ECLI:NL:OGEAC:2025:165 - Gerecht in eerste aanleg van Curaçao - 15 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Uitspraak van 15 juli 2025
BBZ nr. CUR202403415
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende] **,**gevestigd te Curaçao, belanghebbende,
gericht tegen:
DE SECTORDIRECTEUR FISCALE ZAKEN, zetelend in Curaçao, de Sectordirecteur.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Belanghebbende heeft de Sector Fiscale Zaken op 27 december 2022 verzocht om een beschikking belastingfaciliteiten investeringen toe te kennen. Genoemd verzoekschrift is nadien nog aangevuld. De laatste aanvulling dateert van 7 juni 2023. Bij het verzoekschrift is een invoerlijst gevoegd met goederen die volgens belanghebbende in aanmerking komen voor de belastingfaciliteiten.
1.2 Bij beschikking van 30 augustus 2023 heeft de Sectordirecteur Fiscale Zaken (hierna: de Sectordirecteur) het verzoek van belanghebbende ingewilligd, met uitzondering van een aantal op de invoerlijst vermelde goederen (hierna: de beschikking). Bij het afgeven van de beschikking met invoerlijst zijn de betreffende goederen waarvoor geen vrijstelling is verleend door de Sectordirecteur doorgestreept.
1.3 Op 27 oktober 2023 heeft belanghebbende ter behoud van rechten pro forma bezwaar gemaakt tegen de beschikking. Het bezwaar is op 19 maart 2024 aangevuld.
1.4 Op 29 augustus 2024 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5 De Sectordirecteur heeft op 29 november 2024 een verweerschrift ingediend.
1.6 De zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2025 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen, [C], verbonden aan [advies kantoor]. Namens de Sectordirecteur is verschenen [R], [L] en [S]. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen en een afschrift daarvan overhandigd aan de wederpartij en het Gerecht.
1.7 Na afloop van de behandeling ter zitting is het onderzoek aangehouden om belanghebbende in de gelegenheid te stellen om schriftelijk te kunnen reageren op de inhoudelijke inbreng van de Sectordirecteur in diens pleitnota. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op 18 februari 2025. Vervolgens is de Sectordirecteur in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de schriftelijke reactie van belanghebbende, hetgeen is gebeurd op 11 maart 2025. Op 12 maart 2025 heeft de rechter partijen gevraagd of zij nog een zitting noodzakelijk achten, dan wel of het onderzoek kan worden gesloten. Op 8 april 2025 hebben partijen het Gerecht bericht dat het onderzoek kan worden gesloten. Op 9 april 2025 is het onderzoek gesloten en heeft de rechter een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2 FEITEN
2.1 Belanghebbende is opgericht op 30 augustus 2022 met als doel het ontwikkelen van exclusieve, luxe appartementen en woningen in [V] te Curaçao om het toeristen- en vreemdelingenbezoek te bevorderen. Praktisch gesproken betekent het vorenstaande dat belanghebbende in Curaçao investeert door het ontwikkelen van appartementen en woningen die – nadat deze zijn verkocht aan buitenlandse investeerders – voor de vakantieverhuur kunnen worden aangeboden.
2.2 Ter realisering van haar doel heeft belanghebbende de eigendom verkregen van een aantal braakliggende terreinen op [V] met de bedoeling om in verschillende fasen de percelen te ontwikkelen tot zes appartementen (fase 1) en twee grote luxe vakantiehuizen (fase 2 en 3). Voor de uitvoering van de bouwplannen van bouwfase 1 is op 8 juli 2022 een bouwvergunning afgegeven. De totale investering van het project is begroot op NAf 11.588.800, exclusief de waarde van de grond.
2.3 Bij beschikking van 30 augustus 2023 heeft de Sectordirecteur goedgevonden dat belanghebbende:
‘Artikel 1
Artikel 2 (…)
Artikel 3
2.4 De goederen, vermeld op de invoerlijst, waarvoor geen vrijstelling is verleend en ter zake waarvan de invoerlijst is aangepast, betreffen de volgende goederen:
2.5 Nadat belanghebbende bezwaar en beroep (wegens niet tijdig beslissen) heeft ingesteld, heeft de Sectordirecteur in diens verweerschrift het standpunt ingenomen dat belanghebbende niet binnen een redelijke termijn het bezwaarschrift heeft gemotiveerd en dat om die reden geen uitspraak op bezwaar is gedaan. In het verweerschrift neemt de Sectordirecteur voorts het standpunt in dat hij de aanvulling of motivering van het bezwaar niet heeft ontvangen.
