ECLI:NL:OGHACMB:2025:212 - Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba - 12 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Burgerlijke zaken over 2025
Zaaknummers: SXM202300482 – SXM2024H00022
Uitspraak: 12 augustus 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
[DE ZOON], wonende in Sint Maarten, in eerste aanleg eiser, thans appellant, gemachtigde: mr. N.C. de la Rosa,
tegen
[DE MOEDER], wonende in Sint Maarten, in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde, gemachtigde: R.E. Duncan.
Partijen worden hierna [de zoon] en [de moeder] genoemd.
1 De zaak in het kort
In dit geding vordert een zoon dat zijn moeder een stuk grond in Sint Maarten aan hem overdraagt. Hij meent dat de moeder zich verbonden heeft om dat te doen. Het Gerecht heeft de vordering afgewezen. In dit hoger beroep wijst het Hof een tussenvonnis. Het Hof stelt ambtshalve de vraag aan de orde of de moeder het stuk grond rechtsgeldig heeft verkregen. Verder geeft het Hof een voorlopige bewijswaardering.
2 Het verloop van de procedure
2.1 Bij op 14 februari 2024 ingekomen akte van appel is [de zoon] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen en op 9 januari 2024 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht).
2.2 Bij op 27 maart 2024 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [de zoon] acht grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [de moeder] in de proceskosten in beide instanties.
2.3 Bij op 2 mei 2024 ingekomen memorie van antwoord heeft [de moeder] de grieven bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [de zoon] in de proceskosten.
2.4 Op 15 januari 2025 heeft de gemachtigde van [de zoon] een pleitnota ingediend. De gemachtigde van [de moeder] heeft ervan afgezien een pleitnota in te dienen.
2.5 Vonnis is nader bepaald op vandaag.
3 De beoordeling
Feiten
3.1 Het Hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1 [ [De overgrootvader] (hierna: de overgrootvader) is een overgrootvader van [de zoon] (appellant). Hij had grond in eigendom in [wijk], Sint Maarten. Hij had een dochter: [de grootmoeder] (hierna: de grootmoeder). De grootmoeder was getrouwd met [de grootvader] (hierna: de grootvader). Uit dit huwelijk zijn vijf kinderen geboren, onder wie [oom 1] (hierna: [oom 1]), [tante 1] (hierna: [tante 1]) en [de moeder] (geïntimeerde). [de moeder] (geïntimeerde) is de moeder van [de zoon] (appellant) en van nog twee kinderen.
3.1.2 Op [datum] 1988 is [de zoon] geboren.
3.1.3 Bij beschikking van 2 april 1992 is de grootmoeder onder curatele gesteld, met benoeming van [oom 1] tot curator.
3.1.4 Op enig moment is de overgrootvader overleden.
3.1.5 Op grond van een (niet in het geding gebrachte) notariële akte van 2 september 1997 is perceel [#1] te [wijk], dat deel uitmaakt van de grond die de overgrootvader in eigendom had, in het kadaster van Sint Maarten geregistreerd op naam van de grootmoeder.
3.1.6 Op [datum] 1999 is de grootvader overleden.
3.1.7 Een door de grootmoeder en een getuige ondertekend geschrift (hierna: de verdelingsverklaring), gedateerd op 5 februari 2001, vermeldt het volgende:
I, [DE GROOTMOEDER] HEREBY HAVE DIVIDED MY PROPERTY AMOUNGS MY FIVE (5) CHILDREN AND [DE ZOON] IN THE FOLLOWING WAYS:
STARTING FROM (…) ROAD DOWN (…) DRIVE:
The first twenty five (25) meters I hereby pass over to my third child [geïntimeerde [de moeder].
The thereafter twenty (20) meters, shall remain in my possession.
The following piece (…) was sold to my second son nl. [oom 1].
The forth (4th) piece (…) I hereby pass over to my second son n.l. [oom 1].
The fifth piece (…) I hereby pass over to my third son (…).
The sixth (6th) piece measuring eleven (11) meters by sixteen (16) meters, shall remain in my possession, until the time of my death at which point it is then passed over to my grandson n.l. [de zoon].
