen blijven, want voortbouwen op rov. 5.2-5.31. Behandeling

3.20 Het subonderdeel bouwt voort op en deelt daarmee in het lot van subonderdelen 1.3.1-1.3.4,[43] die dus falen. Zie onder 3.6-3.18.1 hiervoor. Dit behoeft geen verdere toelichting.

3.21 Daarmee is gegeven dat onderdeel 1 faalt. Onderdeel 2 (“Misleiding met betrekking tot de dispersie”)

3.22 Dit onderdeel bevat vijf subonderdelen, alle met klachten (2.1 t/m 2.5).

3.23 Subonderdeel 2.1 (“De reden voor de investering”) is genummerd van 2.1.1 t/m 2.1.2.

3.24 Subonderdeel 2.1.1 wijst op rov. 5.9 van het arrest en citeert uit rov. 5.10, waarbij “hebben onweersproken gesteld” is onderstreept. Het subonderdeel bevat geen klacht.

3.25 Subonderdeel 2.1.2 [44] bestrijdt als onbegrijpelijk rov. 5.10 van het arrest, onder verwijzing naar stellingen van [eiser] /Safami over de investeringsbeslissingen en het due diligence-onderzoek.[45] Niet alleen (i) is gesteld dat [eiser] slechts in algemene bewoordingen heeft gesproken over het product (zie nota bene rov. 5.9), ook (ii) is expliciet betwist dat Techfront c.s. enthousiast raakte over technologie van Degree-n door gesprekken met [eiser] . [eiser] /Safami heeft ook (iii) gesteld dat Techfront c.s. maandenlang toegang had tot alle relevante informatie over Degree-n en haar investeringsbeslissing op die informatie heeft gestoeld. En (iv): als Techfront c.s. al een verkeerde voorstelling van zaken had, dan is die verkeerde voorstelling van zaken niet aan [eiser] te wijten of aan een vermeend gebrek aan informatie. Behandeling

3.26 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.26.1 Het bestreden oordeel neemt tot vertrekpunt de stelling van Techfront c.s. dat zij heeft besloten in de onderneming van Degree-n te gaan investeren, omdat zij door de haar door [eiser] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] verstrekte informatie ervan overtuigd was geraakt dat Degree-n een uniek product had ontwikkeld dat haar een voorsprong gaf op de concurrentie.[46] Dit merkt het hof in rov. 5.10 van het arrest aan als door Techfront c.s. “onweersproken gesteld”. Dit laatste wordt niet onbegrijpelijk door stellingen (i) t/m (iv) van [eiser] /Safami als bedoeld in het subonderdeel. Ik licht toe.

3.26.2 Met haar onderhavige stelling maakte Techfront c.s. duidelijk waarom zij heeft besloten in de onderneming van Degree-n te gaan investeren, waarbij dus een cruciale rol was weggelegd voor de informatie die [eiser] , [betrokkene 7] én [betrokkene 8] hadden verstrekt aan Techfront c.s.[47] Een weerspreking dáárvan volgt niet uit stellingen (i) en (ii). Die betreffen immers slechts hetgeen [eiser] heeft gezegd/gesprekken met hem. Zo’n weerspreking volgt evenmin uit stellingen (iii) en (iv). Stelling (iii), specifiek dat Techfront c.s. haar investeringsbeslissing heeft gestoeld op de in die stelling bedoelde informatie[48] (wat dan kennelijk iets anders zou behelzen dan hetgeen waarop Techfront c.s. doelt met haar onderhavige stelling), lees ik niet zo terug op de vindplaatsen genoemd in het subonderdeel (laat staan in het kader van een betwisting van de onderhavige stelling van Techfront c.s.). Het kan zo zijn dat Techfront c.s. toegang had tot die informatie als bedoeld in stelling (iii), en die heeft betrokken bij haar investeringsbeslissing. Dit brengt evenwel nog niet mee dat de onderhavige stelling van Techfront c.s. ‘dus’ niet opgaat, want zegt nog niets over de reden waarom zij heeft besloten in de onderneming van Degree-n te gaan investeren. Ook stelling (iv), tot slot, ziet op iets anders dan die reden. Namelijk datgene waaraan een verkeerde voorstelling van zaken bij Techfront c.s. niet te wijten zou zijn.

3.27 Subonderdeel 2.2 (“Informatie over het ondernemingsplan”) is genummerd van 2.2.1 t/m 2.2.5.

3.28 Subonderdeel 2.2.1 citeert uit rov. 2.5 van het vonnis, waarbij “mede aan de hand van een ondernemingsplan” is onderstreept. Het subonderdeel bevat geen klacht.

3.29 Subonderdeel 2.2.2 stelt dat [eiser] in hoger beroep een grief heeft gericht tegen rov. 2.5 van het vonnis. Het subonderdeel verwijst naar (de toelichting op) grief I in de MvA/MvG van [eiser] /Safami en citeert in dat verband nr. 76 daarvan.[49] Samengevat staat daar onder meer dat onjuist is dat [eiser] tijdens het diner met [betrokkene 10] op 27 juni 2018 aan de hand van een ondernemingsplan mededelingen zou hebben gedaan aan [betrokkene 10] , en dat [eiser] geen documenten meenam naar het diner. Het subonderdeel bevat geen klacht.

3.30 Subonderdeel 2.2.3 stelt dat het hof die grief I lijkt te hebben gehonoreerd in zijn weergave van de vaststaande feiten, in het bijzonder in rov. 4.7 van het arrest,[50] omdat het hof het ondernemingsplan niet meer vermeldt in het kader van het gesprek tussen [eiser] en [betrokkene 10] . Het subonderdeel citeert uit rov. 5.13, waarbij “zoals ook in het ondernemingsplan staat vermeld” is onderstreept, en stelt dat het hof daar toch weer het ondernemingsplan noemt. Het subonderdeel bevat geen klacht.

3.31 Subonderdeel 2.2.4 stelt vervolgens dat voor zover rov. 5.13 van het arrest zo moet worden uitgelegd dat [eiser] volgens het hof tijdens het gesprek heeft gerefereerd aan het ondernemingsplan, het hof de weergegeven grief van [eiser] /Safami[51] heeft verzuimd bij zijn beoordeling te betrekken. Techfront c.s. heeft bij memorie van antwoord in incidenteel appel gesteld dat het niet waar is en niet goed voorstelbaar dat [eiser] niet het ondernemingsplan zou hebben genoemd. Voor zover het hof die stelling heeft gevolgd, heeft het miskend dat [eiser] dit gemotiveerd heeft betwist, zodat art. 149-150 Rv eraan in de weg staan dat het hof “zomaar” uitgaat van de juistheid van de stelling van Techfront c.s, althans is onbegrijpelijk waarop het hof baseert dat [eiser] tijdens het gesprek zou hebben verwezen naar het ondernemingsplan. Behandeling

3.32 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.32.1 Zij strandt reeds op een gebrek aan feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest. In rov. 5.13 staat niet dat [eiser] tijdens het gesprek met [betrokkene 10] heeft gerefereerd aan het ondernemingsplan, dus als zodanig. Wel staat in rov. 5.13, kort gezegd en onder meer, dat [eiser] heeft gesteld over zijn gesprek met [betrokkene 10] op 27 juni 2018 dat laatstgenoemde op dat moment al technische informatie van [betrokkene 7] had ontvangen, onder andere in de vorm van het ondernemingsplan. Dat [eiser] als (middellijk) bestuurder (“directeur”) van Degree-n met de inhoud van het ondernemingsplan bekend mag worden verondersteld. En dat [eiser] heeft gesteld dat hij in zijn gesprek met [betrokkene 10] heeft aangegeven dat de panelen van Degree-n op een geheel eigen wijze werden geproduceerd en een voorsprong hadden op de concurrentie, met als toevoeging van het hof: “zoals ook in het ondernemingsplan staat vermeld”. Dit is iets anders dan het subonderdeel veronderstelt.

3.33 Subonderdeel 2.2.5 bevat twee klachten. a. “In het verlengde hiervan” is dan ook onbegrijpelijk dat het hof in rov. 5.13 van het arrest overweegt dat [eiser] als “(middellijk) directeur” van Degree-n met de inhoud van het ondernemingsplan bekend mag worden verondersteld. [eiser] was immers (middellijk) bestuurder en geen directeur (zie ook rov. 4.4), waardoor sprake is van een verboden aanvulling van de feiten, althans is de overweging onbegrijpelijk. b. Voor zover het hof met “directeur” heeft bedoeld: bestuurder, strookt dit niet met de beoordeling van het handelen van [eiser] buiten zijn hoedanigheid van bestuurder (zoals het hof in rov. 5.2 nog vooropstelde), waardoor de overweging om die reden onbegrijpelijk is. Behandeling

3.34 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.34.1 Klacht a mist feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest. Uit rov. 4.4 blijkt dat het hof [eiser] beschouwt als middellijk bestuurder van Degree-n. Zij wordt vanaf 12 juni 2018 bestuurd door Riantis, die op haar beurt middellijk wordt bestuurd door [eiser] (Riantis is “zijn (…) vennootschap, waarvan hij indirect bestuurder is”). In rov. 5.13, inzake het gesprek van [eiser] met [betrokkene 10] op 27 juni 2018, bedoelt het hof met “(middellijk) directeur van Degree-n” niets anders dan in rov. 4.4, dus dat [eiser] middellijk bestuurder is van Degree-n. Hier is niets onbegrijpelijks aan.

3.34.2 Klacht b loopt ook vast. Het gaat het hof in het bestreden oordeel erom dat bepaalde kennis die bij [eiser] aanwezig kan worden geacht (als middellijk bestuurder van Degree-n mag hij bekend worden verondersteld met de inhoud van het ondernemingsplan), relevant is voor de hier voorliggende beoordeling van handelingen van [eiser] buiten hoedanigheid van (middellijk) bestuurder, waarbij hij die eenmaal door hem verkregen kennis dus ook heeft. Waarom dit elkaar zou bijten, licht de klacht niet toe en valt overigens zonder méér ook niet in te zien. Dat het hof hier het handelen van [eiser] buiten die hoedanigheid beoordeelt, met als startpunt rov. 5.2, volgt overigens genoegzaam uit mijn bespreking van subonderdeel 1.3. Zie in het bijzonder onder 3.11-3.11.8 hiervoor.

3.35 Subonderdeel 2.3 (“De enveloppen”) is genummerd van 2.3.1 t/m 2.3.4.

3.36 Subonderdeel 2.3.1 citeert uit rov. 3.3 en 4.2 van het vonnis, waarbij “een uniek verwarmingspaneel” en “geheime receptuur” zijn onderstreept. Het subonderdeel bevat geen klacht.

3.37 Subonderdeel 2.3.2 bevat twee klachten. a. Het hof had in rov. 5.16 van het arrest tot uitgangspunt moeten nemen hetgeen waarover partijen het in hoger beroep eens waren: dat de enveloppen in bezit waren van [eiser] , en niet gedeponeerd bij een notaris, en dat Techfront c.s. die enveloppen zou krijgen. Het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het grievenstelsel dan wel art. 149 Rv, althans het heeft verzuimd essentiële stellingen van [eiser] (en Techfront c.s.) bij zijn oordeel te betrekken. b. De bestreden overweging in rov. 5.16 is in tegenspraak met rov. 5.14, waar het hof overweegt dat in het Contingencyplan staat “dat de dispersie “al geruime tijd bij [eiser] [is] gedeponeerd””. Behandeling

3.38 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.38.1 Eerst klacht a. Het bestreden oordeel van het hof in rov. 5.16 van het arrest komt erop neer (i) dat de twee enveloppen die [eiser] op 3 april 2019 Techfront c.s. overhandigde geen receptuur bevatten en (ii) dat het daarbij niet ging om stukken die door [eiser] , zoals hij eerder bij Techfront c.s. had doen voorkomen, bij een notaris waren gedeponeerd.[52] Voor zover de klacht hierover iets relevants aanvoert, gaat het hooguit om (ii). In het bijzonder om ’s hofs vaststelling dat, nadat Techfront c.s. meermaals aan [eiser] had verzocht haar de geheime receptuur te verstrekken (mede bij e-mail van 18 maart 2019), [eiser] vervolgens - zoals Techfront c.s. onweersproken heeft gesteld - heeft aangegeven dat hij de receptuur zou ophalen bij de desbetreffende notaris (en op 3 april 2019 zou overhandigen aan Techfront c.s.). In de vindplaatsen in de gedingstukken in hoger beroep waarnaar de klacht verwijst,[53] lees ik niet dat [eiser] /Safami én Techfront c.s. het erover eens waren dat [eiser] het voorgaande níet aldus heeft aangegeven. Sterker, daarin zeggen partijen niets over dit specifieke punt. Dat het hof daarin blijkens rov. 5.16 evenmin leest dat [eiser] /Safami én Techfront c.s. het erover eens waren dat [eiser] het voorgaande níet aldus heeft aangegeven, acht ik dan ook niet onbegrijpelijk. Reeds daarmee ontvalt de bodem aan de klacht.

3.38.2 Tot slot klacht b. Het citaat uit het Contingencyplan in rov. 5.14 is niet in tegenspraak met rov. 5.16. Immers, dat dit in ieder geval van vóór februari 2019 daterende plan[54] blijkens rov. 5.14 vermeldt dat de samenstelling van de dispersie (“Dispersion 7”) op schrift is gesteld en al geruime bij [eiser] is gedeponeerd, staat zonder méér niet in de weg aan ’s hofs uiteenzetting in rov. 5.16, in het bijzonder diens vaststelling als bedoeld onder 3.38.1 hiervoor die betrekking heeft op de gang van zaken in maart en april 2019. Waarom dit anders zou zijn, legt de klacht niet uit.

3.39 Subonderdeel 2.3.3 stelt dat “[i]n verband met het voorgaande” ook onjuist (want in strijd met het grievenstelstel althans art. 149 Rv), dan wel onbegrijpelijk is, dat het hof in rov. 5.3 van het arrest “overweegt” dat “Techfront c.s. [eiser] in strijd met de waarheid hebben voorgehouden dat de geheime receptuur bij twee notarissen was gedeponeerd”. Behandeling

3.40 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.40.1 In rov. 5.3 van het arrest (onder “Onrechtmatig handelen”) geeft het hof weer welke verwijten Techfront c.s. maakt aan [eiser] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] , onderverdeeld in sub a en sub b.

3.40.2 Nergens in rov. 5.3 “overweegt” het hof dat “Techfront c.s. [eiser] in strijd met de waarheid hebben voorgehouden dat de geheime receptuur bij twee notarissen was gedeponeerd”. Daarmee strandt het subonderdeel reeds op een gebrek aan feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest.

3.40.3 Het subonderdeel strandt ook als we abstraheren van dit gebrek aan feitelijke grondslag. Het subonderdeel bevat immers slechts een klacht die voortbouwt op subonderdeel 2.3.2, dat dus faalt. Zie onder 3.37-3.38.2 hiervoor. Daarmee deelt het subonderdeel hoe dan ook in dit lot. Dit behoeft geen verdere toelichting.

3.41 Subonderdeel 2.3.4 bevat een voortbouwklacht. Aldus dat rov. 5.19 en 5.26 van het arrest voortbouwen op “deze overwegingen” en dus evenmin in stand kunnen blijven als “een klacht uit paragraaf 2.3” slaagt. Behandeling

3.42 Het subonderdeel bouwt voort op en deelt daarmee in het lot van subonderdelen 2.3.2-2.3.3, die dus falen. Zie onder 3.37-3.40.3 hiervoor. Dit behoeft geen verdere toelichting.

3.43 Subonderdeel 2.4 (“Uniek geheim recept of geheim recept?”) is genummerd van 2.4.1 t/m 2.4.4.

3.44 Subonderdeel 2.4.1 stelt dat het hof in rov. 5.19 van het arrest, anders dan het in rov. 5.3 terecht tot uitgangspunt neemt, een essentieel element uit het gestelde verwijtbare handelen van [eiser] achterwege laat. Het hof zou niet langer beoordelen of [eiser] ten onrechte de indruk heeft gewekt dat sprake was van een unieke en geheime dispersie. Het element ‘uniek’ zou van wezenlijk belang zijn voor het beroep op onrechtmatig handelen: zou het slechts om een geheim recept gaan, dan is daarvan al sprake als niet bekend is waaruit de dispersie bestaat. Het subonderdeel bevat geen klacht.

3.45 Subonderdeel 2.4.2 stelt dat het hof ‘dus’ ook in rov. 5.9-5.26 van het arrest had moeten beoordelen of is komen vast te staan dat [eiser] Techfront c.s. heeft voorgehouden dat sprake was van een “unieke” geheime dispersie. Voor zover het hof daarin slechts heeft beoordeeld of [eiser] Techfront c.s. heeft voorgehouden of sprake was van een geheime dispersie, heeft het hof art. 24 Rv geschonden en/of een onjuiste rechtsopvatting gehanteerd over het begrip maatschappelijk onzorgvuldig (art. 6:162 BW), dan wel zijn rov. 5.9-5.26 onbegrijpelijk en in elk geval tegenstrijdig aan rov. 5.3.

3.46 Subonderdeel 2.4.3 [55] stelt (i) dat voor zover het hof in rov. 5.9-5.26 van het arrest tot de slotsom is gekomen dat [eiser] Techfront c.s. ook heeft voorgehouden dat sprake was van een unieke geheime dispersie, die beslissing onvoldoende is gemotiveerd. Uit geen van die overwegingen blijkt waarop het hof die impliciete beslissing dan baseert. Bovendien (ii) heeft het hof dan uit het oog verloren dat [eiser] heeft gegriefd[56] tegen de overweging van de rechtbank in rov. 4.5 van het vonnis dat aan Techfront c.s. in strijd met de waarheid is voorgehouden dat Degree-n beschikte over een “unieke dispersie”, waarop Techfront c.s. in hoger beroep slechts in algemene bewoordingen heeft gereageerd.[57] Behandeling

3.47 Subonderdeel 2.4.2 en subonderdeel 2.4.3 onder (i) lenen zich voor gezamenlijke bespreking.[58] Zij falen, gelet op het volgende.

3.47.1 In rov. 5.26 van het arrest overweegt het hof onder meer: “Uit het voorgaande blijkt dat bij Techfront c.s. ten onrechte het beeld is gewekt dat er sprake was van een geheime receptuur die maakte dat sprake was van een uniek product waarmee Degree-n een voorsprong op de concurrenten had. Techfront c.s. is op die manier onder valse voorwendselen overgehaald om een forse investering te doen”.

3.47.2 Daarbij verwerpt het hof de eventuele suggestie van [eiser] dat hij door [betrokkene 7] en [betrokkene 8] op het verkeerde been is gezet. In dat kader overweegt het hof onder meer dat uit de verklaring van [betrokkene 8] van 27 mei 2019 bovendien genoegzaam blijkt “dat sprake was van een vooropgezet plan [v]an [eiser] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] gezamenlijk”. En: “Dat [eiser] welbewust onrechtmatig heeft gehandeld, blijkt ook uit de verdere gang van zaken”.

3.47.3 Hieruit volgt dat het hof in rov. 5.26 oordeelt dat bij Techfront c.s. (ook) door [eiser] ten onrechte de indruk is gewekt dat sprake is van een uniek product (unieke dispersie), zoals zij mede verweet aan [eiser] .[59] Dit strookt ook met de opmaat in rov. 5.9-5.25, waarin het hof kenbaar ingaat op, wat subonderdeel 2.4.2 noemt, “het element ‘uniek’”. In het bijzonder in:

  • rov. 5.10;[60]
  • rov. 5.13;[61]
  • rov. 5.17;[62]
  • rov. 5.18-5.20;[63]
  • rov. 5.22;[64]
  • rov. 5.25.[65]

3.47.4 Uit 3.47.1-3.47.3 hiervoor volgt dat subonderdeel 2.4.2 reeds strandt op een gebrek aan feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest. Het hof beoordeelt in rov. 5.9-5.26 immers wel degelijk ook of is komen vast te staan dat [eiser] Techfront c.s. heeft voorgehouden dat sprake was van een “unieke” geheime dispersie.

3.47.5 Uit 3.47.1-3.47.3 hiervoor volgt verder dat ook subonderdeel 2.4.3 onder (i) vastloopt, want eraan voorbijziet dat de daarin bedoelde slotsom/beslissing van het hof niet een impliciete is en wel afdoende is gemotiveerd in rov. 5.9-5.26, waaruit dus wel degelijk blijkt waarop het hof die slotsom/beslissing baseert.

3.48 Subonderdeel 2.4.4 bevat drie klachten. a. “Bij die stand van zaken” (het in subonderdeel 2.4.3 onder (ii) bedoelde partijdebat) had het hof op grond van art. 149 Rv moeten vaststellen dat voldoende gemotiveerd is betwist dat [eiser] Techfront c.s. heeft voorgehouden dat sprake was van een unieke dispersie. Het hof heeft ofwel art. 149 Rv en/of art. 150 Rv miskend ofwel rov. 5.9-5.26 van het arrest onvoldoende gemotiveerd. b. Voor zover een motivering voor “de beslissing” (ik begrijp: dezelfde beslissing als bedoeld in subonderdeel 2.4.3 onder (i)) besloten ligt in rov. 5.14 is zij onbegrijpelijk, omdat uit het citaat niet blijkt dat sprake is van een unieke dispersie. c. Los daarvan heeft Techfront c.s. de stelling dat [eiser] haar heeft voorgehouden dat sprake is van een unieke dispersie niet onderbouwd met een verwijzing naar het Contingencyplan,[66] en is het hof dus buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden. Behandeling

3.49 Subonderdeel 2.4.3 onder (ii) en subonderdeel 2.4.4 falen, gelet op het volgende.

3.49.1 Eerst klacht a. De daarin bedoelde “stand van zaken” doet zich in werkelijkheid niet voor. De klacht put selectief uit de stellingen van Techfront c.s. in hoger beroep. Blijkens het procesdossier heeft zij daarin wel degelijk gesteld, niet slechts met “een zeer algemene opmerking”, dat (ook) [eiser] haar heeft voorgehouden dat sprake was van een uniek product (unieke dispersie). Illustratief zijn de volgende vindplaatsen in de MvA i.a. 1 aug:[67]

  • nr. 2.1.37;[68]
  • nr. 3.1.10;[69]
  • nr. 3.1.13;[70]
  • nr. 3.1.45;[71]
  • nr. 3.2.7.[72]

Daarmee ontvalt reeds de bodem aan de klacht, met inbegrip van subonderdeel 2.4.3 onder (ii).

3.49.2 Dan klacht b. Zij mist feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest. Want daarin gaat het hof niet in op voornoemde element ‘uniek’, evenmin is het desbetreffende citaat een schakel in ’s hofs oordeel over dit element. Zie ook onder 3.47.3 hiervoor.

3.49.3 Tot slot klacht c. Ook zij strandt, in lijn met klacht b. Ik lees nergens in het arrest dat volgens het hof Techfront c.s. de stelling dat (ook) [eiser] haar heeft voorgehouden dat sprake was van een unieke dispersie heeft onderbouwd met een verwijzing naar het Contingencyplan. Wel lees ik in rov. 5.26 dat in dit plan melding wordt gemaakt van de geheime receptuur die in depot bij [eiser] zou zijn, maar dat is iets anders.

3.50 Subonderdeel 2.5 (“De verklaringen”) is genummerd van 2.5.1 t/m 2.5.7.

3.51 Subonderdeel 2.5.1 stelt dat voor zover het hof in het arrest uit een verklaring van [betrokkene 8] (rov. 5.17) en van SH Korea (rov. 5.18) heeft afgeleid dat is komen vast te staan dat [eiser] Techfront c.s. heeft voorgehouden dat sprake was van een (unieke) geheime dispersie (in rov. 5.19) die overweging onbegrijpelijk is, omdat die verklaringen geen betrekking hebben op mededelingen/informatie die door [eiser] aan Techfront c.s. is verstrekt. Behandeling

3.52 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.52.1 Het hof verwijst in het arrest inderdaad naar een verklaring van [betrokkene 8] (rov. 5.17) en van SH Korea (rov. 5.18), maar doet dit als onderdeel van diens bredere uiteenzetting dat in werkelijkheid er niet zoiets was als een geheime receptuur die maakte dat sprake was van een uniek product waarmee Degree-n een voorsprong op de concurrenten had. Het hof leidt niet (mede) uit die verklaringen af dat is komen vast te staan dat [eiser] Techfront c.s. heeft voorgehouden dat sprake was van een (unieke) geheime dispersie, wat iets anders is. Het subonderdeel strandt dus reeds op een gebrek aan feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest.