3 GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN
3.1 In geschil is of: I. belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaar; II. het door belanghebbende ingestelde beroep wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar al dan niet gegrond is, en III. de Sectordirecteur terecht en tot de juiste bedragen voor bepaalde goederen, vermeld op de invoerlijst (airco’s, zonnepanelen en toebehoren, keuken(inbouw)apparatuur, spiegels en kaptafels, bedden en toebehoren en pergola’s) de vrijstelling ter zake van invoer heeft geweigerd.
3.2 Belanghebbende is van mening dat zij ontvankelijk is in haar bezwaar (en beroep), en dat het beroep wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar gegrond moet worden verklaard. Voor wat betreft de vrijstelling van goederen bij invoer is belanghebbende van mening dat voor de beantwoording van deze vraag uitsluitend van belang is of de goederen aard en nagelvast verbonden zijn met de onroerende zaak. Dat is volgens belanghebbende het geval, omdat (ook) de op de invoerlijst doorgestreepte goederen niet zonder aanzienlijke schade kunnen worden gescheiden van de onroerende zaak.
3.3 De Sectordirecteur is van mening dat het bezwaarschrift niet ontvankelijk is, aangezien het niet voldoet aan formele vereisten en er geen sprake is van een tijdige aanvulling van de gebreken en dat het beroep om die reden (ook) niet ontvankelijk is. Voor wat betreft de vrijstelling van invoerrechten is de Sectordirecteur van mening dat de vrijstelling alleen van toepassing is op materialen en goederen bestemd voor de bouw van een onroerende zaak en niet voor goederen bestemd voor de eerste inrichting. Volgens de Sectordirecteur betreffen de op de invoerlijst doorgestreepte goederen alle goederen voor de eerste inrichting, welke aldus niet kwalificeren voor de vrijstelling.
4 OVERWEGINGEN
4.1 In zijn verweerschrift schrijft de Sectordirecteur, p. 3 van 3:
‘Door het ontbreken van de motivering heeft SFZ geen uitspraak op bezwaar kunnen doen. Dit heeft twee consequenties:
Gelet op het bovenstaande verzoek ik het Gerecht in Eerste Aanleg om het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren. Een inhoudelijke beoordeling is derhalve niet mogelijk hetgeen betekent dat de initiële beslissing in stand dient te blijven.’
De Sectordirecteur heeft in dit verband voorts in het verweerschrift aangegeven dat hij het gemotiveerde bezwaarschrift van 19 maart 2024 niet heeft ontvangen, maar daarvan pas kennis heeft genomen tezamen met het beroepschrift van 29 augustus 2024 en dat belanghebbende niet eenmaal contact heeft opgenomen met de Sectordirecteur met de vraag wat de status is van de afhandeling van het bezwaarschrift.
4.2 Ingevolge artikel 29, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (hierna: ALL) kan degene die bezwaar heeft tegen een (onder andere) voor bezwaar vatbare beschikking binnen twee maanden na de dagtekening van de beschikking een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur (lees: Sectordirecteur). Een beslissing met betrekking tot toepassing van belastingfaciliteiten wordt genomen door de Sectordirecteur bij een voor bezwaar vatbare beschikking (artikel 9, lid 2 van de Landsverordening belastingfaciliteiten investeringen; hierna LBI). Voor wat betreft het maken van bezwaar en instellen van beroep tegen een hiervoor genoemde beschikking is Hoofdstuk IV van de ALL van toepassing (artikel 14 LBI). Het vorenstaande betekent dat artikel 29 tot en met 32a ALL ook van toepassing zijn voor de door de Sectordirecteur genomen voor bezwaar vatbare beschikkingen.
4.3 Anders dan in artikel 7, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken is in de ALL voor de bezwaarprocedure geen bepaling opgenomen die ziet op het herstel van vormverzuimen. Dat een dergelijke bepaling in de ALL ontbreekt, betekent naar het oordeel van het Gerecht evenwel niet dat de beoordelaar van het bezwaar, in casu de Sectordirecteur, niet gehouden is om te voorzien in een mogelijkheid om een vormverzuim te herstellen. In het fiscale procesrecht is de bezwaarprocedure cruciaal waarbij de belanghebbende recht heeft op een zorgvuldige behandeling. Een dergelijke behandeling betekent mede dat het bestuursorgaan een belanghebbende in de gelegenheid moet stellen om binnen een bepaalde termijn een gepleegd verzuim te herstellen onder de vermelding dat de overschrijding van die termijn ertoe kan leiden dat het bezwaar niet ontvankelijk kan worden verklaard (HR 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1614). Met inachtneming van het vorenstaande had de Sectordirecteur belanghebbende derhalve in de gelegenheid moeten stellen om haar pro forma bezwaar alsnog binnen een redelijke termijn te motiveren.