The seventh (7th) piece (…) I hereby pass over to my first son n.l. (…).
The eighth and final piece (…) I hereby pass over to my last child n.l. [tante 1].
Note: All properties that I [de grootmoeder] have passed over to my children, goes from me, to them, to their children and does not form part of any marriage.
3.1.8 In een krantenadvertentie van 26 juni 2001 staat onder meer het volgende:
TO WHOM IT MAY CONCERN
[grootmoeder] and the heirs of the late [grootvader], whose estate forms part of the undivided community of goods which existed between said [grootvader], hereby makes known to the public, that, by deed of prescriptive rights to be executed by J.G.M. Speetjens, civil law notary on Sint Maarten, they intend to acquire the ownership of the following property:
Eleven parcels of land, situated in the district of [wijk] (…) forming party of the estate of the late [overgrootvader], described further in Certificates of Admeasurement numbers: (…)
Anyone having valid claims towards said property or having valid objections against said prescriptive rights, is hereby requested to lodge such claim or objection, in writing, before July 28th, 2001 with said civil law notary (…).
De elf percelen die in deze advertentie genoemd worden, hebben meetbrieven met de volgende nummers (en zijn blijkens die nummers op twee na uitgemeten in 2001): [#1], [#2], [#3], [#4], [#5], [#6], [#7], [#8], [#9], [#10] en [#11].
3.1.9 In een notariële akte van 24 mei 2002, in bewaring genomen op 6 juni 2002 onder registratienummer [registratienummer], (hierna: de verjaringsakte) heeft [oom 1] een verklaring afgelegd namens de grootmoeder (als curator met toestemming van de rechter), voor zichzelf en namens de vier andere kinderen van de grootmoeder (onder wie [de moeder]). Deze zes personen worden in de akte gezamenlijk aangeduid als claimants. Het Hof zal ze ook zo aanduiden. De verklaring komt, verkort weergegeven, neer op het volgende:
-
de notariële akte van 2 november 1997 (zie 3.1.5 hiervoor) is nietig, omdat de grootmoeder ten tijde van die akte onder curatele stond;
-
de grootmoeder en haar vijf kinderen hebben de in de akte van 24 mei 2002 te noemen percelen in [wijk] lang genoeg in bezit gehad voor verkrijgende verjaring;
-
de grootmoeder heeft de rechten op de percelen geërfd van de overgrootvader;
-
de rechten van de grootmoeder op de percelen vielen in de huwelijksgoederengemeenschap van de grootmoeder en de grootvader, die is overleden;
-
uit het huwelijk zijn vijf kinderen geboren en in leven (vijf van de zes claimants);
-
daarom zijn de claimants nu de enige rechthebbenden op de percelen;
-
de claimants hebben advertenties doen plaatsen in twee kranten;
-
daarop zijn tot nog toe geen geldige klachten of bezwaren gevolgd;
-
aangenomen moet worden dat niemand bezwaar heeft tegen inschrijving van de verkrijging door verjaring;
-
de claimants geven de hypotheekbewaarder last en volmacht om elf nader omschreven percelen [dezelfde als genoemd in de advertentie, zie 3.1.8 hiervoor] over te schrijven op naam van de claimants;
-
de claimants willen de percelen verdelen als nader omschreven in de akte; daarbij willen zij de percelen [#3] en [#10] toedelen aan geïntimeerde [de moeder] (en perceel [#1] aan [tante 1]);
-
de verdeling geschiedt onder voorwaarden als in de akte omschreven;
-
de claimants verlenen elkaar kwijting met betrekking tot de verdeling.
3.1.10 Op [datum] 2006 heeft [de zoon] de achttienjarige leeftijd bereikt.
3.1.11 Bij beschikking van 16 april 2007 heeft het Gerecht de ondercuratelestelling van de grootmoeder opgeheven.
3.1.12 Bij notariële akte van 23 november 2017 (hierna: het testament) heeft de grootmoeder haar kinderen gezamenlijk voor gelijke delen tot haar erfgenamen benoemd. Het testament vermeldt onder meer (hierna: de herinneringsverklaring):
I kindly remind [de moeder] to transfer the right of ownership of [perceel [#10]] to [de zoon]. It was my intention to donate this property to him, but at that time he was still a minor.