3.53 Subonderdeel 2.5.2 stelt dat het hof in rov. 5.21 van het arrest ten onrechte ongemotiveerd voorbijgaat aan de stelling van [eiser] /Safami dat [betrokkene 9] zijn verklaring heeft ingetrokken.[73] Behandeling

3.54 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.54.1 Het in rov. 5.21 van het arrest bedoelde commentaar van [betrokkene 9] betreft de daarvóór in rov. 5.21 genoemde verklaring van [betrokkene 8] van 17 november 2019, waarin laatstgenoemde, in ’s hofs woorden, “in een uitvoerig exposé verslag [heeft] gedaan van onder meer zijn pogingen om tot een goed werkend infrarood warmtepaneel te komen en dat dat uiteindelijk in Zuid-Korea is gelukt”.

3.54.2 Aan die verklaring van [betrokkene 8] gaat het hof in rov. 5.21 al voorbij met de vaststelling dat daaruit niet blijkt wat de specifieke inbreng van [betrokkene 8] in het uiteindelijke product is geweest (en dat dat niet aan de expertise en het materiaal van SH Korea te danken is). De daarop volgende opmerking van het hof over dat commentaar van [betrokkene 9][74] is niet (mede) dragend voor dat voorbijgaan aan die verklaring van [betrokkene 8] en maakt het hof dus ten overvloede, zoals ook blijkt uit het startpunt van die opmerking (“Overigens”, etc.).

3.54.3 Hieruit volgt dat het subonderdeel reeds vastloopt op een gebrek aan belang. Ik kan daarlaten dat door Techfront c.s. gemotiveerd is betwist dat sprake zou zijn van intrekking door [betrokkene 9] van diens verklaring,[75] waaraan het subonderdeel voorbijgaat.

3.55 Subonderdeel 2.5.3 stelt bloot dat rov. 5.25 van het arrest onbegrijpelijk is en citeert daaruit. Het subonderdeel bevat geen klacht, althans niet een die voldoet aan de eisen van art. 407 lid 2, aanhef en onder d Rv.

3.56 Subonderdeel 2.5.4 stelt dat het hof in rov. 5.25 van het arrest een onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan de stelling van [eiser] /Safami over de verklaring van [betrokkene 8] van 27 mei 2019 dan wel heeft verzuimd een essentiële stelling van [eiser] /Safami in het oordeel te betrekken. [eiser] /Safami heeft niet volstaan met de opmerking dat [betrokkene 8] zich geïntimideerd voelde, want ook gesteld dat die verklaring geen correcte weergave bevat van de werkelijkheid en door [betrokkene 8] is ingetrokken.[76] Behandeling

3.57 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.57.1 Op de door het subonderdeel genoemde vindplaats valt onder meer te lezen dat, aldus [eiser] /Safami, (i) uit de verklaring van [betrokkene 8] van 7 april 2023 blijkt dat zijn verklaring van 27 mei 2019 geen correcte weergave bevat van de werkelijkheid en (ii) [betrokkene 8] de verklaring van 27 mei 2019 heeft ingetrokken. Anders dan het subonderdeel wil, ziet het hof in het arrest hieraan niet voorbij. Ik licht toe.

3.57.2 In rov. 5.21 stelt het hof voorop: “ [eiser] heeft in dit verband aangevoerd dat [betrokkene 8] zijn eerste verklaring onder druk zou hebben afgelegd en daar later op teruggekomen is. [betrokkene 8] heeft inderdaad in de loop der tijd verschillende verklaringen afgelegd”. Hieruit, in verbinding met het vervolg in rov. 5.21-5.25,[77] blijkt dat het hof daarin onder meer het door [eiser] /Safami gestelde over (i) en (ii) voor ogen heeft, maar niettemin meer waarde hecht aan de verklaring van [betrokkene 8] van 27 mei 2019[78] (waarover ook rov. 5.17 en 5.20) dan aan diens verklaring van 7 april 2023.[79] Oók, aldus het hof, indien het zo is dat [betrokkene 8] zich op 27 mei 2019 geïntimideerd voelde. Dit laatste licht het hof toe aan het slot (rov. 5.25, tweede alinea).

3.57.3 Van een onbegrijpelijke uitleg als bedoeld in het subonderdeel is dus geen sprake: het hof legt de stellingname van [eiser] /Safami niet zo beperkt uit als het subonderdeel hier veronderstelt. Evenmin is het dus zo dat het hof verzuimt die stellingname te betrekken in het oordeel, dat niet beperkt is tot rov. 5.25: het hof betrekt en verwerpt die stellingname, op prima na te volgen wijze.

3.58 Subonderdeel 2.5.5 stelt dat het hof in rov. 5.25 van het arrest heeft verzuimd een stelling van [eiser] /Safami te betrekken, namelijk:[80] “Anders (v) dan de Rechtbank aanneemt, heeft Degree-n, althans eGalaxy, geen standaard warmtematjes ingekocht bij SH Korea. De inhoud van de Productieovereenkomst spreekt voor zich. De warmtematjes, welke ten tijde van de overdracht van de activa door SH Korea werden geproduceerd, waren wel degelijk de door Degree-n / eGalaxy doorontwikkelde componenten van het Degree-n Paneel. Op de levering van die matjes bestaan wel degelijk exclusieve rechten”.

3.59 Subonderdeel 2.5.6 [81] stelt dat het hof ook heeft verzuimd bij “zijn beslissing” de stelling van [eiser] /Safami te betrekken dat uit de productieovereenkomst met SH Korea blijkt (i) dat er een exclusief recht op levering van eGalaxy is, welk recht is overgedragen aan Degree-n en vervolgens aan Holding, en (ii) dat geen sprake is van een generiek product dat SH Korea zou leveren.[82] Behandeling

3.60 Subonderdeel 2.5.5 en subonderdeel 2.5.6 lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Zij falen, gelet op het volgende.

3.60.1 De in subonderdeel 2.5.5 en subonderdeel 2.5.6 onder (ii) bedoelde stellingen van [eiser] /Safami worden gelogenstraft door de feitelijke gang van zaken als mede blijkend uit de verklaring van [betrokkene 8] van 27 mei 2019 en van SH Korea van 13 september 2019 (rov. 5.17-5.25 van het arrest), erop neerkomend dat uiteindelijk “het product” (inclusief “de receptuur van dispersie die SH Korea op de door haar geproduceerde matjes aanbracht”) “door SH Korea zelf was ontwikkeld en met haar eigen materiaal geproduceerd” (rov. 5.25, laatste zin). Bij die stand van zaken was er voor het hof geen reden nog weer nader in te gaan op voornoemde stellingen.

3.60.2 De in subonderdeel 2.5.6 onder (i) bedoelde stelling mist relevantie. Het onderhavige onrechtmatigheidsoordeel ziet niet op het in die stelling bedoelde exclusieve leveringsrecht, maar op de misleiding (ook) door [eiser] van Techfront c.s. wat betreft een geheime receptuur die maakte dat sprake was van een uniek product waarmee Degree-n een voorsprong op de concurrenten had. Dat is iets anders. Reeds daarmee ontvalt de bodem aan het subonderdeel.

3.61 Subonderdeel 2.5.7 bevat een voortbouwklacht, aldus dat “[i]n het licht van het voorgaande” rov. 5.26 van het arrest evenmin in stand kan blijven. Behandeling

3.62 Het subonderdeel bouwt voort op en deelt daarmee in het lot van subonderdelen 2.5.1-2.5.6, die dus falen. Zie onder 3.51-3.60.2 hiervoor. Dit behoeft geen verdere toelichting.

3.63 Daarmee is gegeven dat onderdeel 2 faalt. Onderdeel 3 (“De overboeking van € 500.000 naar Group A”)

3.64 Dit onderdeel bevat twee subonderdelen, beide met klachten (3.1 en 3.2).

3.65 Subonderdeel 3.1 (“Het hof heeft niet beslist op de grief van [eiser] ”) vangt aan met een weergave van overwegingen uit het vonnis die relevant zouden zijn met betrekking tot de betaling van € 500.000 aan Group A[83] (eveneens genummerd met 3.1), en is verder genummerd van 3.1.1 t/m 3.1.2.

3.66 Subonderdeel 3.1.1 stelt, onder verwijzing naar grief III en nrs. 168-189 van de MvA/MvG, dat door [eiser] /Safami een grief is gericht tegen de in subonderdeel 3.1 aangehaalde overwegingen van de rechtbank. Verder geeft het subonderdeel de overwegingen in rov. 5.27-5.31 van het hof deels en (zeer) kort samengevat weer. Het subonderdeel bevat geen klacht.

3.67 Subonderdeel 3.1.2 stelt dat de overwegingen van het hof in rov. 5.27-5.31 van het arrest “dus” slechts zien op de gevolgen van de overboeking. Het hof bespreekt niet of de grief van [eiser] /Safami - die ertoe strekt het onrechtmatige karakter van de overboeking te betwisten - slaagt. Techfront c.s. zou die grief ook zo begrepen hebben.[84] Daarmee heeft het hof verzuimd te beslissen op de grief van [eiser] /Safami. Die beslissing is onjuist (in strijd met het grievenstelsel), dan wel onbegrijpelijk. Behandeling

3.68 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.68.1 Anders dan het subonderdeel wil, zien ’s hofs overwegingen in rov. 5.27-5.31 van het arrest niet slechts op de gevolgen van de overboeking. Zoals reeds uiteengezet onder 3.10.3 hiervoor rept het hof inzake de overboeking bij herhaling van het “onttrekken” door [eiser] van de € 500.000 aan Degree-n (rov. 5.31, 5.33), wat goed te plaatsen valt in het licht van rov. 5.27-5.31 en laat zien dat het hof (ook) hier redeneert vanuit ontoelaatbaar handelen van [eiser] tegen beter weten in.[85] Aldus beslist het hof kenbaar ook op de grief van [eiser] /Safami waarop het subonderdeel doelt (inzake het onrechtmatige karakter van de overboeking), welke grief het hof dus verwerpt.

3.68.2 Kortom: van de in het subonderdeel bedoelde onjuistheid (strijd met het grievenstelsel) dan wel onbegrijpelijkheid is in werkelijkheid geen sprake. Daarmee valt het doek.

3.69 Subonderdeel 3.2 (“Liquiditeitsproblemen”) is genummerd van 3.2.1 t/m 3.2.8.

3.70 Subonderdeel 3.2.1 citeert stellingen van [eiser] /Safami in hoger beroep.[86] Deze stellingen hebben - samengevat - als strekking dat Techfront c.s. op enig moment de uitgangspunten van de liquiditeitsprognose heeft losgelaten en dat daarom Degree-n het overbruggingskrediet van € 228.127 niet kon aflossen. Verder meldt het subonderdeel dat [eiser] /Safami getuigenbewijs heeft aangeboden “van de stelling dat het feit dat Techfront c.s. de Liquiditeitsprognose heeft losgelaten en betalingen heeft gedaan namens Degree-n die niet in overeenstemming waren met die Liquiditeitsprognose”. En dat [eiser] /Safami getuigenbewijs heeft aangeboden door het horen van “ [betrokkene 8] , [betrokkene 7] , [eiser] , en [betrokkene 14] ”.[87] Het subonderdeel bevat geen klacht.

3.71 Subonderdeel 3.2.2 citeert wat Techfront c.s. “daar tegenin [heeft] gebracht”.[88] Het subonderdeel bevat geen klacht.

3.72 Subonderdeel 3.2.3 [89] stelt dat in het licht van “dit partijdebat” onjuist dan wel onbegrijpelijk is wat het hof overweegt in rov. 5.28-5.29 van het arrest. Te weten, in de woorden van het subonderdeel: (i) dat doordat [eiser] zijn aandeel in de koopsom niet overmaakte en van de door Techfront c.s. gestorte € 1.000.000 onmiddellijk € 500.000 overboekte naar Group A ter aanwending voor de betaling van schulden van het [eiser] concern, er direct liquiditeitsproblemen ontstonden (rov. 5.28). En: (ii) dat het hof als niet althans onvoldoende onderbouwd het verweer verwerpt dat de schulden niet gesaneerd konden worden, omdat Techfront c.s. zou zijn afgeweken van de liquiditeitsprognose (rov. 5.29).

3.73 Dit wordt weer uitgewerkt in subonderdeel 3.2.4 en subonderdeel 3.2.5.

3.74 Subonderdeel 3.2.4 ziet op (i). Zij stelt dat bij de beoordeling van de vraag of de overboeking van € 500.000 naar Group A tot liquiditeitsproblemen leidde, het hof niet mocht betrekken dat [eiser] zijn deel van de investering nog niet had overgemaakt. Door dat wel te doen, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting over art. 6:162 BW, respectievelijk is het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden, althans is ’s hofs beslissing onbegrijpelijk. Behandeling

3.75 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.75.1 Vooropgesteld: in het bestreden oordeel zet het hof onder meer uiteen (volgend op rov. 5.27 van het arrest) dat er direct liquiditeitsproblemen ontstonden doordat (i) [eiser] (via Safami) zijn aandeel in de koopsom van € 1.000.000 niet overmaakte[90] (dus: die € 1.000.000 bleef uit, door toedoen van [eiser] ) én (ii) [eiser] van de door Techfront c.s. wel gestorte € 1.000.000, waartoe zij niet zou zijn overgegaan als zij niet was misleid door [eiser] , onmiddellijk € 500.000 overboekte naar Group A ter aanwending voor de betaling van schulden van het [eiser] concern (dus: die € 500.000 vloeide onmiddellijk weer weg, door [eiser] ). De oorzaak van die problemen zit aldus niet alleen in (ii), maar in het samenstel van (i) en (ii) - aansluitend op voornoemde misleiding - met telkens een centrale rol voor [eiser] .[91] Dit is prima te volgen.

3.75.2 De klacht dat sprake zou zijn van een onjuiste rechtsopvatting over art. 6:162 BW snijdt geen hout. Het subonderdeel draagt geen argumenten aan ter onderbouwing van deze stelling en voldoet daarmee niet aan het vereiste dat met bepaaldheid en precisie wordt aangeduid welke beslissing of overweging in de bestreden uitspraak onjuist is en waarom door die beslissing of overweging het recht is geschonden.[92] Dat van zo’n onjuiste rechtsopvatting sprake zou zijn, valt overigens zonder méér ook niet in te zien.

3.75.3 Evenmin is sprake van het treden door het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd. Techfront c.s. heeft - naar ’s hofs niet onbegrijpelijke oordeel - het verzuim van [eiser] (via Safami) om zijn aandeel in de koopsom van € 1.000.000 over te maken wel degelijk gesteld in de context van de (mede daardoor ontstane) liquiditeitsproblemen, en dit laatste ook in verband gebracht met dat onmiddellijke overboeken door [eiser] van de € 500.000 naar Group A.[93] Daarmee trok Techfront c.s. het breder dan [eiser] /Safami in de stellingen bedoeld in subonderdeel 3.2.1, waarin niet wordt ingegaan op voornoemde verzuim. Ik lees geen reactie door [eiser] /Safami op die stellingen van Techfront c.s. in de spreekaantekeningen in hoger beroep van [eiser] /Safami of het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep.[94] Daaraan gaat de klacht ten onrechte voorbij.

3.75.4 Voor de gevolgtrekking dat het bestreden oordeel onbegrijpelijk zou zijn, biedt het subonderdeel geen enkel handvat. Ook hier voldoet zij niet aan de eisen van art. 407 lid 2, aanhef en onder d Rv. Dat van een dergelijke onbegrijpelijkheid sprake zou zijn, valt overigens zonder méér ook niet in te zien.

3.76 Subonderdeel 3.2.5 ziet op (ii). Zij stelt dat het hof te hoge eisen heeft gesteld aan de stelplicht van [eiser] /Safami door het verweer over de afwijking van de liquiditeitsprognose als onvoldoende gemotiveerd te verwerpen. In het licht van de reactie van Techfront c.s. (ik begrijp: als bedoeld in subonderdeel 3.2.2) is die overweging niet begrijpelijk. Behandeling

3.77 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.77.1 Het bestreden oordeel hangt samen met het oordeel in rov. 5.28 van het arrest. Het hof onderbouwt het stelplicht-oordeel immers als volgt in rov. 5.29: “Voor zover [eiser] het verweer heeft gevoerd dat de schulden niet gesaneerd konden worden omdat Techfront c.s. zou zijn afgeweken van de liquiditeitsprognose, verwerpt het hof dat verweer als niet, althans onvoldoende, onderbouwd. De liquidatieprognose [bedoeld zal zijn: liquiditeitsprognose, A-G] is gebaseerd op het uitgangspunt dat Degree-n de beschikking had over de volledige koopsom van 2 miljoen euro. Het is evident dat het feit dat [eiser] zijn aandeel van 1 miljoen euro niet inbracht en bovendien van de door Techfront c.s. ingebrachte 1 miljoen euro onmiddellijk een bedrag van € 500.000 overmaakte naar Group A, de sanering van de schulden van Degree-n en de terugbetaling van het overbruggingskrediet onmogelijk maakte”.

3.77.2 Het hof grijpt hiermee terug op het oordeel in rov. 5.28 als samengevat onder 3.75.1 hiervoor. Wat betreft de stellingen die Techfront c.s. ter onderbouwing innam (onvolledig weergegeven in subonderdeel 3.2.2), verwijs ik naar 3.75.3 hiervoor. Daaruit blijkt ook dat in de stellingen bedoeld in subonderdeel 3.2.1 niet wordt ingegaan op voornoemde verzuim van [eiser] (via Safami) om zijn aandeel in de koopsom van € 1.000.000 over te maken.

3.77.3 Bij deze stand van zaken kan, anders dan de klacht wil, niet worden gezegd dat in het bestreden oordeel het hof te hoge eisen stelt aan de stelplicht van [eiser] /Safami of dat dit oordeel onbegrijpelijk is.

3.78 Subonderdeel 3.2.6 stelt dat voor zover het bewijsaanbod van [eiser] /Safami als onvoldoende specifiek en/of ter zake dienende is verworpen, die beslissing getuigt van een onjuiste rechtsopvatting over de eisen die gesteld mogen worden aan het bewijsaanbod in hoger beroep. Althans is de beslissing tot verwerping zonder nadere motivering niet begrijpelijk. Behandeling

3.79 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.79.1 Het bewijsaanbod van [eiser] /Safami ziet, blijkens subonderdeel 3.2.1, op de stelling dat Techfront c.s. de liquiditeitsprognose heeft losgelaten en betalingen heeft gedaan namens Degree-n die niet in overeenstemming waren met die liquiditeitsprognose.

3.79.2 In rov. 5.29 van het arrest oordeelt het hof (zonder vrucht bestreden door subonderdeel 3.2.5) dat “voor zover [eiser] het verweer heeft gevoerd dat de schulden niet gesaneerd konden worden omdat Techfront c.s. zou zijn afgeweken van de liquiditeitsprognose, het hof dat verweer [verwerpt] als niet, althans onvoldoende, onderbouwd”. Dáárom is het hof ter zake niet toegekomen aan voornoemde bewijsaanbod. Dit is iets anders dan het subonderdeel veronderstelt. Zij strandt dus reeds op een gebrek aan feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest.

3.80 Subonderdeel 3.2.7 stelt dat het hof in rov. 5.28 van het arrest uit het oog verliest dat [eiser] geen partij was bij de LOI, en ten onrechte overweegt dat Techfront c.s. en [eiser] waren overeengekomen dat Degree-n na overdracht van de activa zou worden geliquideerd. Verwezen wordt naar rov. 4.9. Ook dat maakt rov. 5.28 onbegrijpelijk. Behandeling

3.81 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.81.1 Zij strandt reeds op een gebrek aan feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest. Het hof onderkent in rov. 5.28 dat [eiser] via zijn persoonlijke holding Safami partij was bij de LOI, dus niet in persoon. Dat Safami partij is bij de LOI stelt het hof al vast in rov. 4.9. Dat Safami de persoonlijke holding van [eiser] is, stelt het hof al vast in rov. 5.15 en 5.27 (en wordt nog eens herhaald in rov. 5.36 ad a). Zie ook onder 3.75.1 hiervoor. In rov. 5.28 brengt het hof niet opeens iets anders tot uitdrukking. Daaraan doet niet af dat het hof daar kortweg verwijst naar “ [eiser] ” als degene met wie Techfront c.s. was “overeengekomen dat Degree-n na overdracht van de activa zou worden geliquideerd (art. 7 LOI)”. Dat deed [eiser] dus via zijn persoonlijke holding Safami, en dát is ook wat het hof daar bedoelt met “ [eiser] ”.

3.81.2 Overigens is prima te volgen dat het hof dit zo betrekt in rov. 5.28. Dit is immers een relevante omstandigheid in ’s hofs oordeel dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Techfront c.s. door € 500.000 aan Degree-n te onttrekken. Zie ook onder 3.75.1 hiervoor, met onder (i) voornoemde omstandigheid.

3.82 Subonderdeel 3.2.8 bevat de voortbouwklacht dat “[t]egen de achtergrond van de klachten uit 3.1 en 3.2”, rov. 5.31, 5.36 ad b en 5.38 van het arrest ook niet in stand kunnen blijven. Behandeling

3.83 Het subonderdeel bouwt voort op en deelt daarmee in het lot van de voorgaande klachten in het onderdeel, die dus falen. Zie onder 3.67-3.81.2 hiervoor. Dit behoeft geen verdere toelichting.

3.84 Daarmee is gegeven dat onderdeel 3 faalt. Onderdeel 4 (“Causaliteit”)

3.85 Dit onderdeel bevat vier subonderdelen, alle met klachten (4.1 t/m 4.4).

3.86 Subonderdeel 4.1 (“De investeringsbeslissing”) is genummerd van 4.1 t/m 4.3.

3.87 Subonderdeel 4.1, het tweede subonderdeel met deze nummering, parafraseert het oordeel in rov. 4.25 van het vonnis dat vaststaat dat Techfront c.s. ten gevolge van “voormeld onrechtmatig handelen” op 28 februari 2019 in totaal een bedrag van € 1.000.000 in de onderneming van Degree-n had geïnvesteerd en dat zij dat niet zou hebben gedaan zonder dat handelen. Het subonderdeel bevat geen klacht.

3.88 Subonderdeel 4.2 stelt, onder verwijzing naar nr. 95 van de MvA/MvG, dat [eiser] /Safami een grief heeft gericht tegen voornoemde rechtbankoordeel. Daarbij is zowel aangevoerd dat “csqn-verband” ontbreekt als dat van redelijke toerekening geen sprake is. In dat kader zijn door [eiser] /Safami diverse omstandigheden genoemd. Het hof bespreekt die stellingen niet in rov. 5.31-5.38 van het arrest, terwijl het wel tot toewijzing van een schadebedrag van € 500.000 komt. Het hof had de verweren dus voor dat bedrag in elk geval moeten beoordelen in de hoofdprocedure. Door dat niet te doen, heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting over art. 6:162 BW en/of art. 6:98 BW, althans verzuimd essentiële stellingen van [eiser] /Safami te bespreken. Behandeling

3.89 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.89.1 De enige vindplaats die zij aanhaalt, betreft het antwoord van [eiser] /Safami op grief 2 van Techfront c.s. en niet, zoals het subonderdeel suggereert, een grief van [eiser] /Safami in incidenteel appel.

3.89.2 Wat op die vindplaats te lezen valt, sluit direct aan op het betoog van [eiser] /Safami dat Techfront c.s. ervoor gekozen heeft om de activa van Degree-n kennelijk om niet over te dragen aan Degree-n International en van daaruit voort te zetten, waarvan Techfront c.s. als enige profiteert.[95] Dit betoog onderkent het hof nadrukkelijk in rov. 5.37 van het arrest (“In de eerste plaats”, etc.) en adresseert het hof, even nadrukkelijk, in rov. 5.38.

