Terug naar bibliotheek
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba

ECLI:NL:OGHACMB:2025:202 - Hof Aruba: Ontslagbevoegdheid kan contractueel worden overgedragen aan een derde - 12 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:OGHACMB:2025:20212 augustus 2025

Essentie

Het Gemeenschappelijk Hof oordeelt dat een werkgever de bevoegdheid om een werknemer op staande voet te ontslaan contractueel kan overdragen aan een derde. Geen rechtsregel, inclusief artikel 7:678 BW, verzet zich ertegen dat de werkgever zich hierbij laat vertegenwoordigen door een ander.

Rechtsgebieden

Civiel RechtArbeidsrecht

Uitspraak inhoud

Burgerlijke zaken over 2025

Zaaknummers: AUA202401025 – AUA2024H00164

Uitspraak: 12 augustus 2025

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

V O N N I S

in het kort geding van:

[WERKNEMER], wonende in Aruba, in eerste aanleg eiser, thans appellant, gemachtigde in eerste aanleg: mr. R.P. Lee, gemachtigden in hoger beroep: mrs. C.H. Lejuez en R.P. Lee,

tegen

  1. de stichting

FUNDACION LOTTO PA DEPORTE, gevestigd in Aruba, in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde, gemachtigde in eerste aanleg: mr. J.J. Steward, gemachtigde(n) in hoger beroep: aanvankelijk mr. J.J. Steward, daarna mrs. L.D. Gomez en C.B.A. Coffie,

  1. de naamloze vennootschap

CANADIAN BANK NOTE (ARUBA) N.V., gevestigd in Aruba, in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde, gemachtigde in beide instanties: mr. J.J. Steward.

Partijen worden hierna [werknemer], Lotto en Canadian genoemd. Lotto en Canadian worden gezamenlijk Lotto c.s. genoemd.

1 De zaak in het kort

Dit kort geding heeft betrekking op een ontslag op staande voet. In dit kort geding heeft de werknemer (onder meer) loondoorbetaling gevorderd, (onder meer) op de grond dat hij onbevoegdelijk is ontslagen. Het Gerecht heeft de vorderingen afgewezen. In dit hoger beroep bevestigt het Hof het vonnis van het Gerecht. 2. Het verloop van de procedure

2.1 Bij op 22 mei 2024 ingekomen akte van appel is [werknemer] in hoger beroep gekomen van het in kort geding tussen partijen gewezen en op 8 mei 2024 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht).

2.2 Bij op 7 juni 2024 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [werknemer] twee grieven tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Lotto c.s. in de proceskosten in beide instanties.

2.3 Bij op 3 juli 2024 ingekomen memorie van antwoord, met producties, hebben Lotto c.s. de grieven bestreden. Hun conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [werknemer], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten in beide instanties, met wettelijke rente.

2.4 Op 1 april 2025 hebben de gemachtigde van Canadian en de nieuwe gemachtigde van Lotto aparte pleitnota’s ingediend. Ook [werknemer] heeft (in persoon) een pleitnota ingediend. Voordien heeft hij producties ingediend.

2.5 Vonnis is nader bepaald op vandaag.

3 De beoordeling

Feitelijke uitgangspunten

3.1 Het Hof gaat uit van het volgende.

3.1.1 In 1999 is [werknemer] in dienst getreden van Lotto. Laatstelijk werkte hij op de technische afdeling van Lotto als supervisor.

3.1.2 In 2011 heeft Lotto een overeenkomst gesloten met (onder meer) Canadian, getiteld Lotteries management services agreement. Art. 3.13 van deze overeenkomst bepaalt:

With the exception of those key management and technical employees that [Canadian] may, in its sole discretion, decide to hire, all employees necessary to the day to day operations of the Lottery Games shall be employees of [Lotto]. [Canadian] will manage the [Lotto] employees involved in the operations of the Lottery Games; managing the employees will include being able to give instructions to the employees, taking disciplinary measures including termination of the employees, such at the sole discretion of [Canadian].

3.1.3 In 2017 heeft Lotto een nadere overeenkomst gesloten met (onder meer) Canadian, getiteld Agreement amending lotteries management agreement. In deze nadere overeenkomst is de overeenkomst uit 2011 aangevuld en gewijzigd. Daarbij is art. 3.13 ongewijzigd gebleven.

3.1.4 Een brief van 28 februari 2024 strekt ertoe dat [werknemer] op staande voet wordt ontslagen, kort gezegd wegens onvoldoende functioneren en beledigende uitlatingen. De brief is gesteld op briefpapier van Lotto. De brief is ondertekend door [procuratiehouder Canadian], procuratiehouder bij Canadian (hierna: [procuratiehouder Canadian]). Onder de handtekening staat:

By: [Canadian] Attorney-in-fact of [Lotto] By: [procuratiehouder Canadian] Representative of [Canadian]

3.1.5 [ [bestuurder Lotto], bestuurder van Lotto, (hierna: [bestuurder Lotto]) was niet betrokken bij de beslissing om [werknemer] op staande voet te ontslaan.

3.1.6 Bij brief van 28 februari 2024 aan Canadian heeft mr. Lee de nietigheid van het ontslag ingeroepen en verdere eisen gesteld.