3.1.13 Op enig moment is de grootmoeder overleden.
3.1.14 Het kadaster vermeldt over perceel [#10] onder meer:
-
grootte: 208 vierkante meter;
-
eigenares: [de moeder] (geïntimeerde);
-
titel van verkrijging: de verjaringsakte (zie 3.1.9 hiervoor).
3.1.15 Bij brief van 1 juli 2022 heeft mr. De la Rosa namens [de zoon] [de moeder] gesommeerd om perceel [#10] over te dragen aan [de zoon]. [de moeder] heeft niet aan die sommatie voldaan. Vorderingen
3.2 In dit geding heeft [de zoon] gevorderd, verkort weergegeven:
a. verklaring voor recht dat [de moeder] aansprakelijk is uit onrechtmatige daad;
b. schadevergoeding, op te maken bij staat;
c. bevel om mee te werken aan overdracht van perceel [#10], met machtiging aan [de zoon] om de overdracht zo nodig zelf te bewerkstelligen, althans bepaling dat het vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [de moeder];
d. verklaring voor recht dat het vonnis vatbaar is voor inschrijving in de openbare registers, althans dat [de zoon], de deurwaarder of de medewerkers van het kadaster bevoegd zijn het vonnis in de openbare registers in te (doen) schrijven.
Beslissingen van het Gerecht
3.3 Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vorderingen afgewezen.
3.4 Aan die beslissing heeft het Gerecht, verkort weergegeven, de volgende overwegingen ten grondslag gelegd. De verkrijging van perceel [#10] door [de moeder] is onvoorwaardelijk (3.1). Indien de grootmoeder en haar kinderen zijn overeengekomen dat [de moeder] perceel [#10] aan [de zoon] zou overdragen bij het bereiken van de meerderjarige leeftijd, is [de zoon] geen partij bij die overeenkomst en is er geen derdenbeding ten gunste van hem tot stand gekomen. Daarom komt hem geen vordering tot nakoming toe (3.2). Het testament bevat geen rechtsgeldige testamentaire last, want de grootmoeder was ten tijde van het opmaken van het testament niet meer bevoegd om te beschikken over perceel [#10] (3.3). Niet kan worden aangenomen dat [de moeder] naar maatstaven van maatschappelijke zorgvuldigheid gehouden is perceel [#10] aan [de zoon] over te dragen. De overgelegde schriftelijke verklaringen en WhatsApp-gesprekken zijn onvoldoende om dat aan te nemen (3.4). De vordering uit ongerechtvaardigde verrijking is onvoldoende feitelijk onderbouwd (3.5).
Beoordeling door het Hof
Gang van zaken in eerste aanleg
3.5 De omstandigheid dat in eerste aanleg een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden zonder dat [de zoon] daarbij aanwezig was, is niet van belang voor de toewijsbaarheid van de vorderingen van [de zoon] en is ook overigens geen reden om het vonnis van het Gerecht te vernietigen.
Heeft inschrijving van de verjaringsakte tot rechtsgeldige eigendomsverkrijging geleid?
3.6 Het Hof stelt ambtshalve het volgende aan de orde. Het Hof is voorshands van oordeel dat de inschrijving van de verjaringsakte niet tot rechtsgeldige eigendomsverkrijging heeft geleid. Hiertoe overweegt het Hof als volgt.