3.89.3 Los daarvan geldt dat de stellingname van [eiser] /Safami op die vindplaats,[96] naar inhoud en strekking, evident geen afbreuk doet aan ‘s hofs schadeoordeel in rov. 5.38 wat betreft de door [eiser] naar Group A overgeboekte € 500.000.[97] Welk oordeel bovendien is te bezien in het licht van rov. 5.9-5.31[98] en rov. 5.36 ad a in verbinding met het dictum onder 6.3 en 6.10,[99] waaraan voornoemde stellingname evenmin afbreuk doet en die ook overigens in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Van een onjuiste rechtsopvatting althans verzuim zijdens het hof als bedoeld in het subonderdeel is in werkelijkheid geen sprake.

3.89.4 Daaraan ziet het subonderdeel voorbij. Dit is reeds fataal.

3.90 Subonderdeel 4.3 stelt dat het hof heeft verzuimd in te gaan op het verweer van [eiser] /Safami dat Techfront c.s. niet de partij is die schade lijdt, althans dat Techfront c.s. ten onrechte afgeleide schade vordert.[100] Dit maakt rov. 5.31-5.38 van het arrest onbegrijpelijk. Voor zover een verwerping van dat verweer besloten ligt in rov. 5.31-5.38 heeft het hof “het arrest ABP/ […]” miskend.[101] Behandeling

3.91 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.91.1 In nr. 92 van de MvA/MvG heeft [eiser] /Safami het volgende gesteld ter onderbouwing van zijn verweer: “De vordering van Techfront c.s. ten aanzien van (1) haar investering in DGRN Holding,[102] welke volgens eigen zeggen mede was bedoeld voor het verkrijgen van 50% van de aandelen in die vennootschap, betreft feitelijk een vordering van de afgeleide schade die Techfront c.s. stelt te lijden als aandeelhouder/financier van DGRN Holding. Immers, de redenering is dat DGRN Holding de gelden heeft aangewend voor de aankoop van de activa van Degree-n, doch welke na vernietiging van de Koopovereenkomst niet door Degree-n aan DGRN Holding kan worden terugbetaald. Het is aldus in eigenlijke zin DGRN Holding die schade pretendeert te lijden. In het ABP/ […] -arrest[103] heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat de aandeelhouder van de vennootschap in het geval van afgeleide schade in beginsel geen aanspraak op schadevergoeding jegens de schadeveroorzaker toekomt. Dit is namelijk een vordering die aan de vennootschap zelf toekomt”. [zonder overige verwijzing in het origineel, A-G][104]

3.91.2 In het arrest ligt besloten dat het hof dit verweer betrekt en gemotiveerd verwerpt. Zie in het bijzonder rov. 5.36. Daarin wijst het hof erop dat het bij de onderhavige schadepost gaat om de door Techfront c.s. gedane “investering van € 1.000.000” (“het bedrag dat zij aan DGRN Holding heeft geleend”). En brengt het hof in herinnering dat vaststaat dat Techfront c.s. dit bedrag heeft geleend aan Holding,[105] alsmede dat het hof - gelijk de rechtbank - al heeft geoordeeld dat Techfront c.s. “niet tot die investering [zou] zijn overgegaan” als zij “niet [was] misleid door [eiser] ”.[106] Hieruit volgt mede dat naar ’s hofs oordeel Techfront c.s. degene is die ter zake schade lijdt, welke schade niet kwalificeert als afgeleide schade als onder meer bedoeld in het […] /ABP-arrest van de Hoge Raad.

3.91.3 Het hof verzuimt dus niet in te gaan op voornoemde verweer. In zoverre strandt de klacht reeds op een gebrek aan feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest. Evenmin miskent het hof aldus oordelend het […] /ABP-arrest van de Hoge Raad.[107] Ook daaraan ziet het subonderdeel voorbij.

3.92 Subonderdeel 4.2 (“Het overbruggingskrediet”), het tweede subonderdeel met deze nummering, is genummerd van 4.4 t/m 4.7.

3.93 Subonderdeel 4.4 parafraseert het oordeel in rov. 4.27 van het vonnis dat vaststaat dat Techfront c.s. ten gevolge van “voormeld onrechtmatig handelen” een bedrag van € 228.127 aan overbruggingskrediet aan Degree-n heeft verstrekt en dat zij dat niet zou hebben gedaan zonder dat handelen. Het subonderdeel bevat geen klacht.

3.94 Subonderdeel 4.5 stelt onder verwijzing naar grief VI in de MvA/MvG, meer specifiek nrs. 190-197 aldaar, dat door [eiser] /Safami tegen voornoemd oordeel is aangevoerd dat de investeringsbeslissing is genomen op basis van de LOI en aldus voorafgaand aan het due diligence-onderzoek. Niet is geoordeeld dat Techfront c.s. zou zijn misleid ten aanzien van de LOI. Techfront c.s. heeft de LOI ook niet vernietigd. Daarom ontbreekt het causaal verband tussen het aangaan van het overbruggingskrediet en de gestelde misleiding, aldus nr. 192 van de MvA/MvG. Het subonderdeel bevat geen klacht.

3.95 Subonderdeel 4.6 stelt dat het hof voornoemde grief niet heeft besproken in rov. 5.31, 5.33 en 5.36 ad c van het arrest. Het hof zou slechts hebben overwogen dat Techfront c.s. het overbruggingskrediet niet zou hebben verstrekt als zij niet was misleid. Het subonderdeel bevat geen klacht.

3.96 Subonderdeel 4.7 stelt dat het hof de zojuist weergegeven essentiële stelling van [eiser] /Safami had moeten bespreken, en dan niet (zonder nadere motivering) in rov. 5.36 ad c van het arrest had kunnen concluderen dat sprake is van causaal verband. Voor zover het hof die stelling heeft verworpen, heeft het blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting over causaal verband, althans zijn beslissing onvoldoende gemotiveerd. Behandeling

3.97 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

3.97.1 Het subonderdeel doelt met “causaal verband” op het c.s.q.n.-verband tussen het verstrekken van het overbruggingskrediet (door Techfront c.s.), waarop het hof doelt in rov. 4.9-4.10 van het arrest, en de misleiding (mede door [eiser] ). Het subonderdeel veronderstelt dat deze misleiding eerst speelde ná het sluiten van de LOI, specifiek bij het due diligence-onderzoek.

3.97.2 Daarmee ziet het subonderdeel eraan voorbij dat het hof in het arrest ervan uitgaat dat die misleiding al plaatsvond voorafgaand aan het sluiten van de LOI, en dat Techfront c.s. zonder die misleiding onder meer niet zou zijn overgegaan tot het sluiten van de LOI. Illustratief zijn:

  • rov. 5.10-5.11;[108]
  • rov. 5.19;[109]
  • rov. 5.26;[110]
  • rov. 5.31;[111]
  • rov. 5.33.[112]

3.97.3 Bij deze stand van zaken is onjuist noch onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd dat het hof in rov. 5.36 ad c oordeelt dat ook ten aanzien van het overbruggingskrediet van € 228.127 geldt dat Techfront c.s. dit niet aan Degree-n zou hebben verstrekt als zij niet was misleid.[113]

3.97.4 Iets anders is dat het hof in het arrest niet (ook) komt tot veroordeling van [eiser] tot vergoeding aan Techfront c.s. van schade in verband met dit overbruggingskrediet, om de redenen uiteengezet in rov. 5.37-5.39. Zoals ook blijkt uit het dictum (onder 6.3 en 6.10) heeft de veroordeling van [eiser] tot betaling aan Techfront c.s. van een bedrag van € 500.000 als feitelijke grondslag vergoeding van door Techfront c.s. geleden schade in verband met verlies van haar aan Holding geleende gelden (de achtergestelde geldleningen) als bedoeld in rov. 5.36 ad a. Zie ook onder 3.89.3 hiervoor.

3.97.5 Hieruit volgt dat het subonderdeel strandt. Uit het arrest is kenbaar dat en waarom het hof de door het subonderdeel bedoelde stellingname van [eiser] /Safami betrekt en verwerpt. Het onder 3.97.3 hiervoor bedoelde oordeel behoefde dan ook geen nadere motivering. Dat deze verwerping blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting valt niet in te zien. Overigens werkt het subonderdeel ook niet uit, laat staan conform de eisen van art. 407 lid 2, aanhef en onder d Rv, waarom die verwerping daarvan wel blijk zou geven.

3.98 Subonderdeel 4.3 (“De extra financiering”), het tweede subonderdeel met deze nummering, is genummerd van 4.3.1 t/m 4.3.4 aangevuld met een randnummer 4.8 (dit lijkt een verschrijving, kennelijk is bedoeld: 4.3.5).

3.99 Subonderdeel 4.3.1 stelt, onder verwijzing naar nr. 96 van de MvA/MvG, dat door [eiser] /Safami in reactie op grief 2 van Techfront c.s. onder andere een causaliteitsverweer is gevoerd. Gelet op de geciteerde tekst uit dit nr. 96 ziet dit verweer op de schadevergoeding die Techfront c.s. vordert op basis van het aanvullende krediet van € 210.000 dat zij heeft verstrekt aan Holding, waarover ook rov. 5.36 ad b van het arrest. Het subonderdeel bevat geen klacht.[114]

3.100 Subonderdeel 4.3.2 stelt dat [eiser] op 3 april 2019 de enveloppen heeft overhandigd (rov. 5.16 van het arrest), dus vóór “eind april 2019 en eind juni 2019” (dit betreft voornoemde citaat, tevens de data waarop Techfront c.s. het aanvullende krediet van € 210.000 zou hebben overgemaakt). Het subonderdeel bevat geen klacht. 3.101 Subonderdeel 4.3.3 stelt dat het hof het grievenstelsel dan wel de regels voor verwijzing naar de schadestaatprocedure heeft miskend, althans dat zijn oordeel onbegrijpelijk is, omdat het “deze essentiële stelling (lees: verweer en dus grief)” niet heeft betrokken bij rov. 5.36-5.38 van het arrest. 3.102 Subonderdeel 4.3.4 stelt, daarop aansluitend, dat als het hof het causaliteitsverweer had besproken, het tot de slotsom had moeten komen dat “csqn-verband tussen het verwijt het deze schadepost ontbreekt”.

Behandeling

3.103 Subonderdeel 4.3.3 en subonderdeel 4.3.4 lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Zij falen, gelet op het volgende. 3.103.1 In het citaat uit nr. 96 van de MvA/MvG waarop subonderdeel 4.3.3 is gestoeld, wordt door [eiser] /Safami gedoeld op het ontbreken van “causaal verband” (c.s.q.n.-verband) tussen enig doen/laten zijdens “ [eiser] en Safami” en “de beslissing van Techfront c.s.” het aanvullend krediet van € 210.000 te verstrekken aan Holding. 3.103.2 Dit laatste deed Techfront c.s. blijkens rov. 5.36 ad b van het arrest “in de periode april tot en met juli 2019”, dus nadat zij al was overgegaan tot, en derhalve in het verlengde van, de onder 3.91.2 hiervoor bedoelde investering van € 1.000.000 (rov. 4.12) en verschaffing van het onder 3.97.3 hiervoor bedoelde overbruggingskrediet van € 228.127 (rov. 4.10). Het gaat ook niet voor niets om een “aanvullend” krediet. 3.103.3 Waar het hof oordeelt dat Techfront c.s. niet tot die investering van € 1.000.000 was overgegaan en evenmin dat overbruggingskrediet van € 228.127 had verstrekt als zij niet was misleid door [eiser] , oordeelt het hof logischerwijs - zij het impliciet, in rov. 5.36-5.38 - in gelijke zin ten aanzien van die verstrekking door Techfront c.s. van het “aanvullend” krediet van € 210.000. Voor die laatste stap in de door Techfront c.s. verschafte financiering geldt immers a fortiori dat als zij had geweten hoe de vork in de steel zat, zij überhaupt niet met [eiser] in zee was gegaan[115] en dus evenmin was toegekomen aan die laatste stap.

3.103.4 Iets anders is dat het hof, naar het uiteenzet in rov. 5.38, niet kan vaststellen of dit bedrag van € 210.000 “zonder meer” is aan te merken als “schade” van Techfront c.s. Dit nu het overgrote deel van dit bedrag (dat bedoeld was “om de onderneming draaiende te kunnen houden”) is overgemaakt in juli 2019, dus nadat Degree-n International al was opgericht (op 4 juli 2019),[116] zodat het de vraag is of deze gelden (mede) zijn aangewend ten behoeve van Degree-n International, welke vennootschap nog steeds actief is.

3.103.5 Iets anders is ook dat het hof in het arrest niet (ook) komt tot veroordeling van [eiser] tot vergoeding aan Techfront c.s. van schade in verband met dit aanvullende krediet, om de redenen uiteengezet in rov. 5.37-5.39. Zie nader onder 3.97.4 hiervoor. 3.103.6 Hieruit volgt dat, anders dan de subonderdelen tot uitgangspunt nemen, het hof de in de subonderdelen bedoelde stellingname van [eiser] /Safami wel degelijk betrekt en gemotiveerd verwerpt in rov. 5.36-5.38. Niet valt in te zien dat als het hof dit laatste expliciet had gedaan, het had moeten aannemen dat voornoemd causaal verband wel ontbreekt. Daarmee is het lot van de subonderdelen al bezegeld, nog los van de vraag hoe zij zich verhouden tot de eisen van art. 407 lid 2, aanhef en onder d Rv.[117]

3.104 Subonderdeel “4.8” (ik lees dus: 4.3.5) bevat een reprise van het eerste subonderdeel 4.3, toegespitst op de onderhavige “schadepost” (dus: het aanvullend krediet van € 210.000).[118]

Behandeling

3.105 Het subonderdeel faalt, in lijn met het eerste subonderdeel 4.3. Zie onder 3.90-3.91.3 hiervoor. Wat ik daar schreef, geldt overeenkomstig voor het onderhavige subonderdeel. Daarbij zij ook bedacht wat ik uiteenzette naar aanleiding van subonderdelen 4.3.3-4.3.4, onder 3.101-3.103.6 hiervoor. 3.106 Subonderdeel 4.4 (“De overige schade”), het tweede subonderdeel met deze nummering, is genummerd van 4.4.1 t/m 4.4.3. 3.107 Subonderdeel 4.4.1 stelt, onder verwijzing naar nr. 107 (en nr. 102) van de MvA/MvG, dat door [eiser] /Safami tevens een causaliteitsverweer is gevoerd met betrekking tot de overige schade, waarover ook rov. 5.36 ad d van het arrest. Het subonderdeel citeert daarbij uit dit nr. 107. Het subonderdeel bevat geen klacht. 3.108 Subonderdeel 4.4.2 stelt dat Techfront c.s. niet heeft gereageerd op dit causaliteitsverweer bij de mondelinge behandeling in hoger beroep. Het subonderdeel bevat geen klacht. 3.109 Subonderdeel 4.4.3 stelt dat het hof het grievenstelsel dan wel de regels voor verwijzing naar de schadestaatprocedure heeft miskend, althans dat zijn oordeel onbegrijpelijk is, omdat het “deze essentiële stelling (verweer en dus grief)” niet heeft betrokken bij rov. 5.36-5.38 van het arrest. Als het hof het causaliteitsverweer had besproken, had het tot de slotsom moeten komen dat “csqn-verband tussen het verwijt het deze schadepost ontbreekt”.

Behandeling

3.110 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende. 3.110.1 Ook hier koerst het onderdeel op een beweerd ontbreken van causaal verband (in de zin van “csqn”) tussen gedragingen zijdens [eiser] /Safami en de desbetreffende schadepost, oftewel de “kosten voor de juridische en financiële afwikkeling van de joint-venture samenwerking tussen [eiser] /Safami en Techfront c.s.” als bedoeld in rov. 5.36 ad d van het arrest. 3.110.2 Het subonderdeel faalt, in lijn met subonderdelen 4.3.3-4.3.4. Zie in het bijzonder onder 3.101-3.103.3 en 3.103.6 hiervoor. Wat ik daar schreef, geldt overeenkomstig voor het onderhavige subonderdeel. Daarbij zij bedacht dat het gaat om voornoemde afwikkelingskosten: ook daarvoor geldt a fortiori dat als Techfront c.s. had geweten hoe de vork in de steel zat, zij überhaupt niet met [eiser] in zee was gegaan (geen “joint-venture samenwerking” met “ [eiser] /Safami” was aangegaan) en dus evenmin was toegekomen aan het maken van die afwikkelingskosten. 3.110.3 Iets anders is dat Techfront c.s. - naar het hof onderkent in rov. 5.36 ad d - ter zake heeft gesteld dat “de omvang” van die afwikkelingskosten nog niet kan worden vastgesteld, en ter vaststelling daarvan verwijzing naar de schadestaatprocedure heeft gevorderd. Daarin gaat het hof mee, gezien ook rov. 5.37-5.39 en het dictum. 3.111 Daarmee is gegeven dat onderdeel 4 faalt.

Onderdeel 5 (“De toegewezen schadevergoeding”)

3.112 Dit onderdeel bevat een subonderdeel, met klachten (5.1). 3.113 Subonderdeel 5.1 (“Voortzetting van het bedrijf door Techfront c.s.”) is genummerd van 5.1.1 t/m 5.1.5. 3.114 Subonderdeel 5.1.1 stelt dat door [eiser] /Safami is uiteengezet dat Techfront c.s. ervoor heeft gekozen de door Holding van Degree-n gekochte activa te verhangen en te exploiteren vanuit Degree-n International.[119] Daaruit zou blijken dat door [eiser] /Safami is gesteld: (a) dat en waaruit blijkt dat Degree-n International een voortzetting is van de onderneming van Degree-n; (b) dat het volgens de informatie op de website en sociale media om een succesbedrijf gaat; en (c) dat Degree-n International ondanks haar oprichting in 2019 geen jaarrekeningen heeft gepubliceerd en het alle schijn ervan heeft dat Techfront c.s. wil voorkomen dat het zakelijke succes van Degree-n International inzichtelijk wordt voor derden betrokken in deze procedure. De prognoses gaan evenwel uit van brutomarges in 2019 en 2020 gezamenlijk van ruim € 10,5 miljoen. Het subonderdeel bevat geen klacht.

3.115 Subonderdeel 5.1.2 stelt dat, gelet op de zojuist aangehaalde omstandigheden, door [eiser] /Safami is betwist dat Techfront c.s. schade lijdt.[120] Het subonderdeel citeert een stelling uit nr. 97 van de MvA/MvG, met de strekking dat “ [eiser] en Safami het ervoor houden” dat indien Holding de onderneming van Degree-n zou hebben voortgezet in plaats van Degree-n International, Holding “zonder meer in staat zou zijn geweest om de achtergestelde lening(en) aan Techfront c.s. én Safami terug te betalen”. Door [eiser] /Safami zou “op basis van deze stelling” primair zijn betoogd dat causaal verband ontbreekt in de zin van art. 6:162 lid 1 BW (“csqn-verband”) en art. 6:98 BW (“toerekenbaarheid”), en subsidiair dat sprake is van voordeelstoerekening (art. 6:100 BW) en/of eigen schuld (art. 6:101 BW).[121] Techfront c.s. heeft in haar memorie van antwoord in incidenteel appel deze stelling betwist[122] en partijen hebben op de mondelinge behandeling in hoger beroep een toelichting gegeven.[123] Het subonderdeel bevat geen klacht.

3.116 Subonderdeel 5.1.3 geeft overwegingen van het hof in rov. 5.37-5.38 van het arrest weer. Het subonderdeel bevat geen klacht. 3.117 Subonderdeel 5.1.4 stelt dat rov. 5.38 van het arrest zich op verschillende wijzen laat lezen wat betreft het verweer van [eiser] /Safami. Relevant voor de nog te voeren schadestaatprocedure is dat voor [eiser] duidelijk is welke beslissingen het hof al heeft genomen en welke beslissingen nog moeten worden genomen door de schadestaatrechter. Het subonderdeel bevat geen klacht. 3.118 Subonderdeel 5.1.5 stelt dat een verwerping van het verweer van [eiser] /Safami wat betreft de helft van de schadepost als bedoeld in rov. 5.36 ad a van het arrest, meer specifiek: het bedrag van € 500.000 dat is overgeboekt door [eiser] , mogelijk besloten ligt in rov. 5.38, voorlaatste alinea, laatste zin.[124] Als dat zo is, is het hof alsnog ongemotiveerd voorbij gegaan aan voornoemde beroep van [eiser] /Safami op voordeelstoerekening en eigen schuld. [eiser] vreest dat de schadestaatrechter het beroep op voordeelstoerekening en eigen schuld niet meer zal behandelen, omdat het hof het bedrag van € 500.000 niet als voorschot op de schadevergoeding heeft toegewezen. Tegen die achtergrond heeft het hof ofwel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting over art. 612 e.v. Rv dan wel over art. 6:100 en 6:101 BW, ofwel diens beslissing onvoldoende gemotiveerd. Voor zover een verwerping van het beroep op art. 6:100 en 6:101 BW besloten zou liggen in rov. 5.38, is die verwerping onvoldoende gemotiveerd.

Behandeling

3.119 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende. 3.119.1 Het daarin beweerde verweer van [eiser] /Safami inzake voordeelstoerekening en eigen schuld neemt tot uitgangspunt - zie subonderdeel 5.1.2 - dat indien Holding de onderneming van Degree-n zou hebben voortgezet in plaats van Degree-n International, Holding “zonder meer in staat zou zijn geweest om de achtergestelde lening(en) aan Techfront c.s. én Safami terug te betalen”. 3.119.2 Dit laatste is evenwel in het geheel niet (kenbaar) onderbouwd door [eiser] /Safami op de genoemde vindplaats, dus nr. 97 van de MvA/MvG. Daar staat niet meer dan dat “ [eiser] en Safami het ervoor houden”, etc. Iedere uitwerking ontbreekt, ook langs indirecte weg (via enige kenbare verwijzing naar een andere vindplaats). 3.119.3 Daarbij komt dat voornoemde verweer inzake voordeelstoerekening en eigen schuld (dus: in nrs. 99-100 van de MvA/MvG) door [eiser] /Safami niet kenbaar in verband is gebracht met wat is opgemerkt in dit nr. 97, specifiek de daarin vervatte stelling waarop het subonderdeel doelt. Die nrs. 99-100 bevatten immers, anders dan het subonderdeel suggereert, een daarvan te onderscheiden redenering.

  • Bij het beroep op voordeelstoerekening (in dit nr. 99) ging het [eiser] /Safami erom dat Techfront c.s. de door Holding gekochte onderneming feitelijk heeft voortgezet in Degree-n International en dat Techfront c.s. daarvan thans ook de economische vruchten plukt, reden waarom door [eiser] /Safami wordt betwist dat er na voordeelstoerekening überhaupt nog schade resteert die voor vergoeding in aanmerking zou komen.
  • Het beroep op eigen schuld (in dit nr. 100) ligt in het verlengde daarvan. Dit beroep draait ook om “keuzes van Techfront c.s.” gemaakt na overdracht van de activa aan Holding “en de consequenties daarvan”, niet om een hypothetisch scenario (laat staan concreet gemaakt) waarin Holding de onderneming van Degree-n zou hebben voortgezet in plaats van Degree-n International. Bovendien blijft hier duister om welke “keuzes” het eigenlijk gaat, want daarop werpt dit nr. 100 geen licht met slechts “De hiervoor genoemde keuzes van Techfront c.s.”, etc.[125]

3.119.4 Het strookt met het voorgaande dat op de vindplaatsen die het subonderdeel noemt niet te lezen valt dat Techfront c.s. bij memorie van antwoord in incidenteel appel verweer heeft gevoerd tegen de in nr. 97 van de MvA/MvG vervatte stelling waarop het subonderdeel doelt, laat staan tegen een op die stelling gebaseerd beroep van [eiser] /Safami op voordeelstoerekening en/of eigen schuld. Op p. 5 van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep, waarop het subonderdeel nog wijst, staat zoiets evenmin. 3.119.5 Gezien het voorgaande en rov. 5.36-5.39 van het arrest is het hof m.i., anders dan het subonderdeel wil, niet ongemotiveerd voorbijgegaan aan het verweer van [eiser] /Safami inzake voordeelstoerekening en eigen schuld zoals het subonderdeel dat voor ogen heeft. Het hof leest (ook) in de vindplaatsen waarop het subonderdeel zich beroept niet een dergelijk verweer, wat dus niet onbegrijpelijk is. Dat is iets anders. Daarmee ontvalt reeds de bodem aan het subonderdeel. 3.119.6 Overigens nog dit. Het hof oordeelt in rov. 5.38 dat de schade van Techfront c.s. ten minste € 500.000 bedraagt. Dit steunt blijkens de voorlaatste en laatste alinea aldaar op twee pijlers.