3.1.7 Bij brief van 4 maart 2024 heeft [procuratiehouder Canadian] gereageerd op de brief van mr. Lee. Ook deze brief is gesteld op briefpapier van Lotto. De brief is ondertekend door [procuratiehouder Canadian]. Onder de handtekening staat:

[procuratiehouder Canadian] Vertegenwoordiger van [Canadian] Gemachtigde van [Lotto]

3.1.8 Bij beschikking van 4 juni 2024, AUA202401050, heeft het Gerecht op verzoek van Lotto de arbeidsovereenkomst tussen [werknemer] en Lotto ontbonden, voor zover die nog bestond, zonder toekenning van een ontslagvergoeding.

Vorderingen

3.2 In dit kort geding heeft [werknemer], verkort weergegeven, gevorderd:

a. loondoorbetaling;

b. betaling van achterstallig loon, met wettelijke verhoging en wettelijke rente;

c. bevel tot toelating tot het werk, op straffe van verbeurte van dwangsommen.

Beslissingen van het Gerecht

3.3 Bij het bestreden vonnis heeft het Gerecht de vorderingen van [werknemer] afgewezen.

3.4 Hiertoe heeft het Gerecht overwogen, verkort weergegeven: De vorderingen tegen Canadian worden afgewezen, omdat Canadian niet de werkgever van [werknemer] is (4.2). Het standpunt van [werknemer] dat het ontslag onbevoegdelijk is gegeven, wordt verworpen. [procuratiehouder Canadian] was bevoegd [werknemer] namens Lotto te ontslaan. Lotto heeft het ontslag ook bekrachtigd (4.5). Voorshands is voldoende aannemelijk dat Lotto een dringende reden had om Lotto op staande voet te ontslaan (4.6-4.12). Beoordeling door het Hof

3.5 Voorshands is voldoende aannemelijk dat het ontslag bevoegdelijk is gegeven. Anders dan [werknemer] heeft aangevoerd, staat noch art. 7:678 lid 1 BW (dat regelt wat als dringende redenen voor de werkgever wordt beschouwd), noch enige andere rechtsregel eraan in de weg dat een werkgever een derde rechtsgeldig bij overeenkomst de bevoegdheid verleent om namens de werkgever instructies aan de werknemers te geven en zo nodig disciplinaire maatregelen tegen hen te treffen, inclusief het geven van ontslag. Noch art. 7:678 lid 1 BW, noch enige andere rechtsregel schrijft dwingend voor dat ontslag op staande voet alleen door de werkgever zelf gegeven kan worden, zonder dat de werkgever zich zou kunnen laten vertegenwoordigen door een derde.

3.6 Ook indien niet vóór het ontslag aan [werknemer] is meegedeeld dat Canadian bevoegd was namens Lotto [werknemer] op staande voet te ontslaan, kunnen Lotto c.s. zich op deze bevoegdheid beroepen. Anders dan [werknemer] heeft aangevoerd, staat art. 7:655 lid 5 BW (de wettelijke informatieplicht van de werkgever) hieraan niet in de weg.

3.7 Niet alleen is voorshands voldoende aannemelijk dat Canadian bij het geven van het ontslag Lotto kon vertegenwoordigen op grond van een overeenkomst, maar ook dat [procuratiehouder Canadian] als procuratiehouder daarbij Canadian kon vertegenwoordigen.

3.8 Anders dan [werknemer] heeft aangevoerd, moet worden aangenomen dat Lotto het eens is met het gegeven ontslag. Dat heeft mr. Steward immers in twee instanties mede namens Lotto aangevoerd. Bij pleitnota in hoger beroep hebben ook mrs. Gomez en Coffie dit namens Lotto aangevoerd. In het door [werknemer] overgelegde e-mailbericht van [bestuurder Lotto] van 13 mei 2024 staat ook niet dat deze het er niet mee eens is. Er staat dat deze bestuurder niet bij de beslissing betrokken was, maar dat Canadian het ontslag op basis van art. 3:13 van de overeenkomst kon geven en dat de bestuurder niet kan bevestigen dat hij niet achter het ontslag staat.

3.9 Tegen het oordeel dat voorshands voldoende aannemelijk is dat er voldoende dringende redenen waren om [werknemer] op staande voet te ontslaan, heeft [werknemer] bij memorie van grieven geen (voldoende kenbare) grieven aangevoerd. Voor zover hij dat bij pleitnota alsnog heeft willen doen, is dat te laat en overigens ook onvoldoende onderbouwd. Het Hof ziet geen reden om in dit opzicht voorshands anders te oordelen dan het Gerecht heeft gedaan.

3.10 Gelet op het voorgaande is voorshands voldoende aannemelijk dat een bodemrechter de vorderingen van [werknemer] zou afwijzen. Dat leidt tot het oordeel dat in dit kort geding zijn vorderingen terecht zijn afgewezen. Dat geldt niet alleen voor de vorderingen tegen Lotto, maar ook voor de vorderingen tegen Canadian. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel.

3.11 Het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd. [werknemer] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. B E S L I S S I N G

Het Hof:

bevestigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt [werknemer] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Canadian en Lotto gezamenlijk gevallen en begroot op Afl. 207,00 aan verschotten en Afl. 4.000,00 aan salaris voor de gemachtigde en aan de zijde van Canadian gevallen en tot op heden begroot op Afl. 1.000,00 aan salaris voor de gemachtigde, en aan de zijde van Lotto gevallen en tot op heden ook begroot op Afl. 1.000,00 aan salaris voor de gemachtigde, alles met wettelijke rente vanaf veertien dagen na vandaag tot aan de dag van de voldoening;

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, W.P.M. ter Berg en M.A. Loth, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, ondertekend door de rolrechter en ter openbare terechtzitting van het Hof in Aruba uitgesproken op 12 augustus 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.