ECLI:NL:PHR:2025:1018 - Conclusie A-G: Motiveringsplicht bij deelbeschikking voor zorgmachtiging Wvggz - 19 september 2025
Arrest
Essentie
De Procureur-Generaal adviseert de Hoge Raad de beschikking te vernietigen. De rechtbank heeft een zorgmachtiging voor één maand verleend zonder kenbaar te motiveren waarom aan de wettelijke criteria en doelen voor verplichte zorg was voldaan, wat een schending van de motiveringsplicht oplevert.
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/04668 Zitting 19 september 2025
CONCLUSIE
L.M. Coenraad
In de zaak
[betrokkene], verzoeker tot cassatie, hierna: betrokkene, advocaat: mr. D. Rijpma,
tegen
de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland, verweerder in cassatie, hierna: de officier van justitie.
1 Inleiding en samenvatting
1.1 In deze Wvggz-zaak is een aansluitende zorgmachtiging verzocht voor de duur van twaalf maanden. De rechtbank heeft, nadat betrokkene niet ter zitting was verschenen, in een deelbeschikking een zorgmachtiging verleend voor een periode van een maand en de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden om betrokkene alsnog in de gelegenheid te stellen te worden gehoord.
1.2 In cassatie wordt geklaagd dat de rechtbank in de deelbeschikking een zorgmachtiging heeft verleend zonder (kenbaar) te beoordelen of is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg en aan het doel van verplichte zorg. Als de rechtbank die beoordeling wel heeft verricht en heeft geoordeeld dat is voldaan aan de criteria en het doel, dan is het oordeel van de rechtbank zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk, aldus betrokkene. Het middel slaagt.
1.3 De beschikking die is gegeven na de voortgezette mondelinge behandeling staat centraal in zaak 24/04715, waarin ik vandaag eveneens concludeer.
2 Feiten en procesverloop
2.1 Bij verzoekschrift van 2 september 2024 is de rechtbank Gelderland verzocht ten aanzien van betrokkene een aansluitende
2.2 Bij beschikking van 17 september 2024 heeft de rechtbank Gelderland de behandeling van het verzoek verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht.
2.3 De mondelinge behandeling van het verzoek door de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank) heeft plaatsgevonden op 23 september 2024 in het gebouw van de rechtbank. Daarbij zijn de advocaat van betrokkene en een klinisch psycholoog gehoord. Betrokkene was niet aanwezig bij de mondelinge behandeling. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Voor zover in cassatie van belang, wordt daarin het volgende vermeld: “Rechter: (…) Het lastige is dat onze beslistermijn vandaag verloopt en dat we vandaag uitspraak moeten doen.
Er wordt gekeken naar een nieuwe zittingsdatum
Op 14 oktober is er nog plek.
(…)
Rechter: (…) Wat ik nu wel doe is een korte toewijzing, anders verloopt onze beslistermijn. Ik verleen de machtiging voor een maand, onder aanhouding van het overige. Dat is tot 23 oktober 2024.”
2.4 Bij deelbeschikking van 23 september 2024
2.2. De advocaat heeft betrokkene niet gesproken en is niet in staat om vandaag namens hem het woord te voeren.
2.3. De casemanager vertelt dat betrokkene voornemens was om op eigen gelegenheid naar de rechtbank te komen.
De beoordeling van de rechtbank
2.4. De rechtbank heeft betrokkene tijdens de mondelinge behandeling geprobeerd te bellen. Hij nam echter niet op. Aangezien de advocaat betrokkene niet heeft kunnen spreken en de casemanager vertelt dat betrokkene voornemens was om te komen, wil de rechtbank betrokkene in de gelegenheid stellen om alsnog gehoord te worden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de zorgmachtiging verlenen voor de duur van één maand, te weten tot [en met; A-G] 23 oktober 2024, met aanhouding van het overige.”
2.5 Betrokkene heeft op 22 december 2024 – tijdig – cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
3 Bespreking van het cassatiemiddel
3.1 Het middel is gericht tegen het hiervoor geciteerde oordeel van de rechtbank in r.o. 2.4. Geklaagd wordt dat de rechtbank een zorgmachtiging heeft verleend zonder (kenbaar) te beoordelen of is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg en aan het doel van verplichte zorg. Als de rechtbank die beoordeling wel heeft verricht en heeft geoordeeld dat is voldaan aan de criteria en het doel, dan is het oordeel van de rechtbank zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk, aldus betrokkene.