(i) Dit bedrag is door [eiser] onmiddellijk nadat Techfront c.s. het bedrag van € 1.000.000 aan Degree-n had overgemaakt, overgeboekt naar Group A en vervolgens aangewend ter voldoening van een schuld van het [eiser] concern; dit bedrag is daardoor nimmer ten goede gekomen van de door Techfront c.s. en [eiser] gezamenlijk vanuit Holding te drijven onderneming Degree-n NL. Aldus verwerpt het hof ten aanzien van die € 500.000 het in rov. 5.37, eerste alinea bedoelde betoog van [eiser] /Safami inzake de betwisting dat Techfront c.s. schade lijdt ter hoogte van de door haar gevorderde bedragen (“In de eerste plaats”, etc.).[126] Kort en goed: dienaangaande kan, door het aldus wegvloeien van die € 500.000, geen sprake zijn van “voortzetting” van de onderneming door Techfront c.s. (ii) Het hof acht het aannemelijk dat de schade van Techfront c.s., ook na een eventuele uitkering uit het faillissement van Degree-n, hoger zal blijken te zijn dan het bedrag van € 500.000 (tot betaling waarvan het hof [eiser] nu al zal veroordelen). Aldus verwerpt het hof ten aanzien van die € 500.000 het in rov. 5.37, tweede alinea bedoelde betoog van [eiser] /Safami inzake voornoemde betwisting (“In de tweede plaats”, etc.).[127] Kort en goed: het valt aan te nemen dat het voor Techfront c.s. niet tot een zodanige uitkering uit het faillissement van Degree-n komt dat haar schade € 500.000 of minder bedraagt.[128]

3.119.7 Dat het onder 3.119.6 hiervoor bedoelde oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting (over art. 612 e.v. Rv, dan wel art. 6:100 en 6:101 BW) of onvoldoende is gemotiveerd, valt zonder méér niet in te zien. Uit hetgeen het subonderdeel aanvoert, volgt het tegendeel niet. 3.120 Subonderdeel 5.1.6 stelt dat bovendien onbegrijpelijk is hoe het hof, in het licht van de stellingen van [eiser] /Safami in nrs. 181-182 van de MvA/MvG, tot de overweging komt dat de koopprijs ten goede zou komen aan de door Techfront c.s. en [eiser] gezamenlijk vanuit Holding te drijven onderneming van Degree-n. Het bedrag van de koopprijs was bedoeld om “tot liquidatie over te gaan van Degree-n (oud)”, aldus die nrs. 181-182. Mocht uit rov. 5.38 van het arrest moeten worden afgeleid dat het hof de stellingen van [eiser] /Safami als bedoeld in subonderdelen 5.1.1-5.1.2 zo heeft geïnterpreteerd dat het verweer alleen betrekking heeft “op schadepost b) of c) als bedoeld in rov. 5.36”, dan is sprake van een onbegrijpelijke uitleg van die stellingen. Het subonderdeel wijst daartoe op de wijze waarop Techfront c.s. het verweer heeft begrepen.[129]

Behandeling

3.121 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende. 3.121.1 In nrs. 181-182 van de MvA/MvG staat niet wat het subonderdeel ervan maakt. Door [eiser] /Safami is daar aangevoerd onder “Ad (2) Vermeende desinvestering in joint venture”[130] dat, anders dan de rechtbank aannam, “van een desinvestering in de joint venture geen sprake [is] geweest. De joint venture is immers DGRN Holding met haar dochtervennootschappen (en niet Degree-n)” (nr. 181). En dat, anders dan de rechtbank aannam, “juist wél [was] beoogd tussen Techfront, Degree-n en Safami dat er per saldo een bedrag van circa € 1.500.000 zou worden aangewend voor de aflossing van de geldleningen die Safami (en mede namens haar enkele verbonden vennootschappen) aan Degree-n hadden verstrekt in de jaren voor de overdracht” (nr. 182). Dat is iets anders. Dat het hof blijkens rov. 5.36-5.39 van het arrest in voornoemde vindplaatsen niet leest wat het subonderdeel ervan maakt, is derhalve niet onbegrijpelijk.

3.121.2 Ik lees nergens in het arrest dat het hof daarin de stellingen van [eiser] /Safami als bedoeld in subonderdelen 5.1.1-5.1.2 zo interpreteert dat het verweer alleen betrekking heeft “op schadepost b) of c) als bedoeld in rov. 5.36”. Uit rov. 5.36-5.39 in verbinding met het dictum onder 6.3 en 6.10 blijkt al het tegendeel. Waarom dit anders zou zijn, legt het subonderdeel ook niet uit. In zoverre loopt het dus reeds vast op een gebrek aan feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest. 3.121.3 Het door het subonderdeel gedane beroep op een stellingname van Techfront c.s. maakt de uitkomst niet anders, reeds omdat het subonderdeel hier niet voldoet aan de eisen van art. 407 lid 2, aanhef en onder d Rv.[131]

3.122 Daarmee is gegeven dat onderdeel 5 faalt.

Onderdeel 6 (“Verhouding veroordeling eerste aanleg en hoger beroep”)

3.123 Dit onderdeel bevat een subonderdeel, met klachten.[132]

3.124 Het subonderdeel is genummerd van 6.1.1 t/m 6.1.10. 3.125 Subonderdeel 6.1.1 geeft oordelen van de rechtbank weer omtrent de hoofdelijke veroordeling van [eiser] tot terugbetaling van het overbruggingskrediet van € 228.157 dat Techfront c.s. aan Degree-n heeft verstrekt. Het gaat om rov. 4.26-4.28, 4.43 van het vonnis (het subonderdeel noemt ook rov. 5.3-5.5). Het subonderdeel bevat geen klacht. 3.126 Subonderdeel 6.1.2 geeft de stelling van [eiser] /Safami in hoger beroep weer dat [eiser] uitvoering heeft gegeven aan het vonnis door op 5 maart 2022 (bedoeld zal zijn: 5 augustus 2022) een bedrag van € 253.372,22 aan Techfront c.s. te betalen en op 29 maart 2022 (bedoeld zal zijn: 29 augustus 2022) een bedrag van € 999,85.[133] Het subonderdeel bevat geen klacht.

3.127 Subonderdeel 6.1.3 stelt dat door [eiser] /Safami een grief is gericht tegen rov. 4.26-4.28 van het vonnis,[134] en dat door [eiser] in incidenteel appel terugbetaling is gevorderd van het door hem betaalde bedrag van € 254.372,07 (te vermeerderen met wettelijke rente). Verder geeft het subonderdeel rov. 5.38 van het arrest deels weer. Het subonderdeel bevat geen klacht.

3.128 Subonderdeel 6.1.4 parafraseert ‘s hofs overweging in rov. 5.40 van het arrest dat de grieven in principaal appel gedeeltelijk slagen en die in incidenteel appel slagen voor zover het (de veroordeling door de rechtbank van) Safami en Group A betreft. Het subonderdeel bevat geen klacht. 3.129 Subonderdeel 6.1.5 wijst op het oordeel in rov. 5.41 van het arrest dat het vonnis wordt vernietigd, behalve voor zover dat is gewezen ten aanzien van Degree-n en Riantis (in zoverre ligt het vonnis immers niet in hoger beroep voor) en behalve voor zover daarin met betrekking tot [eiser], [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en eGalaxy voor recht is verklaard dat zij ieder voor zich, onrechtmatig jegens Techfront c.s. hebben gehandeld en uit dien hoofde aansprakelijk zijn voor de door Techfront c.s. geleden en nog te lijden schade. Ter wille van de duidelijkheid zal het hof het dictum evenwel in zijn geheel opnieuw formuleren. Het subonderdeel bevat geen klacht. 3.130 Subonderdeel 6.1.6 geeft het dictum van het arrest onder 6.1 en 6.9-6.10 weer: onder 6.1 vernietigt het hof het vonnis, behalve voor zover dat is gewezen ten aanzien van Degree-n en Riantis; onder 6.9 verklaart het hof voor recht dat [eiser] onrechtmatig handelde jegens Techfront c.s. en aansprakelijk is voor de daardoor door Techfront c.s. geleden en nog te lijden schade; onder 6.10 veroordeelt het hof [eiser] tot betaling van € 500.000 aan Techfront c.s. “welk bedrag dezelfde feitelijke grondslag heeft als de vordering die onder 6.3 is toegewezen jegens [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en eGalaxy”. Het subonderdeel bevat geen klacht. 3.131 Subonderdeel 6.1.7 stelt dat het hof in het dictum van het arrest met geen woord rept over [eiser] veroordeling in eerste aanleg en vordering tot terugbetaling. Daaruit leidt [eiser] af dat het hof in strijd met art. 23 Rv niet heeft beslist op de vordering tot terugbetaling. De beslissing onder 6.1 van het dictum tot vernietiging van het vonnis brengt immers mee dat [eiser] onverschuldigd een bedrag van “€ 253.372,22” heeft betaald. Dat [eiser] in hoger beroep is veroordeeld tot betaling van een ander bedrag, gebaseerd op een andere schadepost,[135] laat onverlet dat het hof moest beslissen op de terugbetalingsvordering. Omdat [eiser] ook andere klachten richt tegen de beslissing van het hof, is hij ontvankelijk in deze klacht.[136]

Behandeling

3.132 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende. 3.132.1 Zij strandt reeds op een gebrek aan feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest. Uit het dictum daarvan,[137] specifiek het samenstel van 6.1,[138] 6.9-6.12,[139] 6.16[140] én 6.17,[141] blijkt dat het hof [eiser] vordering tot terugbetaling afwijst. En wel omdat het hof, opnieuw recht doende, onder meer [eiser] veroordeelt tot betaling aan Techfront c.s. van een hoger bedrag, te weten een bedrag van € 500.000 met dezelfde feitelijke grondslag als bedoeld in het dictum onder 6.3 ten aanzien van [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en eGalaxy.[142] Daarbij zij bedacht dat het hof mede gelet op rov. 5.39 en 6.11 de zaak verwijst naar de schadestaatprocedure ter begroting van verdere ten laste van [eiser] komende schade voor zover deze een bedrag van € 500.000 te boven zou gaan. Dit sluit in dat het hof in het arrest niet komt tot afwijzing van de vordering van Techfront c.s. inzake enige schadepost als bedoeld in rov. 5.36 ad a t/m d, waaronder het overbruggingskrediet van € 228.127. Het voorgaande impliceert dat [eiser] hoe dan ook belang mist bij zijn vordering tot terugbetaling (en dat [eiser] het verschil tussen die € 500.000 en dat wat hij al betaalde aan Techfront c.s. nog moet bijpassen).[143] Overigens neemt het hof al een voorschot op die afwijzing in rov. 3.7, waar het overweegt dat de door “ [eiser + Group A] ” (dit zijn [eiser] en Safami) ingestelde vorderingen zullen worden afgewezen.

3.133 Subonderdeel 6.1.8 stelt dat, mocht uit rov. 5.38-6.10 van het arrest moeten worden afgeleid dat het hof de vordering tot terugbetaling impliciet heeft afgewezen, die beslissing evenmin in stand kan blijven. Dan heeft het hof miskend dat een rechterlijke vernietiging directe werking heeft[144] en de partij die eerder onterecht werd veroordeeld, een vordering op de wederpartij heeft uit hoofde van onverschuldigde betaling[145] en kan instellen in hoger beroep.[146] Althans is de beslissing van het hof zonder nadere motivering onbegrijpelijk.

Behandeling

3.134 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende. 3.134.1 Zij gaat te kort door de bocht door enkel te verwijzen naar rov. 5.38-6.10 van het arrest, en daarbij te redeneren vanuit een impliciete afwijzing ter zake. Zie onder 3.132.1 hiervoor. Uit dit laatste volgt bovendien dat het hof met het dictum van het arrest, uiteraard te lezen in totaliteit (in het bijzonder het onder 3.132.1 hiervoor bedoelde samenstel van 6.1, 6.9-6.12, 6.16 én 6.17), kenbaar uiteenzet dat en waarom het [eiser] vordering tot terugbetaling afwijst. Bij die stand van zaken doet de in het subonderdeel bedoelde ‘miskenning’ door het hof zich in werkelijkheid niet voor. Waarom die afwijzing onbegrijpelijk zou zijn, zet het subonderdeel niet uiteen en valt overigens zonder méér ook niet in te zien. 3.135 Subonderdeel 6.1.9 stelt dat, mocht het arrest zo begrepen moeten worden dat het hof de grief van “ [eiser] ” tegen rov. 4.26-4.28 van het vonnis (dat is grief IV) heeft verworpen, die beslissing onbegrijpelijk is in het licht van wat het heeft overwogen in rov. 5.38 en/of rov. 5.41.

Behandeling

3.136 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende. 3.136.1 Grief IV van [eiser] /Safami luidt als volgt:[147]

“Ten onrechte heeft de Rechtbank in ro. 4.26 tot en met 4.28 van het Vonnis (Overbruggingskrediet van € 228.127) en ro. 4.31 en 4.32 van het Vonnis (Overige schade) geoordeeld dat Techfront c.s. als gevolg van het vermeende onrechtmatig handelen van [eiser] althans Safami schade heeft geleden”.[148]

3.136.2 Voor zover de grief betrekking heeft op Safami geldt dat het hof in rov. 5.40 van het arrest concludeert dat de grieven in het incidenteel hoger beroep slagen voor zover het (de veroordeling door de rechtbank van) Safami en Group A betreft, dus niet ten aanzien van [eiser] . De basis daarvoor staat in het bijzonder in rov. 5.34-5.35. Voor zover het subonderdeel hierop al betrekking heeft (dit lijkt mij niet), loopt zij erop vast dat in het licht van rov. 5.34-5.35 (waarvan het subonderdeel niet rept) die conclusie geenszins onbegrijpelijk is. Dit behoeft geen verdere toelichting. 3.136.3 Voor zover de grief betrekking heeft op [eiser] geldt ten eerste dat het hof in rov. 5.36 al oordeelt dat - anders dan de grief wil - het niet zo is dat géén sprake is van ontbrekend causaal verband (c.s.q.n.-verband) tussen enerzijds het onrechtmatige handelen van [eiser] , specifiek diens misleiding van Techfront c.s., en anderzijds het in rov. 5.36 ad c bedoelde verstrekken door Techfront c.s. van het overbruggingskrediet en de in rov. 5.36 ad d bedoelde afwikkelingskosten van Techfront c.s. Zie onder 3.97-3.97.5 en 3.110-3.110.3 hiervoor. Inzake causaal verband en (onder meer) deze schadeposten faalt de grief dus wat betreft [eiser] , zo volgt uit rov. 5.36. Waarom dit onbegrijpelijk zou zijn in het licht van rov. 5.38[149] en/of rov. 5.41[150] legt het subonderdeel niet uit en valt overigens zonder méér ook niet in te zien.

3.136.4 Voor zover de grief betrekking heeft op [eiser] geldt verder dat het hof in rov. 5.37-5.38 oordeelt, voor zover hier relevant, dat - anders dan de grief wil - het niet kan vaststellen dat Techfront c.s. géén schade lijdt inzake het overbruggingskrediet en de afwikkelingskosten. Iets anders is dat het hof ten aanzien van (onder meer) deze schadeposten inzake [eiser] aansprakelijkheid jegens Techfront c.s. de zaak verwijst naar de schadestaatprocedure, omdat het dienaangaande “nog niet [kan] vaststellen” of en in hoeverre de desbetreffende door Techfront c.s. gevorderde bedragen als schade zijn aan te merken, een en ander als uiteengezet in rov. 5.38-5.39. Inzake het ontbreken van schade en (onder meer) deze schadeposten faalt de grief dus wat betreft [eiser] , zo volgt uit rov. 5.37-5.39. Ook hier geldt dat het subonderdeel niet uitlegt waarom dit onbegrijpelijk zou zijn in het licht van rov. 5.38 en/of rov. 5.41, en dat dit overigens zonder méér ook niet valt in te zien. 3.137 Subonderdeel 6.1.10 stelt dat, voor zover het hof in rov. 5.38 (en 5.39) van het arrest in het midden heeft willen laten op welke schadepost of -posten het toegewezen bedrag van € 500.000 betrekking heeft, geldt dat onduidelijk is op welk onderdeel of onderdelen van vordering 2 (als weergegeven in rov. 3.4) het hof nu heeft beslist en op welke onderdelen het hof verwijst naar de schadestaatprocedure. Daarmee zou het hof art. 23 Rv hebben miskend, althans de beslissing onvoldoende hebben gemotiveerd, mede in het licht van het gegeven dat partijen in de schadestaatprocedure nog het debat moeten voeren over de omvang van de schade en de schadevergoedingsplicht. Ook zou onduidelijk zijn hoe het bedrag waartoe het hof [eiser] veroordeelt zich verhoudt tot het door de rechtbank toegewezen en reeds betaalde bedrag (zie subonderdeel 6.1.2).

Behandeling

3.138 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende. 3.138.1 Uit rov. 5.36-5.39 van het arrest in verbinding met het dictum (specifiek het onder 3.132.1 hiervoor bedoelde samenstel) blijkt duidelijk dat het hof [eiser] veroordeelt tot betaling aan Techfront c.s. van een bedrag van € 500.000 met dezelfde feitelijke grondslag als bedoeld in het dictum onder 6.3 ten aanzien van [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en eGalaxy. Het gaat hier dus kenbaar om vergoeding van door Techfront c.s. geleden schade in verband met verlies van haar aan Holding geleende gelden (achtergestelde geldleningen), oftewel de in rov. 5.36 ad a bedoelde schadepost. Zie ook onder 3.97.4 hiervoor. Van een ‘miskenning’ van art. 23 Rv of onvoldoende motivering als bedoeld in het subonderdeel is in werkelijkheid dus geen sprake. 3.138.2 Evenmin is onduidelijk hoe die veroordeling van [eiser] betreffende de € 500.000 zich verhoudt tot het in subonderdeel 6.1.2 bedoelde bedrag. In rov. 3.2 zet het hof (onder meer) uiteen waartoe de rechtbank [eiser] hoofdelijk heeft veroordeeld, waaronder “betaling van een bedrag van € 114.063,50 aan Techfront, € 57.031,75 aan Watergraafsmeer en € 57.031,75 aan De Duckenburg, alles te vermeerderen met rente”. Dit betreft dus het overbruggingskrediet van € 228.127 als bedoeld in rov. 5.36 ad c. Dat die veroordeling niet (ook) daarop ziet, volgt uit 3.132.1 en 3.138.1 hiervoor. Daaruit volgt ook dat laatstgenoemde schadepost onderdeel is van ‘s hofs verwijzing van de zaak naar de schadestaatprocedure ter begroting van verdere ten laste van [eiser] komende schade voor zover deze een bedrag van € 500.000 te boven zou gaan. 3.139 Daarmee is gegeven dat onderdeel 6 faalt.

Onderdeel 7 (“Voortbouwklacht”)

3.140 Dit onderdeel bevat een voortbouwklacht, aldus dat indien een of verschillende klachten “uit onder 1 t/m 6” slagen, rov. 5.40 e.v. van het arrest evenmin in stand kunnen blijven vanwege hun voortbouwkarakter.

Behandeling

3.141 Het onderdeel bouwt voort op en deelt daarmee in het lot van de onderdelen 1-6, die dus falen. Zie onder 3.2-3.139 hiervoor. Dit behoeft geen verdere toelichting. 3.142 Daarmee is gegeven dat ook onderdeel 7 faalt.

Slotsom

3.143 Het principale cassatiemiddel van [eiser] is derhalve vergeefs voorgesteld. 3.144 Ik geef toepassing van art. 81 lid 1 RO in overweging.

4 Bespreking van het incidenteel cassatiemiddel

4.1 Het incidentele cassatiemiddel van Techfront c.s. bevat een onderdeel. Onderdeel 1 (“Afwijzing eis tot werkelijke proceskostenveroordeling niet gemotiveerd”)

4.2 Dit onderdeel bevat twee subonderdelen met klachten (1.1 en 1.2).

4.3 Subonderdeel 1.1 stelt dat het hof in het arrest ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom het de eis van Techfront c.s. tot veroordeling van [eiser] in de werkelijke proceskosten afgewezen heeft. Deze afwijzing zou slechts impliciet en ongemotiveerd blijken uit het dictum onder 6.12, dat strekt tot veroordeling van [eiser] tot betaling van de proceskosten volgens het liquidatietarief. Door het ontbreken van de motivering voldoet het arrest op dit punt niet aan het vereiste zoals geformuleerd in het Vredo/Veenhuis-arrest van de Hoge Raad.[151] Weliswaar hoeft de begroting van de proceskosten in beginsel niet gemotiveerd te worden, maar de omstandigheden van het geval en de stellingen van partijen kunnen dit anders doen zijn.[152] Nu in dit geval een partijdebat gevoerd is over de eis tot veroordeling van [eiser] in de werkelijke proceskosten, had het hof de afwijzing moeten motiveren. Behandeling

4.4 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

4.4.1 In rov. 3.4 onder 2, aanhef en sub (v) van het arrest geeft het hof de in hoger beroep voorliggende vordering van Techfront c.s. tot hoofdelijke veroordeling van “geïntimeerden” (onder wie dus [eiser] ) in de werkelijke proceskosten weer: “(…) 2. geïntimeerden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om aan Techfront c.s.: (…) (v) schadevergoeding te betalen ter zake van de door Techfront c.s. geleden en nog te lijden schade in verband met de door hen gemaakte en nog te maken werkelijke proceskosten (waaronder de advocaatkosten) voor het voeren van de onderhavige procedure (in eerste aanleg en in hoger beroep en de nog te voeren schadestaatprocedure(s), zulks onder aftrek van de reeds uitgesproken proceskostenveroordeling in prima, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover; (…)”.

4.4.2 In rov. 3.7 overweegt het hof onder meer dat het zal oordelen dat [eiser] onrechtmatig jegens Techfront c.s. heeft gehandeld en dat haar vorderingen voor zover die tegen [eiser] zijn gericht voor toewijzing in aanmerking komen op de wijze als in het dictum bepaald. En: dat de vorderingen van Techfront c.s. voor het overige zullen worden afgewezen.

4.4.3 Uit het dictum (specifiek onder 6.12 en 6.17), gelezen in het licht van het arrest in totaliteit (waaronder rov. 3.7 en 5.42), maak ik op dat het hof de onder 4.4.1 hiervoor bedoelde vordering van Techfront c.s. jegens [eiser] afwijst. Daarop wijst ook dat de in het dictum (onder 6.11) bedoelde verwijzing van de zaak naar de schadestaatprocedure blijkens rov. 5.36-5.39, onder het opschrift “Schade”, verband houdt met de in rov. 5.36 ad a t/m d genoemde “schadeposten” die Techfront c.s. vordert, waartoe niet behoort wat staat in rov. 3.4 onder 2, aanhef en sub (v). Daarop wijst ook het arrest op de voet van art. 32 Rv in deze zaak.[153]

4.4.4 In rov. 5.7 overweegt het hof: “Het hof acht de vordering die strekt tot vergoeding van de werkelijke advocaatkosten ongegrond. De daartoe vereiste bijzondere omstandigheden ontbreken in deze procedure. De enkele omstandigheid dat Techfront c.s. het gedrag van [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en eGalaxy onrechtmatig oordeelt is daartoe onvoldoende. De overige vorderingen tegen eGalaxy, [betrokkene 8] en [betrokkene 7] , komen het hof echter niet onrechtmatig of ongegrond voor, en zullen bij verstek worden toegewezen”.[154] [onderstreping toegevoegd, A-G]

4.4.5 Deze overweging is weliswaar onderdeel van de verstekbeoordeling op de voet van art. 353 lid 1 Rv in verbinding met art. 139 Rv van de vorderingen van Techfront c.s. jegens [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en eGalaxy. Maar het onderstreepte gedeelte, waarin het hof tot uitdrukking brengt dat het voor vergoeding van de werkelijke proceskosten vereiste misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen hier ontbreekt,[155] heeft een algemene strekking die mij ook voorkomt als een motivering van ’s hofs afwijzing van de onder 4.4.1 hiervoor bedoelde vordering van Techfront c.s. jegens [eiser] , dit laatste uiteraard te lezen in het licht van rov. 5.9-5.33 en 5.36-5.39 waarin het hof onder meer ingaat op [eiser] positie en stellingen.