4.4 Anders dan de Sectordirecteur meent, is het ook niet zo dat de Sectordirecteur geen uitspraak op bezwaar heeft kunnen doen. Als de Sectordirecteur al gelijk had dat sprake zou zijn van een onherstelbaar vormverzuim (het niet binnen redelijke termijn motiveren), dan had de Sectordirecteur ‘gewoon’ uitspraak op bezwaar kunnen doen en belanghebbende niet-ontvankelijk kunnen verklaren. Dat belanghebbende niet een keer contact met de Sectordirecteur heeft opgenomen met de vraag wat de status is van de afhandeling van het bezwaarschrift, is naar het oordeel van het Gerecht niet van belang. Hetzelfde heeft te gelden voor het feit dat de Sectordirecteur het gemotiveerde bezwaarschrift van 19 maart 2024 niet heeft ontvangen.
4.5 Het antwoord op vraag I. is dat het Gerecht van oordeel is dat belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaar, nu zij tijdig pro forma bezwaar heeft gemaakt en, voordat zij in de gelegenheid is gesteld om, binnen een redelijke termijn haar verzuim te herstellen, nadien haar bezwaarschrift heeft gemotiveerd.
II. Is het beroep wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar gegrond?
4.6 Het pro forma bezwaar is op 27 oktober 2023 door de Sectordirecteur ontvangen.
4.7 Ingevolge artikel 30, lid 2, ALL is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur (lees: Sectordirecteur) niet binnen negen maanden na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 27 juli 2024, een uitspraak heeft gedaan.
4.8 Ingevolge artikel 31, lid 1, ALL kan binnen twaalf maanden, in dit geval dus uiterlijk op 27 juli 2025, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.9 Belanghebbende heeft op 29 augustus 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Dit beroep is tijdig ingesteld.
4.10 Het Gerecht ziet in samenspraak met partijen evenwel om proceseconomische redenen ervan af om de Sectordirecteur op te dragen alsnog een beslissing te nemen op het bezwaar. In plaats daarvan is de pleitnota met een inhoudelijke reactie op het beroepschrift aangemerkt als (reële) uitspraak op bezwaar. Partijen hebben het Gerecht verzocht om uitspraak op het beroep te doen na kennis te hebben genomen van de reactie van belanghebbende op de pleitnota van de Sectordirecteur en de reactie daar weer op van de Sectordirecteur. Met inachtneming van het vorenstaande heeft belanghebbende geen belang meer bij het beroep niet tijdig beslissen op bezwaar. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk. Het door belanghebbende ingestelde beroep van 29 augustus 2024 wordt mede geacht te zijn gericht tegen de als zodanig aangemerkte (reële) uitspraak op bezwaar. Ook deze veronderstelde uitspraak is dus onderwerp van onderhavige procedure.
III. Isvoor bepaalde goederen op de invoerlijst terecht de vrijstelling onthouden?
4.11 Alvorens in te gaan op het materiële geschil dat partijen verdeeld houdt, zal het Gerecht eerst aandacht besteden aan de klacht van belanghebbende
4.12 Het Gerecht zal het door belanghebbende ingediende verzoek afwijzen. Belanghebbende heeft gelijk dat de Sectordirecteur pas heel laat met een inhoudelijk verweer is gekomen. Het verweerschrift was immers louter formeel van aard. Dat laat onverlet dat het Gerecht in overleg met partijen, en daarmee met instemming van belanghebbende, heeft gezocht naar een bevredigende behandeling van de onderhavige zaak, eruit bestaande om alsnog tot een inhoudelijkebehandeling te kunnen komen en te voorkomen dat zowel de bezwaarfase en de beroepsfase inhoudelijk ongebruikt zouden verstrijken en de eerste inhoudelijke behandeling pas in de hoger beroepsfase zou kunnen plaatsvinden. Met het oog op een enigszins spoedige afhandeling is toen gekozen voor een schriftelijke ronde, waarbij belanghebbende drie weken de tijd zou worden gegund om alsnog inhoudelijk te reageren op de pleitnota van de Sectordirecteur, waarna de Sectordirecteur vervolgens in de gelegenheid zou worden gesteld om op de reactie van belanghebbende te reageren en partijen daarna nog in de gelegenheid zouden worden gesteld om te verzoeken om een nadere zitting. Nog los van het feit dat het behandelingstraject in samenspraak met belanghebbende is overeengekomen, is er ook feitelijk, en anders dan belanghebbende stelt, geen sprake van dat belanghebbende (ernstig) is belemmerd in haar verdediging.