3.7 Op 1 januari 2001 is Boek 3 BW in werking getreden in de toenmalige Nederlandse Antillen. Hierin is onder meer bepaald:
Art. 19. 1. Indien de voor een inschrijving nodige stukken worden aangeboden, de aangeboden stukken aan de wettelijke eisen voldoen en andere wettelijke vereisten voor de inschrijving zijn vervuld, geschiedt de inschrijving terstond na de aanbieding. 2. (…)
Art. 20. 1. De bewaarder van de registers weigert een inschrijving te doen, indien niet is voldaan aan de eisen, bedoeld in artikel 19, eerste lid. Hij boekt de aanbieding in het register van voorlopige aantekeningen met vermelding van de gerezen bedenkingen. 2. Wanneer de weigering ten onrechte is geschied, beveelt de rechter in eerste aanleg, rechtdoende in kort geding, op vordering van de belanghebbende de bewaarder de inschrijving alsnog te verrichten, zulks onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter. De rechter in eerste aanleg kan de oproeping van door hem aan te wijzen andere belanghebbenden gelasten. Het bevel van de rechter in eerste aanleg is van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad. 3. (…)
3.8 In het kader van de inwerkingtreding van Boek 3 BW is ook de Landsverordening openbare registers, PB 2001 no. 25, in werking getreden. Hierin is onder meer bepaald:
Art. 34. Ter inschrijving van een verjaring wordt een door een notaris met inachtneming van artikel 37 opgemaakte verklaring of een authentiek afschrift daarvan aangeboden, inhoudende dat naar de verklaring van degene die de inschrijving verlangt, de verjaring is ingetreden, alsmede a. welk registergoed door verjaring is verkregen, dan wel welk beperkt recht op een registergoed is tenietgegaan; b. tegen wie de verjaring werkt, indien dit bekend is; c. welke feiten tot de verjaring hebben geleid; en d. dat de verjaring wordt betwist of niet wordt betwist door degene tegen wie zij werkt, zo dit bekend is.
(…)
Art. 37. 1. Een notariële verklaring als bedoeld in de artikelen 26, 30, 34 en 36 houdt behalve hetgeen in deze artikelen is voorgeschreven, tevens in een verklaring van de notaris: a. hetzij dat allen die als partij bij het in te schrijven feit betrokken zijn aan de notaris hebben medegedeeld met de inschrijving in te stemmen; b. hetzij dat bewijsstukken aan hem zijn overgelegd en aan de verklaring gehecht, die genoegzaam aantonen dat het in te schrijven feit zich inderdaad heeft voorgedaan dan wel, in geval van een verklaring als bedoeld in artikel 36, tweede lid, dat het recht bestaat; c. hetzij dat hij niet aan het onder a en b gestelde kan voldoen.
3.9 De onderhavige verjaringsakte voldoet naar voorshands oordeel van het Hof niet aan art. 37 lid 1 Landsverordening openbare registers. Niet blijkt immers dat de grootmoeder de enige erfgenaam van de overgrootvader was. Het is onwaarschijnlijk dat zij de enige was, want als zij dat was, zou de grootmoeder het gehele stuk grond in eigendom hebben verkregen door vererving, zodat verkrijging door verjaring dan niet aan de orde zou zijn. Er kunnen andere erfgenamen van de overgrootvader zijn geweest. Aldus blijkt niet dat alle erfgenamen van de overgrootvader hebben ingestemd met de inschrijving. Evenmin blijkt van bewijsstukken die aantonen dat de claimanten het stuk grond door verjaring hebben verkregen. Indien er meer erfgenamen waren, kan bezit van de claimanten ook niet worden aangetoond: zij worden dan geacht het stuk grond niet te hebben bezeten, maar het te hebben gehouden voor de gezamenlijke erfgenamen van de overgrootvader. Van een verklaring van de notaris als bedoeld onder art. 37 lid 1 Landsverordening (variant a, b of c) is evenmin gebleken.
3.10 De bewaarder had dus naar voorshands oordeel van het Hof dienen te weigeren de verjaringsakte in te schrijven. Vervolgens hadden de claimanten hun aanspraken aan de rechter kunnen voorleggen op de voet van art. 3:20 lid 2 BW.
3.11 Indien de claimants het stuk grond van de overgrootvader niet rechtsgeldig hebben verkregen door verjaring, heeft [de moeder] perceel [#10] ook niet rechtsgeldig verkregen door toedeling. Zij is dan niet bevoegd het aan [de zoon] over te dragen. Een vordering van die strekking kan dan niet worden toegewezen. Wel is dan nog mogelijk dat in rechte wordt vastgesteld dat in de verhouding tussen [de moeder] en [de zoon] laatstgenoemde een sterker gebruiksrecht heeft. Indien een vordering van die strekking wordt ingesteld, kan die beoordeeld worden.