4.4.6 Daarbij betrekt het hof dan mede, zo begrijp ik, dat het hof het in rov. 5.32 bedoelde partijdebat inzake [eiser] investeringen in Degree-n (waaronder [eiser] betwisting ter zake), wat daarvan ook zij, onbesproken laat. En dat [eiser] in rov. 5.37 bedoelde betwisting dat Techfront c.s. schade lijdt ter hoogte van de door haar gevorderde bedragen (waarover rov. 5.36 ad a t/m d) blijkens rov. 5.38-5.39 niet zonder succes is gebleven, waarbij het hof nadrukkelijk ook verdisconteert dat Techfront c.s. in deze procedure geen volledige openheid van zaken heeft gegeven met betrekking tot de wijze waarop de door haar opgerichte Degree-n International de onderneming van Degree-n heeft voortgezet.

4.4.7 Met het voorgaande strookt bovendien dat het hof in rov. 5.42 overweegt dat eGalaxy, [betrokkene 8] , [betrokkene 7] én [eiser] zullen worden veroordeeld in de kosten gevallen aan de zijde van Techfront c.s., zowel in eerste aanleg als in het principaal hoger beroep, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, een en ander “op de wijze als hierna vermeld” (wat betreft de eerste drie partijen als vermeld in het dictum onder 6.8, wat betreft [eiser] als vermeld in het dictum onder 6.12).

4.4.8 Uit het voorgaande volgt dat het subonderdeel reeds strandt op een gebrek aan feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest. Want anders dan het subonderdeel veronderstelt, bevat het arrest dus wel een motivering van het hof waarom het de onder 4.4.1 hiervoor bedoelde vordering van Techfront c.s. jegens [eiser] afwijst. Over de draagkracht/merites van die motivering laat het subonderdeel zich niet uit, laat staan in klagende zin.

4.5 Subonderdeel 1.2 [156] stelt dat, indien het oordeel van het hof in rov. 5.7 van het arrest dat de enkele omstandigheid dat volgens Techfront c.s. het gedrag van [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en eGalaxy onrechtmatig is onvoldoende is om aan te nemen dat de voor vergoeding van de werkelijke proceskosten vereiste bijzondere omstandigheden ontbreken, aldus opgevat moet worden dat het hof hiermee eveneens motiveert waarom het de eis tot veroordeling van [eiser] in de werkelijke proceskosten afwijst, dit oordeel (i) blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of (ii) ten onrechte niet gemotiveerd is. Behandeling

4.6 Het subonderdeel faalt, gelet op het volgende.

4.6.1 Voor (i) voert zij slechts aan dat het hof ten onrechte nalaat te onderzoeken of [eiser] verweer in deze procedure misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen oplevert “in de zin van HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360, rov. 5.3.4”. In zoverre strandt het subonderdeel reeds op een gebrek aan feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest, naar volgt uit 4.4.5 hiervoor. Want anders dan het subonderdeel hier veronderstelt, onderzoekt het hof dat dus wel.

4.6.2 Voor (ii) voert zij slechts aan dat als het bestreden oordeel aldus opgevat moet worden dat [eiser] verweer in deze procedure volgens het hof niet zulk misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen oplevert, dit oordeel ten onrechte niet is gemotiveerd. Hiermee voldoet het arrest op dit punt niet aan het in subonderdeel 1.1 genoemde minimumvereiste voor de motivering van rechterlijke beslissingen. Ook in zoverre strandt het subonderdeel reeds op een gebrek aan feitelijke grondslag door een onjuiste lezing van het arrest, in lijn met subonderdeel 1.1. Zie mede onder 4.4.8 hiervoor. Dit behoeft geen verdere toelichting.

4.7 Daarmee is gegeven dat het onderdeel faalt. Slotsom

4.8 Het incidentele cassatiemiddel van Techfront c.s. is derhalve vergeefs voorgesteld.

4.9 Ik geef ook hier toepassing van art. 81 lid 1 RO in overweging.

5 Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep en van het incidentele cassatieberoep.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden

A-G

Zie Hof Arnhem-Leeuwarden 7 mei 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3281.

Het hof rept in rov. 4.4 van “Riantis BV”, maar lijkt, gelet ook op rov. 3.3 (over “Riantis NV”), te bedoelen: Riantis N.V.

Het hof rept van 5 maart 2022 en 29 maart 2022, maar zal bedoelen (in lijn met de onder 2.17 hierna vermelde MvA/MvG, nr. 68, specifiek noten 60-61 aldaar): 5 augustus 2022 en 29 augustus 2022. Te meer nu voornoemde vonnis dateert van 25 mei 2022.

Ik noem hier alleen de (rechts)personen die ook betrokken waren bij het hoger beroep. De zaak in eerste aanleg kende ook de volgende gedaagden: [betrokkene 4] , Lumia, [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , De Haan q.q., mr. P. Baillon (in hoedanigheid van curator in het faillissement van Riantis; hierna: Baillon q.q.).

Deels ontleend aan de weergave van het petitum in rov. 3.1 van het onder 2.13 hierna bedoelde vonnis.

Het incident is ook opgeworpen door: [betrokkene 1] , Safami, [de N.V.] , [betrokkene 2] , Narwal, [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , Lumia, [betrokkene 5] en [betrokkene 6] .

Dit processtuk is alleen aanwezig in het door Techfront c.s. gefourneerde B-dossier (dat overigens gelijk is aan het in de samenhangende zaak 24/03074 gefourneerde A-dossier).

Dit processtuk is alleen aanwezig in het gefourneerde B-dossier.

Zie Rb. Midden-Nederland 13 mei 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:1812.

Het proces-verbaal en de spreekaantekeningen van partijen zijn alleen aanwezig in het gefourneerde B-dossier.

Zie Rb. Midden-Nederland 25 mei 2022, zaak-/rolnummer: C/16/498773 / HL ZA 20-75 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).

Dit verzoek en het antwoord van [eiser + Group A] daarop zijn alleen aanwezig in het gefourneerde B-dossier.

Zie Rb. Midden-Nederland 13 juli 2022, zaak-/rolnummer: C/16/498773 / HL ZA 20-75 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).

In het A- en B-dossier zijn verschillende appeldagvaardingen en herstelexploten gefourneerd.

Zie voor de eiswijziging ook de in het B-dossier gefourneerde herstelexploten.

Dit processtuk is alleen aanwezig in het gefourneerde B-dossier.

De spreekaantekeningen in hoger beroep van Group A c.s. (die dus afzonderlijk van [eiser] en Safami incidenteel appelleerde) zijn alleen beschikbaar in het gefourneerde B-dossier.

In het dictum staat vermeld dat het hier toegewezen bedrag van € 500.000 dezelfde feitelijke grondslag heeft als de vordering die onder 6.3 is toegewezen jegens [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en eGalaxy.

Zie Hof Arnhem-Leeuwarden 16 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4732.

Kennelijk wordt hiermee gedoeld op Safami, Degree-n, Riantis en Group A (zie de dagvaarding, nr. 3.2.32).

Zie ook subonderdeel 1.2.8, met dit citaat uit rov. 5.2: “Techfront baseert haar vorderingen op aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, het handelen in strijd met een op hen persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting jegens Techfront c.s. (art. 6:162 BW) en op groepsaansprakelijkheid (art. 6:166 BW) en niet op het handelen van geïntimeerden in hun hoedanigheid van bestuurder. Voor een dergelijke aansprakelijkheid van een bestuurder - die niet een tekortschietende of onbehoorlijke taakuitoefening als bestuurder betreft, maar berust op een daarvan losstaande zorgvuldigheidsnorm - gelden de gewone regels van onrechtmatige daad”. Daarbij verwijst het hof naar HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881, NJ 2013/302, kennelijk i.h.b. rov. 3.4.2.

In die zin dat het hof een verboden feitelijke aanvulling doet (art. 24 Rv) of te lage eisen stelt aan de stelplicht van Techfront c.s. (art. 149 Rv) of een onjuiste rechtsopvatting hanteert m.b.t. het leerstuk van aansprakelijkheid van bestuurders.

Door daarin te lezen dat [eiser] is opgetreden buiten zijn hoedanigheid van bestuurder.

Illustratief is rov. 5.26, eerste, tweede en voorlaatste zin. Daar concludeert het hof dat bij Techfront c.s. ten onrechte het beeld is gewekt dat er sprake was van een geheime receptuur die maakte dat sprake was van een uniek product waarmee Degree-n een voorsprong op de concurrenten had, en dat Techfront c.s. “op die manier onder valse voorwendselen [is] overgehaald om een forse investering te doen” (eerste en tweede zin). En verder dat ter zake sprake was van “een vooropgezet plan” van [eiser] , met [betrokkene 7] en [betrokkene 8] (voorlaatste zin). Zie bijv. ook rov. 5.19, waar het hof vaststelt “dat [eiser] Techfront c.s. heeft misleid ten aanzien van het bestaan van een geheime receptuur van de dispersie met het doel hen te bewegen tot het doen van een forse investering”.

Illustratief is rov. 5.27. Daar benadrukt het hof, na “Integendeel”, dat [eiser] “vrijwel onmiddellijk nadat de storting van Techfront c.s. op de rekening van Degree-n was ontvangen (…) zonder medeweten van Techfront c.s. € 500.000 daarvan [heeft] overgeboekt naar Group A, een vennootschap van het [eiser] concern om daarmee schulden van het [eiser] concern te voldoen”. (Aan “Integendeel” gaat vooraf in rov. 5.27 dat terwijl Techfront c.s. € 1.000.000 aan Holding had geleend en dat bedrag op verzoek van [eiser] als haar aandeel in de koopsom van de activa had doorgestort naar Degree-n, [eiser] niet voldeed aan zijn verplichting om (via zijn persoonlijke holding Safami) een bedrag van € 1.000.000 aan Holding te lenen ten behoeve van de voldoening van de koopsom aan Degree-n. “Integendeel”, etc.) Let wel: dan heeft het hof dus al vastgesteld dat Techfront c.s. “onder valse voorwendselen [is] overgehaald om een forse investering te doen” (rov. 5.26, eerste en tweede zin). Voornoemde lening door Techfront c.s. van € 1.000.000 aan Degree-n is een uitvloeisel van die investeringsbeslissing van Techfront c.s., waartoe zij onder die valse voorwendselen is overgehaald door [eiser] . Zie ook de vorige noot.

Zie i.h.b. de repliek van [eiser] , nr. 1.2: “Wat verwijt het hof [eiser] de facto? [eiser] heeft het Contingencyplan ondertekend en dat bevat onjuiste informatie (rov. 5.14). En [eiser] heeft blanco enveloppen overhandigd aan Techfront c.s. in plaats van door een notaris verzegelde enveloppen (rov. 5.16 en 5.19). De inhoud van die enveloppen was niet afkomstig van [eiser] ”. Dit doet bepaald tekort aan ’s hofs uiteenzettingen in rov. 5.9-5.33, waarvan bijv. de duiding van de door [betrokkene 8] afgelegde verklaringen onderdeel is.

Zie de dagvaarding, nr. 3.2.33.

Zie de dagvaarding, nr. 3.2.42.

Zie de dagvaarding, nr. 3.2.43.

Volgens de repliek van [eiser] , nr. 1.4, o.v.n. subonderdeel 1.2.3, heeft [eiser] de geciteerde stelling van Techfront c.s. betwist. Lezing van de vindplaatsen waarop [eiser] in dat nr. 1.4 doelt (nrs. “4.75, 4.78 t/m 4.81 van de conclusie van antwoord”), leert dat een dergelijke betwisting daarin niet te ontwaren valt.

Zie de dagvaarding, nr. 3.2.34.

“Ter versterking van dat verhaal”, zo staat verder in dat nr. 3.2.34, “heeft [eiser] , al dan niet tezamen met de andere leden van [eiser] cs, ook de diverse misleidende documenten (waaronder de contractsdocumenten, het ondernemersplan, het Contingency Plan, de Confidential Information, de akte van overdracht houdende de overdracht van de D7-technologie aan Degreen en de jaarcijfers van Degreen) opgesteld, ondertekend en aan de Investeerders verstrekt”.

Zie de dagvaarding, nrs. 3.2.39-3.2.40.

In de dagvaarding, nr. 3.2.33, waarin o.a. de onder 3.11.1 hiervoor als eerste geciteerde stelling staat, is door Techfront c.s. gesteld dat [eiser] jegens haar “ook” optrad “namens deze vennootschappen” (derhalve namens “Safami c.s.”). Dus niet louter namens die vennootschappen. Zie bijv. ook de dagvaarding, nrs. 1.3-1.4, 2.2.5-2.4.1, 3.1.11 (over de initiële contacten/gesprekken met [eiser] ), nrs. 1.6, 2.6.5, 3.1.14 (over de kwestie van de € 500.000).

We zitten dan binnen het kader van bestuurdersaansprakelijkheid. Zie daarvoor, uitgaande van art. 6:162 BW, bijv. HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:470, NJ 2018/330, rov. 3.3.2-3.3.3.

We zitten dan buiten het kader van bestuurdersaansprakelijkheid. Zie daarvoor, uitgaande van art. 6:162 BW, bijv. HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628, NJ 2015/21, rov. 3.5.3, duiding gevend aan HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881, NJ 2013/302.

Zie de MvA i.a. 15 aug, nr. 2.2.4.

Die lacune wordt niet gevuld in subonderdelen 1.1-1.2. Zie ook noot 30 hiervoor.

Zo moet de onder 3.11.2 hiervoor geciteerde separate conclusie worden gelezen in het licht van de dagvaarding vanaf nr. 3.2.31 inzake [eiser] . Lang niet alles wat daarin staat, is door Techfront c.s. specifiek geplaatst in de sleutel van enig bestuurderschap van [eiser] . Zie bijv. ook ’s hofs feitenvaststellingen, in cassatie onbestreden: dat op 27 juni 2018 “ [eiser] ” en [betrokkene 10] hebben gesproken over Degree-n en haar producten en over een mogelijke participatie van Techfront in de exploitatie van de D7-technologie (rov. 4.7); en dat op 3 maart 2019 “ [eiser] ” een bedrag van € 500.000 heeft overgemaakt van de bankrekening van Degree-n aan Group A onder vermelding van "terugbetaling Latitude” (rov. 4.13).

Dat staat er i.i.g. niet. Het subonderdeel voert slechts aan dat het hof een onbegrijpelijke uitleg geeft aan de stellingen van Techfront c.s. in eerste aanleg door daarin te lezen dat [eiser] is opgetreden buiten zijn hoedanigheid van bestuurder. Het subonderdeel voert niet (ook) aan dat het hof een onbegrijpelijke uitleg geeft aan die stellingen door daarin niet te lezen dat [eiser] ook is opgetreden in die hoedanigheid. Dit is niet hetzelfde.

Zie de conclusie van antwoord, nrs. 4.75, 4.78-4.81 en de MvA/MvG, nrs. 35-39, 122, 130-133.

Ik lees daarin bijv. wel over het gesprek van 27 juni 2018 als een kennismaking “tussen [eiser] en [betrokkene 10] ”. Zie de MvA/MvG, nr. 122, vierde bullet.

Kennelijk in het bijzonder subonderdeel 1.3.4.

De nummering (i) t/m (iv) voeg ik toe.

Zie de MvA/MvG, nrs. 40-48, 75, 122, 161-163 en de spreekaantekeningen in hoger beroep van [eiser] /Safami, nrs. 9-14.

Gevolgd door: essentieel onderdeel van dat product was de D7dispersie, waarvan de receptuur geheim was. En: na de totstandkoming van de overeenkomst zou deze receptuur aan Techfront c.s. worden overhandigd.

Het hof wijst iets verderop ook op informatie, zijnde een ondernemingsplan, die [betrokkene 7] aan [betrokkene 10] had verstrekt, voorafgaand aan het gesprek met [eiser] (rov. 5.12). In dat verband haalt het hof ook de stelling aan dat [eiser] slechts in algemene bewoordingen zou hebben gesproken (rov. 5.13). Van belang is echter dat [eiser] de informatie in het ondernemingsplan gekend moet hebben (rov. 5.13, tweede zin) en Techfront c.s. voor de technische details verwees naar [betrokkene 8] (rov. 5.13, slot). Vervolgens verwijst het hof naar informatie die Techfront c.s. kreeg van [betrokkene 8] (rov. 5.14).

Het gaat dan om toegang die Techfront c.s. gedurende enkele maanden had tot bijv. de administratie van Degree-n, de boekhouder van Degree-n, de digitale bankomgeving van Degree-n en toeleveranciers/distributeurs van Degree-n. Zie ook rov. 4.8.

Eigenlijk gaat het hier om het verweer van [eiser] /Safami tegen grief 1 van Techfront c.s. Het subonderdeel noemt in noot 16 ook nog andere vindplaatsen met een vergelijkbare strekking, ik kan dit laten rusten.

Ik begrijp dat het subonderdeel bedoelt te zeggen dat het hof meeging in het verweer van [eiser] /Safami tegen grief 1 van Techfront c.s. Zie ook de vorige noot.

Die dus een grief van Techfront c.s. betreft. Zie noten 49-50 hiervoor.

In rov. 5.16 overweegt het hof dat nadat Techfront c.s. op 28 februari 2019 door een storting van € 1.000.000 aan haar inbrengverplichting ten behoeve van de koopsom van de activa van Degree-n had voldaan, zij [eiser] meermaals heeft verzocht - onder meer in een e-mail van 18 maart 2019 - om haar de geheime receptuur te verstrekken. Dat [eiser] vervolgens - zoals Techfront c.s. onweersproken heeft gesteld - heeft aangegeven dat hij de receptuur bij de notaris zou ophalen en ter gelegenheid van de algemene vergadering van aandeelhouders op 3 april 2019 zou overhandigen. En dat [eiser] Techfront c.s. bij die gelegenheid twee blanco open - en dus niet door een notaris verzegelde - enveloppen overhandigde, waarvan de inhoud, die uit twee delen bestond, part#1 en part#2, als productie 24 bij dagvaarding in eerste aanleg is overgelegd. Daarna overweegt het hof nog, in rov. 5.16: “De documenten, die waren ondertekend door [betrokkene 7] en [betrokkene 8] , bleken geen receptuur te bevatten, maar informatie die - zo blijkt uit de vergelijking met productie 26 bij dagvaarding in eerste aanleg - was gekopieerd van de website en uit de bedrijfsdocumentatie van NanoCyl en haar standaardproduct 'Aquacyl’ betrof”. Zie ook rov. 5.19, tweede alinea: “ [eiser] heeft in deze procedure weliswaar volgehouden dat er een geheime receptuur was, maar de envelop die [eiser] Techfront heeft overhandigd, bevatte geen receptuur. Bovendien bleek ook niet dat het om stukken ging die door [eiser] , zoals hij had doen voorkomen, bij een notaris waren gedeponeerd. Ook overigens is niet van het bestaan van een geheime receptuur gebleken. Ook tijdens de mondelinge behandeling in het hoger beroep heeft [eiser] op dat punt geen helderheid verschaft”.

Zie de MvA/MvG, nr. 84 en de MvA i.a. 1 aug, nrs. 2.1.36-2.1.37 (dit komt overeen met nrs. 2.1.35-2.1.36 op p. 9 van de MvA i.a. 15 aug).

Zie bijv. rov. 5.14 over de periode na het gesprek van 27 juni 2018, waarin dit plan ook wordt genoemd. Eerst in rov. 5.15-5.16 gaat het over het tijdvak vanaf februari 2019. Zie bijv. ook de MvA i.a. 15 aug, nr. 2.1.35 over “het op 29 januari 2019 door [eiser] en [betrokkene 8] ondertekende Contingency plan” (productie 7 van Techfront c.s.).

De nummering (i) en (ii) voeg ik toe.

Zie de MvA/MvG, nr. 148.

Het subonderdeel doelt kennelijk op de MvA i.a. 1 aug, nrs. 1.3, 2.1.1 en 2.1.34 (dit komt overeen met nrs. 1.2, 2.1.1 en 2.1.33 van de MvA i.a. 15 aug).

Subonderdeel 2.4.3 onder (ii) bespreek ik onder 3.48-3.49.1 hierna, tezamen met subonderdeel 2.4.4.

Zie rov. 5.3: “Techfront c.s. verwijten [eiser] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] dat zij Techfront c.s. onder valse voorwendselen hebben overgehaald een forse investering te doen door hen (a) in strijd met de waarheid voor te houden dat de onderneming van Degree-n een uniek product had ontwikkeld, een verwarmingspaneel, het D7-paneel, dat bestond uit warmtematjes met een unieke dispersie waarvan de geheime receptuur bij twee notarissen was gedeponeerd (…)”. Zie verder bijv. rov. 2.1, eerste alinea.

Daarin wijst het hof erop dat Techfront c.s. onweersproken heeft gesteld dat zij heeft besloten in de onderneming van Degree-n te gaan investeren omdat zij door de haar door [eiser] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] verstrekte informatie ervan overtuigd was geraakt “dat Degree-n een uniek product had ontwikkeld dat haar een voorsprong gaf op de concurrentie”.

Daarin wijst het hof erop dat [eiser] stelt dat hij in zijn gesprek met [betrokkene 10] in algemene bewoordingen over het product heeft gesproken, “waarbij hij heeft aangegeven dat de panelen van Degree-n op een geheel eigen wijze werden geproduceerd en een voorsprong hadden op de concurrentie, zoals ook in het ondernemingsplan staat vermeld”. En: “ [eiser] bevestigt in zijn conclusie van antwoord dat sprake was van een infrarood paneel dat was doorontwikkeld op basis van een gepatenteerde verwarmingsmat, waarvan [betrokkene 8] uitvinder was en waarbij gebruik werd gemaakt van Dispersion 7 vloeistof. De samenstelling daarvan noemt [eiser] in zijn memorie van grieven het ‘geheim van de smid', omdat de exacte samenstelling van de dispersie maakt dat het warmtepaneel van de ene producent zich onderscheidt van dat van de andere producent”.

Daarin citeert het hof uit de verklaring van [betrokkene 8] van 27 mei 2019, waaronder: “Er is ook geen speciale dispersie noch bestaat er een speciale (geheime) receptuur voor het maken en vervaardigen van enige dispersie”.

Daarin gaat het hof onder meer in op berichten van “SH Korea, de Zuid-Koreaanse producent van warmtematjes”, waaronder haar verklaring “dat zij met haar eigen expertise en materiaal een product is gaan maken dat aan de gewenste kwalificaties voldeed”.

Daarin haalt het hof de verklaring van [betrokkene 8] van 7 april 2023 aan, die deels haaks staat op diens verklaring van 27 mei 2019. In zijn waardering van eerstgenoemde verklaring hecht het hof in rov. 5.23 mede waarde aan het volgende: “Wat opvalt aan de verklaring [van 7 april 2023, A-G] van [betrokkene 8] is dat hij niet vermeldt dat hij de receptuur heeft bepaald van de dispersie die door SH Korea werd gebruikt”.

Daarin concludeert het hof “dat [betrokkene 8] , [betrokkene 7] en [eiser] de receptuur van dispersie die SH Korea op de door haar geproduceerde matjes aanbracht niet hadden, omdat het product door SH Korea zelf was ontwikkeld en met haar eigen materiaal geproduceerd”.

Het subonderdeel verwijst naar: “Zie de memorie van antwoord in incidenteel appel, randnummer 2.1.34 t/m 2.1.40”. Dit komt deels overeen met nrs. 2.1.33-2.1.38 (p. 8-9) van de MvA i.a. 15 aug.