4.13 In de Landsverordening belastingfaciliteiten investeringen (hierna: LBI) is, voor zover voor de onderhavige zaak van belang, het volgende bepaald (tekst geldend van 1 januari 2020 tot en met 15 mei 2024):
“Artikel 1
-
(…).
-
Onder bedrijf wordt voor de toepassing van de landsverordening en de daarop berustende bepalingen verstaan:
a. een onderneming tot exploitatie van hotels of andere gelegenheden tot verblijf en ontspanning, waarvan de bouw en eerste inrichting een investering vergt van ten minste NAf 5.000.000, die aan ten minste tien in het lokale bevolkingsregister ingeschreven personen blijvend en voltijds werk zal verschaffen bij de aanvang van de bedrijfsactiviteiten en welke gericht is op de bevordering van het vreemdelingenbezoek;
b. een onderneming die zich grondontwikkeling ten doel stelt, waarbij percelen braakliggende grond tot ontwikkeling worden gebracht, door het bouwrijp maken van de grond, het aanleggen van infrastructuur al dan niet in combinatie met de bouw van onroerende zaken, waarvan de ontwikkeling buiten de waarde van de grond een investering vergt van ten minste NAf 5.000.000 en welke gericht is op de bevordering van het vreemdelingenbezoek dan wel op sociale woningbouw;
c. een industrie danwel een onderneming, niet zijnde een bedrijf als bedoeld in onderdelen a en b waarvan de oprichting een investering vergt van ten minste NAf 5.000.000, die aan ten minste tien in het lokale bevolkingsregister ingeschreven personen blijvend en voltijds werk zal verschaffen bij de aanvang van de bedrijfsactiviteiten en waarvan de activiteiten geheel of nagenoeg geheel zijn gericht op:
(…).
Artikel 2
- Krachtens deze landsverordening kan vrijstelling worden verleend van:
a. (…)
b. (…)
c de invoerrechten, bedoeld in de Landsverordening tarief van invoerrechten op: 1º materialen en goederen ten behoeve van de bouw en eerste inrichting van bedrijfspanden bestemd voor de uitoefening van de uitoefening van een bedrijf; 2º materialen en goederen bestemd voor de aanleg van wegen, de bouw van onroerende zaken en de aanleg of de bouw van gelegenheden tot verblijf en ontspanning ter bevordering van vreemdelingenbezoek en sociale woningen op de percelen grond bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b; 3º bedrijfsmiddelen, ten behoeve van de eerste inrichting van een onderneming, die als bedrijf wordt aangemerkt, voor zover vaststaat dat de aanwending van die bedrijfsmiddelen tot het wezen van het bedrijf behoort; (…).”
4.14 Hetgeen partijen in wezen verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of de door de Sectordirecteur op de invoerlijst doorgestreepte goederen al dan niet kunnen worden gerangschikt onder de in artikel 2, lid 1, letter c LBI bedoelde materialen en goederen.
4.14.1 Naar het oordeel van het Gerecht dient het bedrijf van belanghebbende te worden aangemerkt als een bedrijf bedoeld als in artikel 1, lid 2, onderdeel b, waarbij na het ontwikkelen en bouwrijp maken van de grond en het aanleggen van infrastructuur de bouw van een onroerende zaak plaatsvindt, in dit geval, gericht op de bevordering van vreemdelingenbezoek. Alsdan zijn, beoordeeld naar de letter van de LBI, vrijgesteld materialen en goederen die bestemd zijn voor de ontwikkeling en bouwrijp maken van de grond en de bouw van het verblijf ter bevordering van vreemdelingenbezoek (artikel 2, lid 1, letter c, ten tweede LBI). In tegenstelling tot hetgeen is bepaald in artikel 2, lid 1, letter c, ten eerste en ten derde LBI strekt de vrijstelling in artikel 2, lid 1, lid 1, letter c, ten tweede, LBI zich niet mede uit tot materialen en goederen ten behoeve van de eerste inrichting. Gelet op dit verschil in definitie moet onderscheid gemaakt worden tussen ‘bouw’ en ‘eerste inrichting’. Indien bij de voor het vreemdelingenbezoek gereedstaande (luxe) woning de ‘eerste inrichting wordt weggedacht, resteert de ‘bouw’. Van belang is derhalve wat moet worden verstaan onder het begrip ‘eerste inrichting’. Voor zover daarvan sprake is, is naar het oordeel van het Gerecht de vrijstelling niet van toepassing.