Geen voorwaardelijke overdracht in goederenrechtelijke zin
3.12 [ [de zoon] heeft gesteld dat perceel [#10] in 2002 aan [de moeder] is toebedeeld onder de voorwaarde dat [de moeder] dit perceel aan [de zoon] zou overdragen zodra deze de meerderjarige leeftijd zou hebben bereikt.
3.13 Het Hof verenigt zich met het oordeel van het Gerecht dat deze gestelde voorwaarde in elk geval niet kan worden aangemerkt als een voorwaarde voor de geldigheid van de overdracht in 2002 als zodanig. Het is geen overdracht voor een bepaalde tijd of onder opschortende tijdsbepaling als bedoeld in art. 3:85 BW en geen overdracht onder eigendomsvoorbehoud als bedoeld in art. 3:92 BW. Het is ook overigens geen voorwaardelijke overdracht in goederenrechtelijke zin. Als dat de bedoeling was geweest, had de voorwaarde uitdrukkelijk in de verjaringsakte moeten zijn opgenomen, zodat na inschrijving van die akte derden er kennis van hadden kunnen nemen.
Derdenbeding?
3.14 Indien de grootmoeder in 2002 bindend is overeengekomen met [de moeder] (en eventueel ook met haar andere kinderen) dat [de moeder] perceel [#10] aan [de zoon] zou overdragen zodra deze de meerderjarige leeftijd zou hebben bereikt (hierna: het overdrachtsbeding), dan heeft [de moeder] zich contractueel daartoe verbonden jegens de grootmoeder (en mogelijk ook jegens de andere kinderen van de grootmoeder).
3.15 Beoordeeld dient te worden of het overdrachtsbeding kan worden aangemerkt als een derdenbeding. Een derdenbeding is een afspraak waarbij de ene partij, de bedinger of stipulator, iets bedingt (doorgaans een prestatie) van de andere partij, de belover, promissor of promittens, ten behoeve van een derde. Alleen wanneer de derde aan de overeenkomst een eigen zelfstandig (vorderings)recht kan ontlenen, is sprake van een derdenbeding. Of dit het geval is, moet door middel van uitleg van de overeenkomst worden vastgesteld, zodat de wilsvertrouwensleer van toepassing is (zie advocaat-generaal Van Peursem, ECLI:NL:PHR:2016:1322, onder 2.4).
Bewijsaanbod
3.16 In het bewijsaanbod van [de zoon] ligt voldoende kenbaar besloten dat hij aanbiedt door getuigen te bewijzen dat in 2002 tussen de grootmoeder en haar vijf kinderen bindend is overeengekomen dat [de moeder] perceel [#10] aan [de zoon] zou overdragen zodra deze de meerderjarige leeftijd zou hebben bereikt, en dat daarbij is overeengekomen dat [de zoon] aan dat overdrachtsbeding een eigen zelfstandig (vorderings)recht kan ontlenen.
3.17 Het Hof ziet aanleiding overwegingen te geven over de vraag of voornoemde stelling voorshands bewezen is. Dit biedt partijen de gelegenheid hun proceskansen in te schatten en, indien een bewijsopdracht zal worden verstrekt, zich voor te bereiden op de getuigenverhoren.
Voorshandse bewijswaardering
3.18 Naar het oordeel van het Hof is de stelling niet voorshands bewezen. Hiertoe overweegt het Hof als volgt.
3.19 Het overdrachtsbeding is in elk geval niet op schrift gesteld. In de verjaringsakte wordt het overdrachtsbeding niet genoemd. Dat is een aanwijzing tegen de aanname dat het overdrachtsbeding is overeengekomen, laat staan dat het als een derdenbeding kan worden gekwalificeerd. Die aanwijzing wordt nog versterkt doordat de verjaringsakte wel andere voorwaarden noemt waaronder de verdeling plaatsvindt, en verder vermeldt dat de claimants elkaar kwijting ter zake van de verdeling verlenen.