Dit komt overeen met nrs. 2.1.36, 2.1.10 (p. 12), 2.1.13 (p. 12), 2.1.40 (p. 17), resp. 2.2.7 (p. 22) van de MvA i.a. 15 aug.

“Gelet op dit alles staat vast dat [Techfront c.s., A-G] is voorgespiegeld dat er een D7-dispersie bestond, dat dit een unieke uitvinding was, dat de receptuur van de D7-dispersie geheim was, dat de D7-dispersie op basis van dit geheime recept werd geproduceerd door NanoCyl en dat het geheime recept in het bezit van [eiser] was”.

“Degreen was dus geen producent van een uniek en innovatief infrarood verwarmingsmat zoals voorgehouden door [eiser + Group A] maar een handelshuis in verpakte SHK-matten”.

“Tijdens deze bespreking heeft [eiser] aan de hand van het ondernemersplan de D7-technologie nader toegelicht en uitgelegd dat het D7-paneel, mede gelet op de energietransitie waar de wereld zich in bevindt, een uniek product was en een goed alternatief voor de conventionele CV-verwarming”.

“Op de eerste plaats wijzen [Techfront c.s.] er op dat 'de onderneming’ van Degreen zoals deze door [eiser + Group A] bedrieglijk is voorgespiegeld in het geheel niet bestaat. Degreen zou een producent zijn van unieke en innovatieve infrarood warmtepanelen, gebaseerd op de D7-technologie. De werkelijkheid is dat Degreen niet haar eigen geproduceerde D7-mat verhandelde maar een ingepakte SHK-mat”.

“[Techfront c.s.] hebben gemotiveerd gesteld en onderbouwd hoe zij door [eiser + Group A] zijn misleid ten aanzien van de D7-dispersie en het bestaan van een geheim recept. Wat als een unieke uitvinding werd gepresenteerd, bleek in werkelijkheid het standaard product Aquacyl te zijn van NanoCyl”.

Zie de MvA/MvG, nr. 122.

Te weten: “Overigens maakt de voormalige werkgever van [betrokkene 8] , [betrokkene 9] , directeur van TGS, korte metten met genoemde verklaring van [betrokkene 8] , die hij van commentaar heeft voorzien. Zijn conclusie is dat [betrokkene 8] zich presenteert als uitvinder, maar niets meer is dan een leugenaar, fantast en bedrieger”.

Zie de MvA i.a. 15 aug, nrs. 2.1.53-2.1.59 (dit komt overeen met de MvA i.a. 1 aug, nrs. 3.1.59-3.1.66). Ik lees geen reactie daarop in de spreekaantekeningen in hoger beroep van [eiser] /Safami.

Zie de MvA/MvG, nrs. 22-24.

Waaronder het citaat in rov. 5.22 uit de verklaring van [betrokkene 8] van 7 april 2023. Daarin verklaart [betrokkene 8] o.a.: “Het is dus weliswaar mijn handtekening onder de schriftelijke verklaring d.d. 27 mei 2019, maar ik sta volstrekt niet achter de inhoud daarvan. De verklaring dient, voor wat het waard is, wat mij betreft als ingetrokken te worden beschouwd”.

Die [betrokkene 8] “heeft afgelegd toen hij door Techfront c.s. werd geconfronteerd met de ontdekking dat er sprake was van kant en klare, door SH Korea geproduceerde matjes” (rov. 5.25, eerste alinea).

Die [betrokkene 8] “4 jaar later op verzoek van de advocaat van [eiser] heeft afgelegd” (rov. 5.25, tweede alinea).

Zie de MvA/MvG, nr. 146.

De nummering (i) en (ii) voeg ik toe.

Zie de MvA/MvG, nrs. 25-27.

Het gaat om rov. 2.11, 4.15, 4.16, 4.17, 4.18, 4.19 en 4.20 van het vonnis.

Het subonderdeel verwijst naar: “Zie randnummer 3.3.1 e.v. van de memorie van antwoord in incidenteel appel”. Dit komt overeen met nrs. 2.3.1 e.v. (p. 23 e.v.) van de MvA i.a. 15 aug.

Zie ook de citaten in noot 25 hiervoor.

Zie de MvA/MvG, nrs. 179-180. “Zie ook” nr. 193 aldaar.

Zie de MvA/MvG, nrs. 118, 212.

Het subonderdeel verwijst bij het citaat naar: “Zie memorie van antwoord in incidenteel appel, sub 3.3.4”. Dit komt overeen met nr. 2.3.4 (p. 23-24) van de MvA i.a. 15 aug.

De nummering (i) en (ii) voeg ik toe.

Zie bijv. ook rov. 4.9-4.12 en 4.14 over dat aandeel in de koopsom van € 1.000.000. Daaruit blijkt ook dat dit via Safami liep, als partij bij de LOI. Zie bijv. rov. 4.12, laatste zin: “Safami heeft het door haar aan de Holding te lenen bedrag van € 1.000.000 niet naar de Holding overgemaakt”. Safami is [eiser] persoonlijke holding, zoals het hof vaststelt in rov. 5.15, herhaald in rov. 5.27 en 5.36 ad a.

Zie bijv. ook rov. 5.29, laatste zin: “Het is evident dat het feit dat [eiser] zijn aandeel van 1 miljoen euro niet inbracht en bovendien van de door Techfront c.s. ingebrachte 1 miljoen euro onmiddellijk een bedrag van € 500.000 overmaakte naar Group A, de sanering van de schulden van Degree-n en de terugbetaling van het overbruggingskrediet onmogelijk maakte”.

Zie o.m. HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2639, NJ 2013/125, rov. 3.1. Zie hierover, met nadere verwijzingen, bijv. B.T.M. van der Wiel, ‘Het cassatiemiddel’, in: Cassatie, Deventer: Wolters Kluwer, nrs. 103, 105-106.

Zie bijv. de dagvaarding, nrs. 2.6.2-2.6.3, 2.6.96 en de MvA i.a. 15 aug, nr. 2.3.4 (p. 23) (dit komt overeen met de MvA i.a. 1 aug, nr. 3.3.4).

Evenmin op p. 3-4 van dit proces-verbaal (onder “Mr. Kampschreur”). Het subonderdeel wijst daarop ook niet. Op p. 3 van dit proces-verbaal (onder “ [eiser] ”) erkent [eiser] wel dat hij (via Safami) zijn aandeel in de koopsom van € 1.000.000 niet heeft overgemaakt: “Ik heb mijn gedeelte van de koopsom niet gestort omdat de investeerders alles van mij wilden afpakken en aan mij voorwaarden wilden opleggen”.

Zie nr. 94 van de MvA/MvG.

Zie i.h.b. de volgende passage uit nr. 95 van de MvA/MvG: “ [eiser] en Safami hebben bovendien geen invloed gehad op de keuzes die Techfront c.s. als bestuurder van DGRN Holding heeft gemaakt ten aanzien van de vernietigingsverklaring van de Koopovereenkomst, het evengoed doorsluizen van de activa naar Degree-n International, de uitgaven die Techfront c.s. als management van Degree-n nota bene zelf hebben gedaan ten laste van de koopsom die DGRN Holding op de bankrekening van Degree-n heeft gestort, het niet (voldoende) fourneren van werkkapitaal aan DGRN Holding, het besluit om de activiteiten in DGRN Holding te staken, het niet-nakomen van verbintenissen jegens distributeur(s) met als gevolg de beëindiging van de zakelijke relatie, enzovoorts”. [zonder verwijzingen in het origineel, A-G]

Te weten: “Het hof komt tot het oordeel dat de schade van Techfront c.s. tenminste € 500.000 bedraagt. Dit bedrag is door [eiser] onmiddellijk nadat Techfront c.s. het bedrag van € 1.000.000 aan Degree-n had overgemaakt, overgeboekt naar Group A en vervolgens aangewend ter voldoening van een schuld van het [eiser] concern. Dit bedrag is daardoor nimmer ten goede gekomen van de door Techfront c.s. en [eiser] gezamenlijk vanuit de holding te drijven onderneming Degree-n.NL”. Dit moet worden gelezen in de bredere context van rov. 3.56-3.59.

M.b.t. [eiser] misleiding van Techfront c.s., alsmede die vervolgens door [eiser] onttrokken € 500.000. T.a.v. dit laatste wijst het hof onder meer erop dat “[d]oordat [eiser] zijn aandeel in de koopsom niet overmaakte en van de door Techfront c.s. gestorte € 1.000.000 onmiddellijk € 500.000,- overboekte naar Group A ter aanwending voor de betaling van schulden van het [eiser] concern, er direct liquiditeitsproblemen [ontstonden]”, etc. (rov. 5.28).

M.b.t. het causale verband (c.s.q.n.) tussen [eiser] misleiding van Techfront c.s. en haar investering van in totaal € 1.000.000 aan achtergestelde geldleningen, alsmede de feitelijke grondslag van het door [eiser] aan Techfront c.s. te betalen bedrag van € 500.000.

Zie de MvA/MvG, nr. 92. “Zie in dat kader ook” nr. 67 aldaar.

Zie de MvA/MvG, nr. 92.

Toevoeging A-G: daarmee wordt gedoeld, in de woorden van nr. 89 van de MvA/MvG, op de schadevordering van Techfront c.s. “verband houdende met (1) de achtergestelde geldlening van Techfront c.s. ad € 1.000.000 aan DGRN Holding”.

[Noot in het origineel, A-G:] HR 2 december 1994, NJ 1995/288 (ABP/ […] ).

Het subonderdeel verwijst als gezegd ook naar de MvA/MvG, nr. 67. Het is mij niet duidelijk wat daarmee is beoogd. Op die vindplaats staat een wezenlijk ander betoog van [eiser] /Safami, verband houdend met een minnelijke regeling die [eiser] , Safami en Group A eind 2022 hebben getroffen met de curator in het faillissement van Degree-n, “voornamelijk ten aanzien van de vermeende paulianeuze betaling ad € 500.000”, en de consequentie van die regeling voor de positie van schuldeisers van Degree-n, dit met betrekking tot die “vermeende paulianeuze betaling”.

Het hof splitst dit aldus uit: “Vast staat dat Techfront € 500.000 aan DGRN Holding heeft geleend en Watergraafsmeer en De Dukdalf [bedoeld zal zijn: De Duckenburg, A-G] ieder € 250.000”.

Ik wijs ook nog op het dictum onder 6.3 en 6.10, inzake de feitelijke grondslag van het door [eiser] aan Techfront c.s. te betalen bedrag van € 500.000.

Zie bijv. HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1899, NJ 2021/176, rov. 3.4.1-3.4.2, mede o.v.n. HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1564, NJ 1995/288. Het is duidelijk dat wat het hof hier voor ogen heeft, niet een afgeleide schade-geval is als bestreken door voornoemde Hoge Raad-arresten, maar een daarbuiten vallende casus betreft, zoals bijv. ook aan de orde was in HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1811, JOR 2019/29, rov. 3.3.2 en eveneens is bedoeld in HR 16 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0419, NJ 2007/256, rov. 3.9.

Daar wijst het hof erop dat Techfront c.s. onweersproken heeft gesteld dat zij heeft besloten in de onderneming van Degree-n te gaan investeren, omdat zij door de haar door [eiser] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] verstrekte informatie ervan overtuigd was geraakt dat Degree-n een uniek product had ontwikkeld dat haar een voorsprong gaf op de concurrentie. Essentieel onderdeel van dat product was de D7dispersie, waarvan de receptuur geheim was. Na de totstandkoming van de overeenkomst zou deze receptuur aan Techfront c.s. worden overhandigd (rov. 5.10). En: “Dat daarmee een valse voorstelling van zaken aan Techfront c.s. is gegeven blijkt uit het volgende” (rov. 5.11).

Zie i.h.b.: “Het hof is van oordeel dat uit deze gang van zaken en de inhoud van genoemde stukken genoegzaam blijkt dat [eiser] Techfront c.s. heeft misleid ten aanzien van het bestaan van een geheime receptuur van de dispersie met het doel hen te bewegen tot het doen van een forse investering”.

Zie i.h.b.: “Uit het voorgaande blijkt dat bij Techfront c.s. ten onrechte het beeld is gewekt dat er sprake was van een geheime receptuur die maakte dat sprake was van een uniek product waarmee Degree-n een voorsprong op de concurrenten had. Techfront c.s. is op die manier onder valse voorwendselen overgehaald om een forse investering te doen”.

Zie i.h.b.: “Het hof is van oordeel dat [eiser] aldus onrechtmatig jegens Techfront c.s. heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de dientengevolge door hen geleden schade. Het handelen van [eiser] is niet alleen onrechtmatig jegens Techfront, maar ook jegens Watergraafsmeer en de Duckenburg, hoewel zij door [betrokkene 10] zijn benaderd en niet aanwezig waren bij de bespreking van 27 juni 2018. Zij hebben hun beslissing om te investeren evenals Techfront gebaseerd op de door [eiser] verstrekte onjuiste informatie over de geheime receptuur van de dispersie (…)”.

Zie i.h.b.: “Uit de stellingen van Techfront c.s. blijkt dat de (vermeend) unieke aard van het product en de voorsprong die dat op de markt had doorslaggevend is geweest voor hun investeringsbeslissing. Wanneer zij hadden geweten dat geen sprake was van een dergelijk uniek product waren zij niet met [eiser] in zee gegaan (…)”.

Met “ook” doelt het hof op rov. 5.36 ad a, waar het in herinnering brengt dat het daarvoor al heeft geoordeeld - gelijk de rechtbank - dat Techfront c.s. niet zou zijn overgegaan tot de investering van € 1.000.000 (het aan Holding geleende bedrag) als zij niet was misleid door [eiser] . Zie ook onder 3.91.2 hiervoor.

Het subonderdeel verwijst ook (“Zie ook”, etc.) naar nr. 99 van de MvA/MvG. Het is mij niet duidelijk wat daarmee is beoogd. Op die vindplaats staat een wezenlijk ander betoog van [eiser] /Safami, verband houdend met een beroep op “voordeelstoerekening aan de zijde van Techfront c.s. ex artikel 6:100 BW”.

Zie noot 112 hiervoor.

Zie ook rov. 4.16: “Techfront c.s. hebben op 4 juli 2019 Degree-n International B.V. (hierna: Degree-n International) opgericht, een vennootschap waarvan alleen Techfront c.s. de aandelen houden. Deze vennootschap koopt kant- en klare verwarmingsmatten in bij derden (waaronder SH Korea) die in Nederland tot verwarmingspanelen worden geassembleerd en op de markt gebracht”.

Voor zover de subonderdelen zouden beogen te klagen - het staat er allemaal niet - dat het hof ter zake een beroep van [eiser] /Safami op art. 6:101 BW over het hoofd heeft gezien (dat zou dan mogelijk moeten volgen uit nrs. 96 en 100 van de MvA/MvG, waaruit met een bepaald welwillende lezing kan volgen dat Techfront c.s. ondanks kennis van de misleiding die in mei 2019 zou zijn ontstaan doorging met het verstrekken van delen van de extra financiering), geldt dat een dergelijke stelling nauwelijks handen en voeten is gegeven. Wanneer ontstond die kennis dan? Waarom is dit dan een omstandigheid die aan Techfront c.s. kan worden toegerekend in de zin van art. 6:101 BW? En om welk bedrag gaat het dan? Niet onbegrijpelijk is dat het hof zulks niet uitdrukkelijk betrekt in het bestreden oordeel.

Daarbij verwijst het subonderdeel naar de MvA/MvG, nr. 93, waarin kortweg wordt aangesloten bij nr. 92 aldaar (waarnaar het subonderdeel ook verwijst): “Ook ten aanzien van (2) de aanvullende financiering van DGRN Holding, waarvan overigens het bewijs ontbreekt dat die financiering daadwerkelijk is verstrekt, geldt dat sprake is van een vordering van afgeleide schade”. Wat betreft de verwijzing in het subonderdeel naar de MvA/MvG, nr. 67 geldt hetzelfde als ik schreef in noot 104 hiervoor.

Zie nrs. 53-66 van de MvA/MvG.

Zie nrs. 63, 66, 94, 97 van de MvA/MvG.

Zie nrs. 99-100 van de MvA/MvG.

Het subonderdeel verwijst naar: “Zie randnummer 3.143 [bedoeld zal zijn: 3.1.43, A-G] t/m 3.1.50 van de memorie van antwoord in incidenteel appel”. Dit komt overeen met nrs. 2.1.38-2.1.44 (p. 17-18) van de MvA i.a. 15 aug.

Het subonderdeel verwijst naar: “Zie het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, blad 5 onder het kopje “ [betrokkene 12] ” en “Mr. Kampschreur” en “ [betrokkene 11] ””.

Zie het onderstreepte deel van het citaat in subonderdeel 5.1.3: “Dit bedrag is door [eiser] onmiddellijk nadat Techfront c.s. het bedrag van € 1.000.000 aan Degree-n had overgemaakt, overgeboekt naar Group A en vervolgens aangewend ter voldoening van een schuld van het [eiser] concern. Dit bedrag is daardoor nimmer ten goede gekomen van de door Techfront c.s. en [eiser] gezamenlijk vanuit de holding te drijven onderneming Degree-n.NL”.

Zo wordt in nr. 94 van de MvA/MvG verwezen naar de keuze van Techfront c.s. “om de activa van Degree-n in weerwil van de door DGRN Holding ingeroepen vernietiging van de Koopovereenkomst kennelijk om niet over te dragen aan Degree-n International en van daaruit voort te zetten”. En wordt in nr. 95 aldaar opgemerkt dat [eiser] en Safami “geen invloed [hebben] gehad op de keuzes die Techfront c.s. als bestuurder van DGRN Holding heeft gemaakt ten aanzien van de vernietigingsverklaring van de Koopovereenkomst, het evengoed doorsluizen van de activa naar Degree-n International, de uitgaven die Techfront c.s. als management van Degree-n nota bene zelf hebben gedaan ten laste van de koopsom die DGRN Holding op de bankrekening van Degree-n heeft gestort, het niet (voldoende) fourneren van werkkapitaal aan DGRN Holding, het besluit om de activiteiten in DGRN Holding te staken, het niet-nakomen van verbintenissen jegens distributeur(s) met als gevolg de beëindiging van de zakelijke relatie, enzovoorts”. [zonder verwijzingen in het origineel, A-G] In nr. 97 aldaar wordt weer verwezen naar “de diverse keuzes die Techfront c.s.” binnen Holding “hebben gemaakt”, wat kennelijk terugslaat op die nrs. 94-95.

Dus: “dat Techfront c.s. de onderneming van Degree-n met de van Degree-n gekochte activa voortzet in de op 4 juli 2019 nieuw opgerichte Degree-n International BV, dochtervennootschap van Techfront, en daarmee inkomsten genereert”.

Erop neerkomend dat “de aanname van de rechtbank dat er voor Techfront c.s. en de holding geen uitkering uit het faillissement van Degree-n valt te verwachten, achterhaald is”. Volgens Techfront c.s. “is dat maar zeer de vraag, gelet op het grote aantal uren dat de curator inmiddels aan het faillissement heeft besteed en gelet op de vorderingen van preferente crediteuren”, zo memoreert het hof nog in rov. 5.37, laatste zin.

Daarbij betrekt het hof blijkens rov. 5.38, derde alinea het faillissementsverslag van 3 juli 2023 en hetgeen daaruit valt af te leiden. Zie ook de vorige noot.

Het subonderdeel bevat hier een noot 39, maar die is blanco gebleven. Overigens lees ik in de schriftelijke toelichting en repliek zijdens [eiser] geen invulling daarvan, nog daargelaten dat dit tardief zou zijn geweest.

Dit slaat terug op nr. 169, aanhef en onder 2 van de MvA/MvG: “Aan het oordeel van de Rechtbank liggen een drietal overwegingen ten grondslag: (…) (2) De Rechtbank kwalificeert de gewraakte betaling aan Group A als een ‘desinvestering aan de joint venture’ hetgeen de partijen niet zouden hebben beoogd (ro. 4.18 Vonnis); (…)”.

Zie noot 129 hiervoor.

Het subonderdeel heeft kennelijk hetzelfde opschrift als het onderdeel, er is geen (genummerd) sub-opschrift.

Zie de MvA/MvG, nr. 68.

Zie de MvA/MvG, nrs. 190-195.

Het subonderdeel vermeldt daarbij: “ [eiser] leidt dit af uit lezing van rov. 5.38 in samenhang met rov. 6.10, 6.3 en 4.12”.

Het subonderdeel verwijst daarbij naar: “HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2369”.

Dat betrekt het hof van meet af aan, voorafgaand al aan het dictum onder 6.1, op zowel het principaal hoger beroep als het incidenteel hoger beroep.

Het hof vernietigt het vonnis behalve voor zover gewezen ten aanzien van Degree-n en Riantis, en doet voor het overige als volgt opnieuw recht. (Daarbij zij ook gewezen op rov. 5.41: “Het hof zal het vonnis vernietigen, behalve voor zover dat is gewezen ten aanzien van Degree-n en Riantis (in zoverre ligt het vonnis immers niet in hoger beroep voor) en behalve voor zover daarin met betrekking tot [eiser] , [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en eGalaxy voor recht is verklaard dat zij ieder voor zich, onrechtmatig jegens Techfront c.s. hebben gehandeld en uit dien hoofde hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door Techfront c.s. geleden en nog te lijden schade. Ter wille van de duidelijkheid zal het hof het dictum evenwel in zijn geheel opnieuw formuleren”.)

Ten aanzien van [eiser] .

Betreffende de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de in het dictum onder 6.10 en 6.12 vervatte veroordelingen van [eiser] .

Het hof wijst af wat meer of anders is gevorderd. (Dit omvat dus [eiser] vordering tot terugbetaling, wat mede is te verstaan in het licht van het dictum onder 6.1, 6.9-6.12 en 6.16.)

Ik breng daarbij in herinnering wat ik schreef onder 2.22 hiervoor.

Iets anders is dat het hof blijkens het dictum onder 6.11: de zaak verwijst naar de schadestaat ter begroting van verdere ten laste van [eiser] komende schade voor zover deze een bedrag van € 500.000 te boven zou gaan; en bepaalt dat op het door [eiser] te betalen bedrag voor zover dat een bedrag van € 500.000 te boven gaat, in mindering strekt hetgeen [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en/of eGalaxy meer dan € 500.000 aan Techfront c.s. hebben/heeft voldaan.

Het subonderdeel verwijst naar: “Zie HR 28 september 1984, NJ 1985/83, m.nt. W.H. Heemskerk (B./Staat); HR 14 december 1990, NJ 1991/307 (S./P.)”.

Het subonderdeel verwijst naar: “Zie HR 19 december 2014, NJ 2015/168, m.nt. F.M.J. Verstijlen; HR 3 juni 2016, NJ 2016/358, m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai”.

Het subonderdeel verwijst naar: “Zie HR 20 maart 1913, NJ 1913, p. 636; HR 30 januari 2004, NJ 2005/246, m.nt. H.J. Snijders (Dénu/Woningstichting); HR 9 september 2005, NJ 2007/140, m.nt. H.J. Snijders (Wenckebach/NOB)”.

Zie de MvA/MvG, nr. 190.

Dit wordt uitgewerkt in de MvA/MvG, nrs. 191-196. Dit vangt aan met nr. 191, onder “Toelichting”: “Indien en voor zover het oordeel ten aanzien van de aansprakelijkheid van [eiser] en Safami in hoger beroep al in stand zou blijven, heeft te gelden dat [eiser] en Safami niet aansprakelijk zijn voor het Overbruggingskrediet en de Overige schade”.

Dit betreft de in rov. 5.37 bedoelde betwisting door [eiser] dat Techfront c.s. schade lijdt “ter hoogte van” de door haar gevorderde bedragen.

Daarin licht het hof vast toe wat het gaat doen in het dictum. Dat doet het ook in rov. 5.39, erop neerkomend dat het hof de zaak zal verwijzen naar de schadestaat ter begroting van verdere ten laste van [eiser] komende schade voor zover deze een bedrag van € 500.000 te boven zou gaan.

Zie HR 4 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0986, NJ 1993/659, rov. 3.4.