4.14.2 De LBI zelf geeft geen definitie van het begrip ‘eerste inrichting’. Ook uit de wetsgeschiedenis kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden op grond waarvan het begrip ‘eerste inrichting’ kan worden geduid. Grammaticaal bezien is het Gerecht van oordeel dat het begrip ‘inrichting’ met name ziet op het gereedmaken voor gebruik of bewoning door in de daartoe bestemde ruimtes meubels, accessoires en decoratie te plaatsen en die ruimtes te stofferen. Het begrip ‘eerste’ brengt tot uitdrukking dat het om materialen en goederen gaat die bij de eerste ingebruikname worden geplaatst en veelal vervangbaar zijn door een tweede, derde, en volgende inrichting.
4.14.3 Toegepast op de onderhavige casus, alwaar het om vakantiewoningen gaat, is het Gerecht van oordeel dat de onder 2.4 opgenomen ‘Meubels’ (spiegel, lamp en kaptafel opstelling) en ‘Bedden’ (Boxen, Matras, Topper, Hoofdboarding en Ladenkast) moeten worden aangemerkt als (eerste) inrichting en derhalve niet kwalificeren voor de vrijstelling. Naar het oordeel van het Gerecht zijn de pergola’s eenzelfde lot beschoren. Deze dienen ter decoratie van de vakantiewoningen en dienen uit dien hoofde te worden beschouwd als (eerste) inrichting.
4.14.4 Ingewikkelder is de duiding van de ‘Airco’s’, ‘Solar’ en ‘Keuken’ (inbouwapparatuur). Anders dan de Sectordirecteur kennelijk meent, is het Gerecht om te beginnen van oordeel dat het bij de goederen, zoals vermeld onder ‘Airco’s’, ‘Solar’ en ‘Keuken’ om een ander ‘type’ goederen gaat dan de hiervoor onder 4.14.2 en 4.14.3 besproken goederen (meubels, accessoires en decoratie). Belangrijk onderscheid is dat doorgaans bij verkoop van een woning, de meubels, accessoires en decoratie zullen worden weggehaald uit de woning (de woning wordt leeg of kaal opgeleverd), maar dat de goederen die onder 2.4 zijn gerangschikt onder ‘Airco’s’, ‘Solar’ en ‘Keuken’ in de woning zullen (moeten) achterblijven, als zijnde een (onlosmakelijk geacht) onderdeel van de woning. De meubels, accessoires en decoratie betreffen (doorgaans) roerende zaken, terwijl de goederen vermeld bij de ‘Airco’s’, ‘Solar’ en ‘Keuken’, nadat deze zijn in- en/of aangebouwd, veeleer het karakter van onroerende zaken hebben (verkregen).
4.14.5 In het kielzog van het hiervoor vermelde, zal eerst de vraag worden beantwoord of de ‘Airco’s’, ‘Solar’ en ‘Keuken’ al dan niet kunnen worden aangemerkt als ‘(eerste) inrichting’. Vrijstelling wordt verleend van materialen en goederen voor de ‘(…) bouw van gelegenheden tot verblijf en ontspanning ter bevordering van vreemdelingenbezoek (…)’. Daarbij is van belang dat het hierbij gaat om een belastingfaciliteitenregeling. Deze regeling beoogt de verbreding van de economische basis van het land Curaçao te dienen en doet dit door barrières weg te nemen om de toeristenindustrie te bevorderen. Met inachtneming van deze context en gegeven het feit dat het hier gaat om luxevakantiewoningen waarmee aldus invulling wordt gegeven aan het gelegenheid geven ‘tot verblijf en ontspanning ter bevordering van vreemdelingenbezoek’ laat het zich niet goed denken dat dit type/segment (vakantie)woningen zich anders laat uitrusten (bouwen) dan met de airco’s en keuken(inbouw)apparatuur waarvoor belanghebbende heeft gekozen. Daarmee vormen de airco’s en de keuken(inbouw)apparatuur onderdeel van de bouw van deze (vakantie)woningen, zonder welke de (vakantie)woningen (in dit segment) volgens de verkeersopvatting niet als (zelfstandige) (vakantie)woningen kunnen worden beschouwd. Anders dan de Sectordirecteur doet kan het begrip ‘bouwen’ niet worden verengd tot bouwmaterialen. Overigens laat het door de Sectordirecteur ingenomen standpunt, dat ‘bouwen’ beperkt dient te blijven tot bouwmaterialen, niet goed te verenigen met het feit dat door de Sectordirecteur wel een vrijstelling van invoerrechten is verleend voor bijvoorbeeld ‘inbouw wijnkoelkast(en)’ en ‘Grote lamp eettafel’.