3.20 Ten nadele van [de zoon] weegt het Hof mee dat de grootmoeder in 2001 een constructie lijkt te hebben gekozen waarin zij in eigen hand hield dat later een perceel aan [de zoon] zou worden overgedragen. In de verdelingsverklaring van 2001 hield zij immers een deel van het perceel voor zichzelf om het later aan [de zoon] te kunnen overdragen (vermoedelijk komt het zesde stuk grond als bedoeld in de verdelingsverklaring min of meer overeen met het daarna uitgemeten perceel [#10]). In de verjaringsakte, opgemaakt met behulp van een notariskantoor, is daarvan afgeweken. Een constructie waarbij een deel van het (beweerdelijk) door vererving verkregen perceel aan de grootmoeder zou worden toebedeeld met de bedoeling dat zij dat deel later aan [de zoon] zou overdragen was mogelijk geweest, maar is niet gekozen.
3.21 Geen rechtsregel verzet zich tegen overdracht van een perceel aan een minderjarige. De omstandigheid dat [de zoon] geen deelgenoot van de te verdelen grond was, omdat hij nog te jong was om de grond gezamenlijk met claimants door verjaring te kunnen hebben verkregen, stond evenmin in de weg aan de mogelijkheid om een deel van de volgens claimants door verjaring verkregen grond aan [de zoon] over te dragen, indien alle claimants het daarmee eens waren. Nu de verjaringsakte met behulp van een notariskantoor tot stand is gebracht, is aannemelijk dat claimants van dit alles op de hoogte zijn gebracht.
3.22 De herinneringsverklaring in het testament van 2017 geeft voorshands niet voldoende steun aan de stelling dat het overdrachtsbeding in 2002 is overeengekomen. Ook dit testament is met behulp van een notariskantoor tot stand gekomen. Indien in 2002 een bindend overdrachtsbeding is overeengekomen, zou het voor de hand hebben gelegen dit uitdrukkelijk in het testament te vermelden in ondubbelzinnige juridische bewoordingen in plaats van bij wijze van “I kindly remind”. Indien in 2002 geen bindend overdrachtsbeding is overeengekomen, kon de grootmoeder dat bij het opstellen van het testament niet meer veranderen. Mogelijk zijn de woorden “I kindly remind” bedoeld om tot uitdrukking te brengen dat de grootmoeder besefte dat zij niet meer bindend aan [de moeder] kon opleggen dat deze het perceel zou overdragen aan [de zoon], maar dat de grootmoeder het wenselijk achtte dat [de moeder] dat onverplicht zou doen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de mogelijkheid van overdracht aan een minderjarige, roept de opmerking over de minderjarigheid van [de zoon] in de herinneringsverklaring vragen op. Dit vermindert de bewijskracht van de herinneringsverklaring als steun voor de stelling van [de zoon].
3.23 De schriftelijke verklaringen, sms-gesprekken en WhatsApp-gesprekken die [de zoon] in het geding hebben gebracht, geven weliswaar steun aan de stelling dat het de bedoeling van de grootmoeder was dat perceel [#10] aan [de zoon] zou worden overgedragen als hij de meerderjarige leeftijd zou hebben bereikt, maar zij geven onvoldoende steun aan de stelling dat in 2002 een bindend derdenbeding van die strekking tot stand is gebracht.
3.24 Van de comparitie van partijen in eerste aanleg is geen proces-verbaal opgemaakt. Niet is gesteld of gebleken dat de aanwezigen toen onder ede zijn gehoord. Hetgeen op de comparitie van partijen is gezegd, levert daarom geen gerechtelijke erkentenis of andere steun voor de stelling van [de zoon] op.