Het subonderdeel verwijst naar: “HR 6 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV9444, rov. 3.4.2; HR 25 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:329, rov. 3.2.3”.

Zie Hof Arnhem-Leeuwarden 16 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4732, i.h.b.: “Het hof heeft kennis genomen van een verzoek van mr. Essed bij brief van 24 mei 2024 namens Techfront c.s. om het arrest aan te vullen. Techfront c.s. verzoeken het hof het arrest aan te vullen in die zin dat hun tegen [eiser] ingestelde vorderingen tot vergoeding van wettelijke rente en de werkelijke proceskosten alsnog worden toegewezen, omdat het hof volgens Techfront c.s. niet op die vorderingen heeft beslist. (…) Op het punt van de proceskosten heeft het hof wel een beslissing genomen: in rechtsoverweging 5.42 jo 6.12 is beslist dat de proceskosten volgens het liquidatietarief worden toegewezen. Het hof heeft geen aanleiding gezien van dat tarief af te wijken. Van een verzuim is op dat punt geen sprake en in zoverre wordt het verzoek afgewezen”.

In rov. 5.6 wijst het hof erop dat op grond van art. 139 Rv, dat ingevolge art. 353 lid 1 Rv ook van toepassing is in hoger beroep, de rechter de vordering bij verstek in beginsel toewijst, tenzij deze hem onrechtmatig (in de zin dat de vordering rechtens niet kan worden gedragen door de daaraan te grondslag gelegde feitelijke gronden) of ongegrond (in de zin dat de gestelde feitelijke gronden onaannemelijk lijken) voorkomt.

Zie bijv. HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360, NJ 2018/165, rov. 5.3.3-5.3.4, waaronder: “Hetgeen in het zojuist weergegeven arrest Duka/Achmea is overwogen ten aanzien van het onrechtmatig of met misbruik van procesrecht handelen van de eiser die een vordering instelt, geldt overeenkomstig ten aanzien van een verweerder die zich in een geding tegen de vorderingen of verzoeken van de eiser of verzoeker verdedigt. Het gevoerde verweer kan daarom pas misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen opleveren, als het verweer, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven”, etc. Dat het hof o.a. dit Hoge Raad-arrest voor ogen heeft, past ook bij het partijdebat. Zie bijv. nrs. 112-115 van de MvA/MvG, waarin door [eiser] /Safami hierop is gewezen.

De nummering (i) en (ii) voeg ik toe.


Voetnoten

Zie Hof Arnhem-Leeuwarden 7 mei 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3281.

Het hof rept in rov. 4.4 van “Riantis BV”, maar lijkt, gelet ook op rov. 3.3 (over “Riantis NV”), te bedoelen: Riantis N.V.

Het hof rept van 5 maart 2022 en 29 maart 2022, maar zal bedoelen (in lijn met de onder 2.17 hierna vermelde MvA/MvG, nr. 68, specifiek noten 60-61 aldaar): 5 augustus 2022 en 29 augustus 2022. Te meer nu voornoemde vonnis dateert van 25 mei 2022.

Ik noem hier alleen de (rechts)personen die ook betrokken waren bij het hoger beroep. De zaak in eerste aanleg kende ook de volgende gedaagden: [betrokkene 4] , Lumia, [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , De Haan q.q., mr. P. Baillon (in hoedanigheid van curator in het faillissement van Riantis; hierna: Baillon q.q.).

Deels ontleend aan de weergave van het petitum in rov. 3.1 van het onder 2.13 hierna bedoelde vonnis.

Het incident is ook opgeworpen door: [betrokkene 1] , Safami, [de N.V.] , [betrokkene 2] , Narwal, [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , Lumia, [betrokkene 5] en [betrokkene 6] .

Dit processtuk is alleen aanwezig in het door Techfront c.s. gefourneerde B-dossier (dat overigens gelijk is aan het in de samenhangende zaak 24/03074 gefourneerde A-dossier).

Dit processtuk is alleen aanwezig in het gefourneerde B-dossier.

Zie Rb. Midden-Nederland 13 mei 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:1812.

Het proces-verbaal en de spreekaantekeningen van partijen zijn alleen aanwezig in het gefourneerde B-dossier.

Zie Rb. Midden-Nederland 25 mei 2022, zaak-/rolnummer: C/16/498773 / HL ZA 20-75 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).

Dit verzoek en het antwoord van [eiser + Group A] daarop zijn alleen aanwezig in het gefourneerde B-dossier.

Zie Rb. Midden-Nederland 13 juli 2022, zaak-/rolnummer: C/16/498773 / HL ZA 20-75 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl).

In het A- en B-dossier zijn verschillende appeldagvaardingen en herstelexploten gefourneerd.

Zie voor de eiswijziging ook de in het B-dossier gefourneerde herstelexploten.

Dit processtuk is alleen aanwezig in het gefourneerde B-dossier.

De spreekaantekeningen in hoger beroep van Group A c.s. (die dus afzonderlijk van [eiser] en Safami incidenteel appelleerde) zijn alleen beschikbaar in het gefourneerde B-dossier.

In het dictum staat vermeld dat het hier toegewezen bedrag van € 500.000 dezelfde feitelijke grondslag heeft als de vordering die onder 6.3 is toegewezen jegens [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en eGalaxy.

Zie Hof Arnhem-Leeuwarden 16 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4732.

Kennelijk wordt hiermee gedoeld op Safami, Degree-n, Riantis en Group A (zie de dagvaarding, nr. 3.2.32).

Zie ook subonderdeel 1.2.8, met dit citaat uit rov. 5.2: “Techfront baseert haar vorderingen op aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, het handelen in strijd met een op hen persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting jegens Techfront c.s. (art. 6:162 BW) en op groepsaansprakelijkheid (art. 6:166 BW) en niet op het handelen van geïntimeerden in hun hoedanigheid van bestuurder. Voor een dergelijke aansprakelijkheid van een bestuurder - die niet een tekortschietende of onbehoorlijke taakuitoefening als bestuurder betreft, maar berust op een daarvan losstaande zorgvuldigheidsnorm - gelden de gewone regels van onrechtmatige daad”. Daarbij verwijst het hof naar HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881, NJ 2013/302, kennelijk i.h.b. rov. 3.4.2.

In die zin dat het hof een verboden feitelijke aanvulling doet (art. 24 Rv) of te lage eisen stelt aan de stelplicht van Techfront c.s. (art. 149 Rv) of een onjuiste rechtsopvatting hanteert m.b.t. het leerstuk van aansprakelijkheid van bestuurders.

Door daarin te lezen dat [eiser] is opgetreden buiten zijn hoedanigheid van bestuurder.

Illustratief is rov. 5.26, eerste, tweede en voorlaatste zin. Daar concludeert het hof dat bij Techfront c.s. ten onrechte het beeld is gewekt dat er sprake was van een geheime receptuur die maakte dat sprake was van een uniek product waarmee Degree-n een voorsprong op de concurrenten had, en dat Techfront c.s. “op die manier onder valse voorwendselen [is] overgehaald om een forse investering te doen” (eerste en tweede zin). En verder dat ter zake sprake was van “een vooropgezet plan” van [eiser] , met [betrokkene 7] en [betrokkene 8] (voorlaatste zin). Zie bijv. ook rov. 5.19, waar het hof vaststelt “dat [eiser] Techfront c.s. heeft misleid ten aanzien van het bestaan van een geheime receptuur van de dispersie met het doel hen te bewegen tot het doen van een forse investering”.

Illustratief is rov. 5.27. Daar benadrukt het hof, na “Integendeel”, dat [eiser] “vrijwel onmiddellijk nadat de storting van Techfront c.s. op de rekening van Degree-n was ontvangen (…) zonder medeweten van Techfront c.s. € 500.000 daarvan [heeft] overgeboekt naar Group A, een vennootschap van het [eiser] concern om daarmee schulden van het [eiser] concern te voldoen”. (Aan “Integendeel” gaat vooraf in rov. 5.27 dat terwijl Techfront c.s. € 1.000.000 aan Holding had geleend en dat bedrag op verzoek van [eiser] als haar aandeel in de koopsom van de activa had doorgestort naar Degree-n, [eiser] niet voldeed aan zijn verplichting om (via zijn persoonlijke holding Safami) een bedrag van € 1.000.000 aan Holding te lenen ten behoeve van de voldoening van de koopsom aan Degree-n. “Integendeel”, etc.) Let wel: dan heeft het hof dus al vastgesteld dat Techfront c.s. “onder valse voorwendselen [is] overgehaald om een forse investering te doen” (rov. 5.26, eerste en tweede zin). Voornoemde lening door Techfront c.s. van € 1.000.000 aan Degree-n is een uitvloeisel van die investeringsbeslissing van Techfront c.s., waartoe zij onder die valse voorwendselen is overgehaald door [eiser] . Zie ook de vorige noot.

Zie i.h.b. de repliek van [eiser] , nr. 1.2: “Wat verwijt het hof [eiser] de facto? [eiser] heeft het Contingencyplan ondertekend en dat bevat onjuiste informatie (rov. 5.14). En [eiser] heeft blanco enveloppen overhandigd aan Techfront c.s. in plaats van door een notaris verzegelde enveloppen (rov. 5.16 en 5.19). De inhoud van die enveloppen was niet afkomstig van [eiser] ”. Dit doet bepaald tekort aan ’s hofs uiteenzettingen in rov. 5.9-5.33, waarvan bijv. de duiding van de door [betrokkene 8] afgelegde verklaringen onderdeel is.

Zie de dagvaarding, nr. 3.2.33.

Zie de dagvaarding, nr. 3.2.42.

Zie de dagvaarding, nr. 3.2.43.

Volgens de repliek van [eiser] , nr. 1.4, o.v.n. subonderdeel 1.2.3, heeft [eiser] de geciteerde stelling van Techfront c.s. betwist. Lezing van de vindplaatsen waarop [eiser] in dat nr. 1.4 doelt (nrs. “4.75, 4.78 t/m 4.81 van de conclusie van antwoord”), leert dat een dergelijke betwisting daarin niet te ontwaren valt.

Zie de dagvaarding, nr. 3.2.34.

“Ter versterking van dat verhaal”, zo staat verder in dat nr. 3.2.34, “heeft [eiser] , al dan niet tezamen met de andere leden van [eiser] cs, ook de diverse misleidende documenten (waaronder de contractsdocumenten, het ondernemersplan, het Contingency Plan, de Confidential Information, de akte van overdracht houdende de overdracht van de D7-technologie aan Degreen en de jaarcijfers van Degreen) opgesteld, ondertekend en aan de Investeerders verstrekt”.

Zie de dagvaarding, nrs. 3.2.39-3.2.40.

In de dagvaarding, nr. 3.2.33, waarin o.a. de onder 3.11.1 hiervoor als eerste geciteerde stelling staat, is door Techfront c.s. gesteld dat [eiser] jegens haar “ook” optrad “namens deze vennootschappen” (derhalve namens “Safami c.s.”). Dus niet louter namens die vennootschappen. Zie bijv. ook de dagvaarding, nrs. 1.3-1.4, 2.2.5-2.4.1, 3.1.11 (over de initiële contacten/gesprekken met [eiser] ), nrs. 1.6, 2.6.5, 3.1.14 (over de kwestie van de € 500.000).

We zitten dan binnen het kader van bestuurdersaansprakelijkheid. Zie daarvoor, uitgaande van art. 6:162 BW, bijv. HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:470, NJ 2018/330, rov. 3.3.2-3.3.3.

We zitten dan buiten het kader van bestuurdersaansprakelijkheid. Zie daarvoor, uitgaande van art. 6:162 BW, bijv. HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628, NJ 2015/21, rov. 3.5.3, duiding gevend aan HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881, NJ 2013/302.

Zie de MvA i.a. 15 aug, nr. 2.2.4.

Die lacune wordt niet gevuld in subonderdelen 1.1-1.2. Zie ook noot 30 hiervoor.

Zo moet de onder 3.11.2 hiervoor geciteerde separate conclusie worden gelezen in het licht van de dagvaarding vanaf nr. 3.2.31 inzake [eiser] . Lang niet alles wat daarin staat, is door Techfront c.s. specifiek geplaatst in de sleutel van enig bestuurderschap van [eiser] . Zie bijv. ook ’s hofs feitenvaststellingen, in cassatie onbestreden: dat op 27 juni 2018 “ [eiser] ” en [betrokkene 10] hebben gesproken over Degree-n en haar producten en over een mogelijke participatie van Techfront in de exploitatie van de D7-technologie (rov. 4.7); en dat op 3 maart 2019 “ [eiser] ” een bedrag van € 500.000 heeft overgemaakt van de bankrekening van Degree-n aan Group A onder vermelding van "terugbetaling Latitude” (rov. 4.13).

Dat staat er i.i.g. niet. Het subonderdeel voert slechts aan dat het hof een onbegrijpelijke uitleg geeft aan de stellingen van Techfront c.s. in eerste aanleg door daarin te lezen dat [eiser] is opgetreden buiten zijn hoedanigheid van bestuurder. Het subonderdeel voert niet (ook) aan dat het hof een onbegrijpelijke uitleg geeft aan die stellingen door daarin niet te lezen dat [eiser] ook is opgetreden in die hoedanigheid. Dit is niet hetzelfde.

Zie de conclusie van antwoord, nrs. 4.75, 4.78-4.81 en de MvA/MvG, nrs. 35-39, 122, 130-133.

Ik lees daarin bijv. wel over het gesprek van 27 juni 2018 als een kennismaking “tussen [eiser] en [betrokkene 10] ”. Zie de MvA/MvG, nr. 122, vierde bullet.

Kennelijk in het bijzonder subonderdeel 1.3.4.

De nummering (i) t/m (iv) voeg ik toe.

Zie de MvA/MvG, nrs. 40-48, 75, 122, 161-163 en de spreekaantekeningen in hoger beroep van [eiser] /Safami, nrs. 9-14.

Gevolgd door: essentieel onderdeel van dat product was de D7dispersie, waarvan de receptuur geheim was. En: na de totstandkoming van de overeenkomst zou deze receptuur aan Techfront c.s. worden overhandigd.

Het hof wijst iets verderop ook op informatie, zijnde een ondernemingsplan, die [betrokkene 7] aan [betrokkene 10] had verstrekt, voorafgaand aan het gesprek met [eiser] (rov. 5.12). In dat verband haalt het hof ook de stelling aan dat [eiser] slechts in algemene bewoordingen zou hebben gesproken (rov. 5.13). Van belang is echter dat [eiser] de informatie in het ondernemingsplan gekend moet hebben (rov. 5.13, tweede zin) en Techfront c.s. voor de technische details verwees naar [betrokkene 8] (rov. 5.13, slot). Vervolgens verwijst het hof naar informatie die Techfront c.s. kreeg van [betrokkene 8] (rov. 5.14).

Het gaat dan om toegang die Techfront c.s. gedurende enkele maanden had tot bijv. de administratie van Degree-n, de boekhouder van Degree-n, de digitale bankomgeving van Degree-n en toeleveranciers/distributeurs van Degree-n. Zie ook rov. 4.8.

Eigenlijk gaat het hier om het verweer van [eiser] /Safami tegen grief 1 van Techfront c.s. Het subonderdeel noemt in noot 16 ook nog andere vindplaatsen met een vergelijkbare strekking, ik kan dit laten rusten.

Ik begrijp dat het subonderdeel bedoelt te zeggen dat het hof meeging in het verweer van [eiser] /Safami tegen grief 1 van Techfront c.s. Zie ook de vorige noot.

Die dus een grief van Techfront c.s. betreft. Zie noten 49-50 hiervoor.

In rov. 5.16 overweegt het hof dat nadat Techfront c.s. op 28 februari 2019 door een storting van € 1.000.000 aan haar inbrengverplichting ten behoeve van de koopsom van de activa van Degree-n had voldaan, zij [eiser] meermaals heeft verzocht - onder meer in een e-mail van 18 maart 2019 - om haar de geheime receptuur te verstrekken. Dat [eiser] vervolgens - zoals Techfront c.s. onweersproken heeft gesteld - heeft aangegeven dat hij de receptuur bij de notaris zou ophalen en ter gelegenheid van de algemene vergadering van aandeelhouders op 3 april 2019 zou overhandigen. En dat [eiser] Techfront c.s. bij die gelegenheid twee blanco open - en dus niet door een notaris verzegelde - enveloppen overhandigde, waarvan de inhoud, die uit twee delen bestond, part#1 en part#2, als productie 24 bij dagvaarding in eerste aanleg is overgelegd. Daarna overweegt het hof nog, in rov. 5.16: “De documenten, die waren ondertekend door [betrokkene 7] en [betrokkene 8] , bleken geen receptuur te bevatten, maar informatie die - zo blijkt uit de vergelijking met productie 26 bij dagvaarding in eerste aanleg - was gekopieerd van de website en uit de bedrijfsdocumentatie van NanoCyl en haar standaardproduct 'Aquacyl’ betrof”. Zie ook rov. 5.19, tweede alinea: “ [eiser] heeft in deze procedure weliswaar volgehouden dat er een geheime receptuur was, maar de envelop die [eiser] Techfront heeft overhandigd, bevatte geen receptuur. Bovendien bleek ook niet dat het om stukken ging die door [eiser] , zoals hij had doen voorkomen, bij een notaris waren gedeponeerd. Ook overigens is niet van het bestaan van een geheime receptuur gebleken. Ook tijdens de mondelinge behandeling in het hoger beroep heeft [eiser] op dat punt geen helderheid verschaft”.

Zie de MvA/MvG, nr. 84 en de MvA i.a. 1 aug, nrs. 2.1.36-2.1.37 (dit komt overeen met nrs. 2.1.35-2.1.36 op p. 9 van de MvA i.a. 15 aug).

Zie bijv. rov. 5.14 over de periode na het gesprek van 27 juni 2018, waarin dit plan ook wordt genoemd. Eerst in rov. 5.15-5.16 gaat het over het tijdvak vanaf februari 2019. Zie bijv. ook de MvA i.a. 15 aug, nr. 2.1.35 over “het op 29 januari 2019 door [eiser] en [betrokkene 8] ondertekende Contingency plan” (productie 7 van Techfront c.s.).

De nummering (i) en (ii) voeg ik toe.

Zie de MvA/MvG, nr. 148.

Het subonderdeel doelt kennelijk op de MvA i.a. 1 aug, nrs. 1.3, 2.1.1 en 2.1.34 (dit komt overeen met nrs. 1.2, 2.1.1 en 2.1.33 van de MvA i.a. 15 aug).

Subonderdeel 2.4.3 onder (ii) bespreek ik onder 3.48-3.49.1 hierna, tezamen met subonderdeel 2.4.4.

Zie rov. 5.3: “Techfront c.s. verwijten [eiser] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] dat zij Techfront c.s. onder valse voorwendselen hebben overgehaald een forse investering te doen door hen (a) in strijd met de waarheid voor te houden dat de onderneming van Degree-n een uniek product had ontwikkeld, een verwarmingspaneel, het D7-paneel, dat bestond uit warmtematjes met een unieke dispersie waarvan de geheime receptuur bij twee notarissen was gedeponeerd (…)”. Zie verder bijv. rov. 2.1, eerste alinea.

Daarin wijst het hof erop dat Techfront c.s. onweersproken heeft gesteld dat zij heeft besloten in de onderneming van Degree-n te gaan investeren omdat zij door de haar door [eiser] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] verstrekte informatie ervan overtuigd was geraakt “dat Degree-n een uniek product had ontwikkeld dat haar een voorsprong gaf op de concurrentie”.

Daarin wijst het hof erop dat [eiser] stelt dat hij in zijn gesprek met [betrokkene 10] in algemene bewoordingen over het product heeft gesproken, “waarbij hij heeft aangegeven dat de panelen van Degree-n op een geheel eigen wijze werden geproduceerd en een voorsprong hadden op de concurrentie, zoals ook in het ondernemingsplan staat vermeld”. En: “ [eiser] bevestigt in zijn conclusie van antwoord dat sprake was van een infrarood paneel dat was doorontwikkeld op basis van een gepatenteerde verwarmingsmat, waarvan [betrokkene 8] uitvinder was en waarbij gebruik werd gemaakt van Dispersion 7 vloeistof. De samenstelling daarvan noemt [eiser] in zijn memorie van grieven het ‘geheim van de smid', omdat de exacte samenstelling van de dispersie maakt dat het warmtepaneel van de ene producent zich onderscheidt van dat van de andere producent”.

Daarin citeert het hof uit de verklaring van [betrokkene 8] van 27 mei 2019, waaronder: “Er is ook geen speciale dispersie noch bestaat er een speciale (geheime) receptuur voor het maken en vervaardigen van enige dispersie”.

Daarin gaat het hof onder meer in op berichten van “SH Korea, de Zuid-Koreaanse producent van warmtematjes”, waaronder haar verklaring “dat zij met haar eigen expertise en materiaal een product is gaan maken dat aan de gewenste kwalificaties voldeed”.

Daarin haalt het hof de verklaring van [betrokkene 8] van 7 april 2023 aan, die deels haaks staat op diens verklaring van 27 mei 2019. In zijn waardering van eerstgenoemde verklaring hecht het hof in rov. 5.23 mede waarde aan het volgende: “Wat opvalt aan de verklaring [van 7 april 2023, A-G] van [betrokkene 8] is dat hij niet vermeldt dat hij de receptuur heeft bepaald van de dispersie die door SH Korea werd gebruikt”.

Daarin concludeert het hof “dat [betrokkene 8] , [betrokkene 7] en [eiser] de receptuur van dispersie die SH Korea op de door haar geproduceerde matjes aanbracht niet hadden, omdat het product door SH Korea zelf was ontwikkeld en met haar eigen materiaal geproduceerd”.

Het subonderdeel verwijst naar: “Zie de memorie van antwoord in incidenteel appel, randnummer 2.1.34 t/m 2.1.40”. Dit komt deels overeen met nrs. 2.1.33-2.1.38 (p. 8-9) van de MvA i.a. 15 aug.

Dit komt overeen met nrs. 2.1.36, 2.1.10 (p. 12), 2.1.13 (p. 12), 2.1.40 (p. 17), resp. 2.2.7 (p. 22) van de MvA i.a. 15 aug.

“Gelet op dit alles staat vast dat [Techfront c.s., A-G] is voorgespiegeld dat er een D7-dispersie bestond, dat dit een unieke uitvinding was, dat de receptuur van de D7-dispersie geheim was, dat de D7-dispersie op basis van dit geheime recept werd geproduceerd door NanoCyl en dat het geheime recept in het bezit van [eiser] was”.

“Degreen was dus geen producent van een uniek en innovatief infrarood verwarmingsmat zoals voorgehouden door [eiser + Group A] maar een handelshuis in verpakte SHK-matten”.

“Tijdens deze bespreking heeft [eiser] aan de hand van het ondernemersplan de D7-technologie nader toegelicht en uitgelegd dat het D7-paneel, mede gelet op de energietransitie waar de wereld zich in bevindt, een uniek product was en een goed alternatief voor de conventionele CV-verwarming”.

“Op de eerste plaats wijzen [Techfront c.s.] er op dat 'de onderneming’ van Degreen zoals deze door [eiser + Group A] bedrieglijk is voorgespiegeld in het geheel niet bestaat. Degreen zou een producent zijn van unieke en innovatieve infrarood warmtepanelen, gebaseerd op de D7-technologie. De werkelijkheid is dat Degreen niet haar eigen geproduceerde D7-mat verhandelde maar een ingepakte SHK-mat”.

“[Techfront c.s.] hebben gemotiveerd gesteld en onderbouwd hoe zij door [eiser + Group A] zijn misleid ten aanzien van de D7-dispersie en het bestaan van een geheim recept. Wat als een unieke uitvinding werd gepresenteerd, bleek in werkelijkheid het standaard product Aquacyl te zijn van NanoCyl”.

Zie de MvA/MvG, nr. 122.

Te weten: “Overigens maakt de voormalige werkgever van [betrokkene 8] , [betrokkene 9] , directeur van TGS, korte metten met genoemde verklaring van [betrokkene 8] , die hij van commentaar heeft voorzien. Zijn conclusie is dat [betrokkene 8] zich presenteert als uitvinder, maar niets meer is dan een leugenaar, fantast en bedrieger”.