4.14.6 Ook ten aanzien van de ‘Solar’, simpelweg de zonnepanelen waarmee de woningen zijn uitgerust, is het Gerecht van oordeel dat sprake is van een onderdeel van de bouw van de (vakantie)woningen. Vandaag de dag is het de normaalste zaak van de wereld dat een (luxe) (vakantie)woning wordt uitgerust met zonnepanelen. Dat die zonnepanelen worden geacht onderdeel uit te maken van een gebouw, alsmede van de bouw. Zonnepanelen doen immers niets anders dan het vervangen van traditionele energiebronnen, zoals fossiele brandstoffen. Indien belanghebbende in plaats van zonnepanelen had gekozen voor traditionelere energiebronnen, zou ter zake van de bouw daarvan geen enkele twijfel hebben bestaan over het recht op vrijstelling voor de daarvoor benodigde materialen en goederen. Het Gerecht ziet dan ook niet in dat vanwege het gebruik van een milieuvriendelijkere oplossing ter realisering van een vermindering van de CO2-uitstoot, welke wellicht ook (op termijn) nog eens goedkoper zal blijken te zijn, de vrijstelling ter zake moet worden onthouden.
4.15 Belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat de vrijstelling van invoerrechten dient te worden verleend voor goederen die voor de bouw aard en nagelvast met de onroerende zaak zijn verbonden en dat dit ook lang het standpunt was van de Sectordirecteur. In dat verband verwijst belanghebbende naar een e-mail van 21 april 2024 en een niet gedateerd en ondertekend document ‘standpunt beroepschrift [Belanghebbende], naar het Gerecht begrijpt een onbedoeld tot de stukken van het geding behorend intern stuk, waarvan de Sectordirecteur zich ter zitting en in de reactie op de reactie van belanghebbende
4.16 De rechter heeft als taak om op basis van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting het recht toe te passen en heeft dat gedaan door de verzochte vrijstellingen die door de Sectordirecteur niet zijn verleend te toetsen aan het bepaalde in de LBI. De rechter is daarnaast niet gehouden om in te gaan op de vraag van belanghebbende of de op de lijst doorgestreepte goederen al dan niet aard en nagelvast met de onroerende zaak zijn verbonden indien hij dat niet van belang dan wel beslissend acht voor de uitkomst van het geschil.
Slotsom
4.17 Het beroep moet gegrond worden geacht. Voor zover het de posten betreft die op het overzicht bij onderdeel 2.4 zijn vermeld onder ‘Airco’s’, ‘Solar’ en ‘Keuken’ dient de Sectordirecteur alsnog, over een bedrag van in totaal NAf 251.176, een vrijstelling van invoerrechten te verlenen. Voor zover het betreft de posten ‘Meubels’, ‘Bedden’ en ‘Pergola’, in totaal tot een bedrag van NAf 133.270, heeft de Sectordirecteur de vrijstelling van invoerrechten terecht aan belanghebbende onthouden, omdat geen sprake is van kosten met betrekking tot de bouw van de (vakantie)woningen, maar omdat het kosten van de ‘eerste inrichting’ betreffen.
5 PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
5.1 Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de ALL worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur (lees: Sectordirecteur) op het bezwaar heeft beslist.
5.2 Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift niet verzocht om een kostenvergoeding. Gelet op het bepaalde in artikel 32a, lid 2, ALL komt belanghebbende dan niet in aanmerking voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Kosten beroepsfase
5.3 Het Gerecht ziet aanleiding de Sectordirecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken voor het instellen van beroep.
5.4 In artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.5 In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.6 Verder dient de op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.
6 DE BESLISSING
Het Gerecht:
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 15 juli 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na de verzenddatum hoger beroep instellen bij: Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer) Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18 Willemstad Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
-
Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
-
Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie: [email protected].
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
-
natuurlijke personen: Cg 200
-
personenvennootschappen en rechtspersonen: Cg 500
Reactie pleitnota CUR202403415, onder 3. Rechtsvraag ‘bouw’.
Reactie van 11 maart 2025.