3.25 De omstandigheid dat [de moeder] bij de verdeling in de verjaringsakte twee percelen verkregen heeft met een totale oppervlakte van 549 vierkante meter (minder dan [oom 1], maar meer dan de andere kinderen van de grootmoeder), geven ook steun aan de stelling dat het de bedoeling van de grootmoeder was dat perceel [#10] later aan [de zoon] zou worden overgedragen, maar zij geven ook onvoldoende steun aan de stelling dat in 2002 een bindend derdenbeding van die strekking tot stand is gebracht.
3.26 Ook in samenhang beschouwd zijn de aanwijzingen voorshands onvoldoende om te kunnen aannemen dat het overdrachtsbeding als derdenbeding tot stand is gekomen. Weliswaar is aannemelijk dat de grootmoeder graag zou hebben gewild dat [de moeder] perceel [#10] aan [de zoon] zou overdragen, maar voorshands is onvoldoende aannemelijk dat [de zoon] in rechte verplicht kan worden die wens van de grootmoeder te honoreren.
Andere grondslagen van de vordering
3.27 [ [de zoon] heeft zich niet op het standpunt gesteld dat ook hij, samen met de claimants in de verjaringsakte, het stuk grond van de overgrootvader door verjaring heeft verkregen. Hij heeft ook niets gesteld waaruit dat zou volgen. De verjaringsakte gaat daar ook niet van uit. Hij is dus geen deelgenoot als bedoeld in de verjaringsakte. Hij kan daarom geen beroep doen op regels van redelijkheid en billijkheid die tussen deelgenoten gelden (art. 3:166 lid 3 BW).
3.28 Bij memorie van grieven heeft [de zoon] (onder 31) aangevoerd dat [de moeder] zich bij afzonderlijke mondelinge overeenkomst met hem heeft verbonden tot overdracht van perceel [#10]. Deze stelling kan hem niet baten. Schenking van een registergoed dient bij notariële akte te geschieden (art. 7A:1701 BW (oud); art. 7:175a BW). Een mondeling gesloten overeenkomst tot schenking van een registergoed is dus niet rechtsgeldig. Bovendien heeft [de zoon] de stelling onvoldoende toegelicht. Hij heeft verwezen naar in het geding gebrachte WhatsApp-gesprekken. Aan die WhatsApp-gesprekken namen [de zoon] en [de moeder] echter niet deel. [de zoon] heeft ook niet verwezen naar passages in de WhatsApp-gesprekken die zijn stelling zouden moeten ondersteunen. Ook overigens heeft hij de stelling onvoldoende toegelicht. Het Hof passeert de stelling daarom. Aan bewijslevering op dit punt komt het Hof niet toe. Specifiek bewijs op dit punt is ook niet aangeboden.
3.29 Indien [de zoon] niet in de bewijsopdracht slaagt, kan niet worden aangenomen dat [de moeder] zich contractueel jegens hem heeft verbonden om het perceel aan hem over te dragen. In dat geval levert haar weigering om dat te doen evenmin een onrechtmatige daad op, want de maatschappelijke zorgvuldigheid verplicht haar niet om dat zonder contractuele verbintenis te doen. De weigering levert dan ook geen ongerechtvaardigde verrijking op, want dan moet worden aangenomen dat haar eigendom van perceel [#10] (of haar sterkere gebruiksrecht dan dat van [de zoon]) gerechtvaardigd wordt door de verdeling in de verjaringsakte.
Slotsom
3.30 Het Hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor gelijktijdige akten, waarna gelegenheid zal worden geboden voor gelijktijdige antwoordakten. Beide partijen kunnen zich dan uitlaten over de vraag of de verjaringsakte tot een geldige eigendomsverkrijging heeft geleid. [de zoon] kan zijn eis eventueel aanpassen (zie 3.6-3.11). [de zoon] dient zich daarnaast uit te laten over de vraag of hij wenst te worden toegelaten tot het hiervoor bedoelde bewijs (zie 3.16-3.17).
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rolzitting van het Hof van 27 augustus 2025 Sint Maarten voor gelijktijdige akten aan beide zijden;
bepaalt dat daarna gelegenheid zal worden geboden voor gelijktijdige antwoordakten;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, J. de Boer en W.P.M. ter Berg, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, ondertekend door de rolrechter en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 12 augustus 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.