Zie de MvA i.a. 15 aug, nrs. 2.1.53-2.1.59 (dit komt overeen met de MvA i.a. 1 aug, nrs. 3.1.59-3.1.66). Ik lees geen reactie daarop in de spreekaantekeningen in hoger beroep van [eiser] /Safami.

Zie de MvA/MvG, nrs. 22-24.

Waaronder het citaat in rov. 5.22 uit de verklaring van [betrokkene 8] van 7 april 2023. Daarin verklaart [betrokkene 8] o.a.: “Het is dus weliswaar mijn handtekening onder de schriftelijke verklaring d.d. 27 mei 2019, maar ik sta volstrekt niet achter de inhoud daarvan. De verklaring dient, voor wat het waard is, wat mij betreft als ingetrokken te worden beschouwd”.

Die [betrokkene 8] “heeft afgelegd toen hij door Techfront c.s. werd geconfronteerd met de ontdekking dat er sprake was van kant en klare, door SH Korea geproduceerde matjes” (rov. 5.25, eerste alinea).

Die [betrokkene 8] “4 jaar later op verzoek van de advocaat van [eiser] heeft afgelegd” (rov. 5.25, tweede alinea).

Zie de MvA/MvG, nr. 146.

De nummering (i) en (ii) voeg ik toe.

Zie de MvA/MvG, nrs. 25-27.

Het gaat om rov. 2.11, 4.15, 4.16, 4.17, 4.18, 4.19 en 4.20 van het vonnis.

Het subonderdeel verwijst naar: “Zie randnummer 3.3.1 e.v. van de memorie van antwoord in incidenteel appel”. Dit komt overeen met nrs. 2.3.1 e.v. (p. 23 e.v.) van de MvA i.a. 15 aug.

Zie ook de citaten in noot 25 hiervoor.

Zie de MvA/MvG, nrs. 179-180. “Zie ook” nr. 193 aldaar.

Zie de MvA/MvG, nrs. 118, 212.

Het subonderdeel verwijst bij het citaat naar: “Zie memorie van antwoord in incidenteel appel, sub 3.3.4”. Dit komt overeen met nr. 2.3.4 (p. 23-24) van de MvA i.a. 15 aug.

De nummering (i) en (ii) voeg ik toe.

Zie bijv. ook rov. 4.9-4.12 en 4.14 over dat aandeel in de koopsom van € 1.000.000. Daaruit blijkt ook dat dit via Safami liep, als partij bij de LOI. Zie bijv. rov. 4.12, laatste zin: “Safami heeft het door haar aan de Holding te lenen bedrag van € 1.000.000 niet naar de Holding overgemaakt”. Safami is [eiser] persoonlijke holding, zoals het hof vaststelt in rov. 5.15, herhaald in rov. 5.27 en 5.36 ad a.

Zie bijv. ook rov. 5.29, laatste zin: “Het is evident dat het feit dat [eiser] zijn aandeel van 1 miljoen euro niet inbracht en bovendien van de door Techfront c.s. ingebrachte 1 miljoen euro onmiddellijk een bedrag van € 500.000 overmaakte naar Group A, de sanering van de schulden van Degree-n en de terugbetaling van het overbruggingskrediet onmogelijk maakte”.

Zie o.m. HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2639, NJ 2013/125, rov. 3.1. Zie hierover, met nadere verwijzingen, bijv. B.T.M. van der Wiel, ‘Het cassatiemiddel’, in: Cassatie, Deventer: Wolters Kluwer, nrs. 103, 105-106.

Zie bijv. de dagvaarding, nrs. 2.6.2-2.6.3, 2.6.96 en de MvA i.a. 15 aug, nr. 2.3.4 (p. 23) (dit komt overeen met de MvA i.a. 1 aug, nr. 3.3.4).

Evenmin op p. 3-4 van dit proces-verbaal (onder “Mr. Kampschreur”). Het subonderdeel wijst daarop ook niet. Op p. 3 van dit proces-verbaal (onder “ [eiser] ”) erkent [eiser] wel dat hij (via Safami) zijn aandeel in de koopsom van € 1.000.000 niet heeft overgemaakt: “Ik heb mijn gedeelte van de koopsom niet gestort omdat de investeerders alles van mij wilden afpakken en aan mij voorwaarden wilden opleggen”.

Zie nr. 94 van de MvA/MvG.

Zie i.h.b. de volgende passage uit nr. 95 van de MvA/MvG: “ [eiser] en Safami hebben bovendien geen invloed gehad op de keuzes die Techfront c.s. als bestuurder van DGRN Holding heeft gemaakt ten aanzien van de vernietigingsverklaring van de Koopovereenkomst, het evengoed doorsluizen van de activa naar Degree-n International, de uitgaven die Techfront c.s. als management van Degree-n nota bene zelf hebben gedaan ten laste van de koopsom die DGRN Holding op de bankrekening van Degree-n heeft gestort, het niet (voldoende) fourneren van werkkapitaal aan DGRN Holding, het besluit om de activiteiten in DGRN Holding te staken, het niet-nakomen van verbintenissen jegens distributeur(s) met als gevolg de beëindiging van de zakelijke relatie, enzovoorts”. [zonder verwijzingen in het origineel, A-G]

Te weten: “Het hof komt tot het oordeel dat de schade van Techfront c.s. tenminste € 500.000 bedraagt. Dit bedrag is door [eiser] onmiddellijk nadat Techfront c.s. het bedrag van € 1.000.000 aan Degree-n had overgemaakt, overgeboekt naar Group A en vervolgens aangewend ter voldoening van een schuld van het [eiser] concern. Dit bedrag is daardoor nimmer ten goede gekomen van de door Techfront c.s. en [eiser] gezamenlijk vanuit de holding te drijven onderneming Degree-n.NL”. Dit moet worden gelezen in de bredere context van rov. 3.56-3.59.

M.b.t. [eiser] misleiding van Techfront c.s., alsmede die vervolgens door [eiser] onttrokken € 500.000. T.a.v. dit laatste wijst het hof onder meer erop dat “[d]oordat [eiser] zijn aandeel in de koopsom niet overmaakte en van de door Techfront c.s. gestorte € 1.000.000 onmiddellijk € 500.000,- overboekte naar Group A ter aanwending voor de betaling van schulden van het [eiser] concern, er direct liquiditeitsproblemen [ontstonden]”, etc. (rov. 5.28).

M.b.t. het causale verband (c.s.q.n.) tussen [eiser] misleiding van Techfront c.s. en haar investering van in totaal € 1.000.000 aan achtergestelde geldleningen, alsmede de feitelijke grondslag van het door [eiser] aan Techfront c.s. te betalen bedrag van € 500.000.

Zie de MvA/MvG, nr. 92. “Zie in dat kader ook” nr. 67 aldaar.

Zie de MvA/MvG, nr. 92.

Toevoeging A-G: daarmee wordt gedoeld, in de woorden van nr. 89 van de MvA/MvG, op de schadevordering van Techfront c.s. “verband houdende met (1) de achtergestelde geldlening van Techfront c.s. ad € 1.000.000 aan DGRN Holding”.

[Noot in het origineel, A-G:] HR 2 december 1994, NJ 1995/288 (ABP/ […] ).

Het subonderdeel verwijst als gezegd ook naar de MvA/MvG, nr. 67. Het is mij niet duidelijk wat daarmee is beoogd. Op die vindplaats staat een wezenlijk ander betoog van [eiser] /Safami, verband houdend met een minnelijke regeling die [eiser] , Safami en Group A eind 2022 hebben getroffen met de curator in het faillissement van Degree-n, “voornamelijk ten aanzien van de vermeende paulianeuze betaling ad € 500.000”, en de consequentie van die regeling voor de positie van schuldeisers van Degree-n, dit met betrekking tot die “vermeende paulianeuze betaling”.

Het hof splitst dit aldus uit: “Vast staat dat Techfront € 500.000 aan DGRN Holding heeft geleend en Watergraafsmeer en De Dukdalf [bedoeld zal zijn: De Duckenburg, A-G] ieder € 250.000”.

Ik wijs ook nog op het dictum onder 6.3 en 6.10, inzake de feitelijke grondslag van het door [eiser] aan Techfront c.s. te betalen bedrag van € 500.000.

Zie bijv. HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1899, NJ 2021/176, rov. 3.4.1-3.4.2, mede o.v.n. HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1564, NJ 1995/288. Het is duidelijk dat wat het hof hier voor ogen heeft, niet een afgeleide schade-geval is als bestreken door voornoemde Hoge Raad-arresten, maar een daarbuiten vallende casus betreft, zoals bijv. ook aan de orde was in HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1811, JOR 2019/29, rov. 3.3.2 en eveneens is bedoeld in HR 16 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0419, NJ 2007/256, rov. 3.9.

Daar wijst het hof erop dat Techfront c.s. onweersproken heeft gesteld dat zij heeft besloten in de onderneming van Degree-n te gaan investeren, omdat zij door de haar door [eiser] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] verstrekte informatie ervan overtuigd was geraakt dat Degree-n een uniek product had ontwikkeld dat haar een voorsprong gaf op de concurrentie. Essentieel onderdeel van dat product was de D7dispersie, waarvan de receptuur geheim was. Na de totstandkoming van de overeenkomst zou deze receptuur aan Techfront c.s. worden overhandigd (rov. 5.10). En: “Dat daarmee een valse voorstelling van zaken aan Techfront c.s. is gegeven blijkt uit het volgende” (rov. 5.11).

Zie i.h.b.: “Het hof is van oordeel dat uit deze gang van zaken en de inhoud van genoemde stukken genoegzaam blijkt dat [eiser] Techfront c.s. heeft misleid ten aanzien van het bestaan van een geheime receptuur van de dispersie met het doel hen te bewegen tot het doen van een forse investering”.

Zie i.h.b.: “Uit het voorgaande blijkt dat bij Techfront c.s. ten onrechte het beeld is gewekt dat er sprake was van een geheime receptuur die maakte dat sprake was van een uniek product waarmee Degree-n een voorsprong op de concurrenten had. Techfront c.s. is op die manier onder valse voorwendselen overgehaald om een forse investering te doen”.

Zie i.h.b.: “Het hof is van oordeel dat [eiser] aldus onrechtmatig jegens Techfront c.s. heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de dientengevolge door hen geleden schade. Het handelen van [eiser] is niet alleen onrechtmatig jegens Techfront, maar ook jegens Watergraafsmeer en de Duckenburg, hoewel zij door [betrokkene 10] zijn benaderd en niet aanwezig waren bij de bespreking van 27 juni 2018. Zij hebben hun beslissing om te investeren evenals Techfront gebaseerd op de door [eiser] verstrekte onjuiste informatie over de geheime receptuur van de dispersie (…)”.

Zie i.h.b.: “Uit de stellingen van Techfront c.s. blijkt dat de (vermeend) unieke aard van het product en de voorsprong die dat op de markt had doorslaggevend is geweest voor hun investeringsbeslissing. Wanneer zij hadden geweten dat geen sprake was van een dergelijk uniek product waren zij niet met [eiser] in zee gegaan (…)”.

Met “ook” doelt het hof op rov. 5.36 ad a, waar het in herinnering brengt dat het daarvoor al heeft geoordeeld - gelijk de rechtbank - dat Techfront c.s. niet zou zijn overgegaan tot de investering van € 1.000.000 (het aan Holding geleende bedrag) als zij niet was misleid door [eiser] . Zie ook onder 3.91.2 hiervoor.

Het subonderdeel verwijst ook (“Zie ook”, etc.) naar nr. 99 van de MvA/MvG. Het is mij niet duidelijk wat daarmee is beoogd. Op die vindplaats staat een wezenlijk ander betoog van [eiser] /Safami, verband houdend met een beroep op “voordeelstoerekening aan de zijde van Techfront c.s. ex artikel 6:100 BW”.

Zie noot 112 hiervoor.

Zie ook rov. 4.16: “Techfront c.s. hebben op 4 juli 2019 Degree-n International B.V. (hierna: Degree-n International) opgericht, een vennootschap waarvan alleen Techfront c.s. de aandelen houden. Deze vennootschap koopt kant- en klare verwarmingsmatten in bij derden (waaronder SH Korea) die in Nederland tot verwarmingspanelen worden geassembleerd en op de markt gebracht”.

Voor zover de subonderdelen zouden beogen te klagen - het staat er allemaal niet - dat het hof ter zake een beroep van [eiser] /Safami op art. 6:101 BW over het hoofd heeft gezien (dat zou dan mogelijk moeten volgen uit nrs. 96 en 100 van de MvA/MvG, waaruit met een bepaald welwillende lezing kan volgen dat Techfront c.s. ondanks kennis van de misleiding die in mei 2019 zou zijn ontstaan doorging met het verstrekken van delen van de extra financiering), geldt dat een dergelijke stelling nauwelijks handen en voeten is gegeven. Wanneer ontstond die kennis dan? Waarom is dit dan een omstandigheid die aan Techfront c.s. kan worden toegerekend in de zin van art. 6:101 BW? En om welk bedrag gaat het dan? Niet onbegrijpelijk is dat het hof zulks niet uitdrukkelijk betrekt in het bestreden oordeel.

Daarbij verwijst het subonderdeel naar de MvA/MvG, nr. 93, waarin kortweg wordt aangesloten bij nr. 92 aldaar (waarnaar het subonderdeel ook verwijst): “Ook ten aanzien van (2) de aanvullende financiering van DGRN Holding, waarvan overigens het bewijs ontbreekt dat die financiering daadwerkelijk is verstrekt, geldt dat sprake is van een vordering van afgeleide schade”. Wat betreft de verwijzing in het subonderdeel naar de MvA/MvG, nr. 67 geldt hetzelfde als ik schreef in noot 104 hiervoor.

Zie nrs. 53-66 van de MvA/MvG.

Zie nrs. 63, 66, 94, 97 van de MvA/MvG.

Zie nrs. 99-100 van de MvA/MvG.

Het subonderdeel verwijst naar: “Zie randnummer 3.143 [bedoeld zal zijn: 3.1.43, A-G] t/m 3.1.50 van de memorie van antwoord in incidenteel appel”. Dit komt overeen met nrs. 2.1.38-2.1.44 (p. 17-18) van de MvA i.a. 15 aug.

Het subonderdeel verwijst naar: “Zie het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, blad 5 onder het kopje “ [betrokkene 12] ” en “Mr. Kampschreur” en “ [betrokkene 11] ””.

Zie het onderstreepte deel van het citaat in subonderdeel 5.1.3: “Dit bedrag is door [eiser] onmiddellijk nadat Techfront c.s. het bedrag van € 1.000.000 aan Degree-n had overgemaakt, overgeboekt naar Group A en vervolgens aangewend ter voldoening van een schuld van het [eiser] concern. Dit bedrag is daardoor nimmer ten goede gekomen van de door Techfront c.s. en [eiser] gezamenlijk vanuit de holding te drijven onderneming Degree-n.NL”.

Zo wordt in nr. 94 van de MvA/MvG verwezen naar de keuze van Techfront c.s. “om de activa van Degree-n in weerwil van de door DGRN Holding ingeroepen vernietiging van de Koopovereenkomst kennelijk om niet over te dragen aan Degree-n International en van daaruit voort te zetten”. En wordt in nr. 95 aldaar opgemerkt dat [eiser] en Safami “geen invloed [hebben] gehad op de keuzes die Techfront c.s. als bestuurder van DGRN Holding heeft gemaakt ten aanzien van de vernietigingsverklaring van de Koopovereenkomst, het evengoed doorsluizen van de activa naar Degree-n International, de uitgaven die Techfront c.s. als management van Degree-n nota bene zelf hebben gedaan ten laste van de koopsom die DGRN Holding op de bankrekening van Degree-n heeft gestort, het niet (voldoende) fourneren van werkkapitaal aan DGRN Holding, het besluit om de activiteiten in DGRN Holding te staken, het niet-nakomen van verbintenissen jegens distributeur(s) met als gevolg de beëindiging van de zakelijke relatie, enzovoorts”. [zonder verwijzingen in het origineel, A-G] In nr. 97 aldaar wordt weer verwezen naar “de diverse keuzes die Techfront c.s.” binnen Holding “hebben gemaakt”, wat kennelijk terugslaat op die nrs. 94-95.

Dus: “dat Techfront c.s. de onderneming van Degree-n met de van Degree-n gekochte activa voortzet in de op 4 juli 2019 nieuw opgerichte Degree-n International BV, dochtervennootschap van Techfront, en daarmee inkomsten genereert”.

Erop neerkomend dat “de aanname van de rechtbank dat er voor Techfront c.s. en de holding geen uitkering uit het faillissement van Degree-n valt te verwachten, achterhaald is”. Volgens Techfront c.s. “is dat maar zeer de vraag, gelet op het grote aantal uren dat de curator inmiddels aan het faillissement heeft besteed en gelet op de vorderingen van preferente crediteuren”, zo memoreert het hof nog in rov. 5.37, laatste zin.

Daarbij betrekt het hof blijkens rov. 5.38, derde alinea het faillissementsverslag van 3 juli 2023 en hetgeen daaruit valt af te leiden. Zie ook de vorige noot.

Het subonderdeel bevat hier een noot 39, maar die is blanco gebleven. Overigens lees ik in de schriftelijke toelichting en repliek zijdens [eiser] geen invulling daarvan, nog daargelaten dat dit tardief zou zijn geweest.

Dit slaat terug op nr. 169, aanhef en onder 2 van de MvA/MvG: “Aan het oordeel van de Rechtbank liggen een drietal overwegingen ten grondslag: (…) (2) De Rechtbank kwalificeert de gewraakte betaling aan Group A als een ‘desinvestering aan de joint venture’ hetgeen de partijen niet zouden hebben beoogd (ro. 4.18 Vonnis); (…)”.

Zie noot 129 hiervoor.

Het subonderdeel heeft kennelijk hetzelfde opschrift als het onderdeel, er is geen (genummerd) sub-opschrift.

Zie de MvA/MvG, nr. 68.

Zie de MvA/MvG, nrs. 190-195.

Het subonderdeel vermeldt daarbij: “ [eiser] leidt dit af uit lezing van rov. 5.38 in samenhang met rov. 6.10, 6.3 en 4.12”.

Het subonderdeel verwijst daarbij naar: “HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2369”.

Dat betrekt het hof van meet af aan, voorafgaand al aan het dictum onder 6.1, op zowel het principaal hoger beroep als het incidenteel hoger beroep.

Het hof vernietigt het vonnis behalve voor zover gewezen ten aanzien van Degree-n en Riantis, en doet voor het overige als volgt opnieuw recht. (Daarbij zij ook gewezen op rov. 5.41: “Het hof zal het vonnis vernietigen, behalve voor zover dat is gewezen ten aanzien van Degree-n en Riantis (in zoverre ligt het vonnis immers niet in hoger beroep voor) en behalve voor zover daarin met betrekking tot [eiser] , [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en eGalaxy voor recht is verklaard dat zij ieder voor zich, onrechtmatig jegens Techfront c.s. hebben gehandeld en uit dien hoofde hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door Techfront c.s. geleden en nog te lijden schade. Ter wille van de duidelijkheid zal het hof het dictum evenwel in zijn geheel opnieuw formuleren”.)

Ten aanzien van [eiser] .

Betreffende de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de in het dictum onder 6.10 en 6.12 vervatte veroordelingen van [eiser] .

Het hof wijst af wat meer of anders is gevorderd. (Dit omvat dus [eiser] vordering tot terugbetaling, wat mede is te verstaan in het licht van het dictum onder 6.1, 6.9-6.12 en 6.16.)

Ik breng daarbij in herinnering wat ik schreef onder 2.22 hiervoor.

Iets anders is dat het hof blijkens het dictum onder 6.11: de zaak verwijst naar de schadestaat ter begroting van verdere ten laste van [eiser] komende schade voor zover deze een bedrag van € 500.000 te boven zou gaan; en bepaalt dat op het door [eiser] te betalen bedrag voor zover dat een bedrag van € 500.000 te boven gaat, in mindering strekt hetgeen [betrokkene 7] , [betrokkene 8] en/of eGalaxy meer dan € 500.000 aan Techfront c.s. hebben/heeft voldaan.

Het subonderdeel verwijst naar: “Zie HR 28 september 1984, NJ 1985/83, m.nt. W.H. Heemskerk (B./Staat); HR 14 december 1990, NJ 1991/307 (S./P.)”.

Het subonderdeel verwijst naar: “Zie HR 19 december 2014, NJ 2015/168, m.nt. F.M.J. Verstijlen; HR 3 juni 2016, NJ 2016/358, m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai”.

Het subonderdeel verwijst naar: “Zie HR 20 maart 1913, NJ 1913, p. 636; HR 30 januari 2004, NJ 2005/246, m.nt. H.J. Snijders (Dénu/Woningstichting); HR 9 september 2005, NJ 2007/140, m.nt. H.J. Snijders (Wenckebach/NOB)”.

Zie de MvA/MvG, nr. 190.

Dit wordt uitgewerkt in de MvA/MvG, nrs. 191-196. Dit vangt aan met nr. 191, onder “Toelichting”: “Indien en voor zover het oordeel ten aanzien van de aansprakelijkheid van [eiser] en Safami in hoger beroep al in stand zou blijven, heeft te gelden dat [eiser] en Safami niet aansprakelijk zijn voor het Overbruggingskrediet en de Overige schade”.

Dit betreft de in rov. 5.37 bedoelde betwisting door [eiser] dat Techfront c.s. schade lijdt “ter hoogte van” de door haar gevorderde bedragen.

Daarin licht het hof vast toe wat het gaat doen in het dictum. Dat doet het ook in rov. 5.39, erop neerkomend dat het hof de zaak zal verwijzen naar de schadestaat ter begroting van verdere ten laste van [eiser] komende schade voor zover deze een bedrag van € 500.000 te boven zou gaan.

Zie HR 4 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0986, NJ 1993/659, rov. 3.4.

Het subonderdeel verwijst naar: “HR 6 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV9444, rov. 3.4.2; HR 25 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:329, rov. 3.2.3”.

Zie Hof Arnhem-Leeuwarden 16 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4732, i.h.b.: “Het hof heeft kennis genomen van een verzoek van mr. Essed bij brief van 24 mei 2024 namens Techfront c.s. om het arrest aan te vullen. Techfront c.s. verzoeken het hof het arrest aan te vullen in die zin dat hun tegen [eiser] ingestelde vorderingen tot vergoeding van wettelijke rente en de werkelijke proceskosten alsnog worden toegewezen, omdat het hof volgens Techfront c.s. niet op die vorderingen heeft beslist. (…) Op het punt van de proceskosten heeft het hof wel een beslissing genomen: in rechtsoverweging 5.42 jo 6.12 is beslist dat de proceskosten volgens het liquidatietarief worden toegewezen. Het hof heeft geen aanleiding gezien van dat tarief af te wijken. Van een verzuim is op dat punt geen sprake en in zoverre wordt het verzoek afgewezen”.

In rov. 5.6 wijst het hof erop dat op grond van art. 139 Rv, dat ingevolge art. 353 lid 1 Rv ook van toepassing is in hoger beroep, de rechter de vordering bij verstek in beginsel toewijst, tenzij deze hem onrechtmatig (in de zin dat de vordering rechtens niet kan worden gedragen door de daaraan te grondslag gelegde feitelijke gronden) of ongegrond (in de zin dat de gestelde feitelijke gronden onaannemelijk lijken) voorkomt.

Zie bijv. HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360, NJ 2018/165, rov. 5.3.3-5.3.4, waaronder: “Hetgeen in het zojuist weergegeven arrest Duka/Achmea is overwogen ten aanzien van het onrechtmatig of met misbruik van procesrecht handelen van de eiser die een vordering instelt, geldt overeenkomstig ten aanzien van een verweerder die zich in een geding tegen de vorderingen of verzoeken van de eiser of verzoeker verdedigt. Het gevoerde verweer kan daarom pas misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen opleveren, als het verweer, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven”, etc. Dat het hof o.a. dit Hoge Raad-arrest voor ogen heeft, past ook bij het partijdebat. Zie bijv. nrs. 112-115 van de MvA/MvG, waarin door [eiser] /Safami hierop is gewezen.

De nummering (i) en (ii) voeg ik toe.