3.2 Bij de bespreking van het middel stel ik het volgende voorop.
3.3 Artikel 6:4 lid 1 Wvggz bepaalt dat de rechter een zorgmachtiging verleent, indien naar zijn oordeel is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg, bedoeld in artikel 3:3 Wvggz en het doel van verplichte zorg, bedoeld in artikel 3:4, onderdelen b tot en met e, Wvggz.
3.4 Artikel 3:3 Wvggz bepaalt dat, indien het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis tot ernstig nadeel leidt, als uiterste middel verplichte zorg kan worden verleend, indien voldaan is aan de in deze bepaling onder a tot en met d genoemde vereisten van vrijwilligheid, subsidiariteit, proportionaliteit en doelmatigheid.
3.5 Artikel 3:4, onder b tot en met e, Wvggz bepaalt dat verplichte zorg kan worden verleend om ernstig nadeel af te wenden (onder b), de geestelijke gezondheid van de betrokkene te stabiliseren (onder c) of dusdanig te herstellen dat hij zijn autonome zoveel mogelijk herwint (onder d), of om de fysieke gezondheid van de betrokkene te stabiliseren of te herstellen in het geval diens gedrag als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel daarvoor. Dit zijn de doelen van verplichte zorg.
3.6 In Wvggz-zaken vindt de motiveringsverplichting haar grondslag in het algemene artikel 30 Rv.
3.7 Wel volstaat vanuit het oogpunt van doelmatigheid in Wvggz-zaken veelal een summiere motivering.
3.8 Dit is in lijn met oudere jurisprudentie onder de Wet Bopz, waarin de Hoge Raad als volgt oordeelde:
3.9 Ook in geval van een deelbeschikking
3.10 Ik keer terug naar de bespreking van het middel.
3.11 Uit de bestreden beschikking blijkt niet kenbaar of de rechtbank getoetst heeft of is voldaan aan de criteria voor en het doel van verplichte zorg. Of in het oordeel van de rechtbank moet worden gelezen dat zij dit heeft getoetst en kennelijk meent dat dit het geval is, kan echter in het midden blijven. Het oordeel van de rechtbank is in het licht van de onder 3.7 genoemde rechtspraak namelijk onbegrijpelijk, omdat de rechtbank niet motiveert dat is voldaan aan de criteria voor en het doel van verplichte zorg. De rechtbank motiveert haar beslissing de zorgmachtiging voor de duur van een maand te verlenen, met aanhouding van het overige, in r.o. 2.4. slechts als volgt: ‘Gelet op het voorgaande’, waarbij uit dat voorgaande niet blijkt dat is voldaan aan de criteria voor en het doel van verplichte zorg. Het middel slaagt dus.
4 Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Uit het verzoekschrift van 2 september 2024 volgt dat op 21 maart 2024 door de rechtbank Gelderland een zorgmachtiging was verleend die liep tot en met 21 september 2024.
ECLI:NL:RBMNE:2024:7298. De beschikking is schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op 25 oktober 2024. Dit laatste is wel vermeld onder de beschikking die deel uitmaakt van het procesdossier in cassatie, maar niet in de op rechtspraak.nl gepubliceerde beschikking.
T.a.v. r.o. 2.3. en r.o. 2.4. merk ik op dat daarin gesproken wordt over de casemanager. Ik ga ervan uit dat hiermee de ter zitting aanwezige klinisch psycholoog wordt bedoeld, zoals genoemd in r.o. 1.2. In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling staat ‘klinisch psycholoog en zorgverantwoordelijke’.
M.A.J.M. van Sprundel-Jansen, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, art. 3:3 Wvggz, par. 1 (publicatiedatum 25 april 2025).
Zie ook C. Reijntjes-Wendenburg, Gedwongen psychiatrische zorg, (Praktijkwijzer Strafrecht nr. 12), Deventer: Wolters Kluwer 2023, p. 164.
Aldus luidt de standaardoverweging van de Hoge Raad over het motiveringsbeginsel, zie bijv. HR 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:262, r.o. 3.5.
Zie ook W.J.A.M. Dijkers, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, art. 6:4 Wvggz, par. 6.2 (publicatiedatum: 9 september 2024).
HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:625, r.o. 3.2.
HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:669, NJ2016/237, r.o. 3.4.2.
Zie over dergelijke deelbeschikkingen o.a. mijn conclusie van 1 augustus 2024, ECLI:NL:PHR:2024:803 (onder 3.17 e.v.) voor HR 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1552, NJ 2024/326 en W.J.A.M. Dijkers, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, art. 6:4 Wvggz, par. 7.6 (publicatiedatum: 9 september 2024).