ECLI:NL:HR:2025:1450 - Hoge Raad - 3 oktober 2025
Arrest
Formele relaties
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 24/03599 Datum 3 oktober 2025
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene], wonende te [woonplaats], VERZOEKER tot cassatie, hierna: betrokkene, advocaat: G.E.M. Later,
tegen
CENTRUM INDICATIESTELLING ZORG, gevestigd te Utrecht, VERWEERSTER in cassatie, hierna: het CIZ, niet verschenen.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/16/578133/FV RK 24-1676 van de rechtbank Midden-Nederland van 1 augustus 2024. Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het CIZ heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal L.M. Coenraad strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 Op verzoek van het CIZ heeft de rechtbank
2.2 De rechtbank heeft een verweerschrift van de echtgenote van betrokkene buiten beschouwing gelaten, en daartoe (in rov. 1.2) als volgt overwogen:
“Mr. Janssens heeft (…) een e-mailbericht met bijlage aan de rechtbank (niet aan het CIZ) gestuurd. Die bijlage is een verweerschrift met producties (een ervan beslaat 146 pagina’s) van (…) [Hoge Raad: de echtgenote van betrokkene]. Kennelijk treedt mr. Janssens ook voor haar op. Dit verweerschrift betreft een zeer uitvoerige (juridische) zienswijze op de zaak door die echtgenote, terwijl het aan haar advocaat is om als haar procesvertegenwoordiger (in haar processtukken) een duidelijke en rechtens relevante uiteenzetting van de zienswijze van de echtgenote te geven. Daar komt bij dat in dat verweerschrift niet concreet naar bepaalde passages in de (omvangrijke) producties wordt verwezen, terwijl een partij die een beroep wil doen op feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij (hier: het CIZ) duidelijk is waartegen hij zich dient te verweren (zie o.m. HR 8 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2810). De rechtbank heeft dit verweerschrift inclusief producties dan ook buiten beschouwing gelaten; het maakt geen deel uit van de processtukken.”
3 Beoordeling van het middel
3.1 De klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.2.1 Opmerking verdient het volgende. Voor zover het middel tot uitgangspunt neemt dat, in het kader van de verlening van een machtiging op grond van de Wzd, de echtgenoot van de betrokkene moet worden aangemerkt als belanghebbende, berust het op een onjuiste rechtsopvatting.
3.2.2 Op grond van art. 25 lid 1, aanhef en onder a, Wzd in verbinding met art. 24 lid 1 Wzd kunnen de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de betrokkene het CIZ vragen een verzoek om een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf of voortzetting van het verblijf van de betrokkene in te dienen. Uit art. 38 lid 4, aanhef en onder a, Wzd volgt dat de rechter, voordat hij op het verzoek van het CIZ beslist, zich zo mogelijk laat voorlichten door de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel die de in art. 25 lid 1, aanhef en onder a, Wzd bedoelde aanvraag bij het CIZ heeft ingediend. Art. 38 lid 5 Wzd houdt in dat de rechter zich kan doen voorlichten door de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel die de in art. 25 lid 1, aanhef en onder a, Wzd bedoelde aanvraag niet heeft ingediend. Op grond van art. 41 lid 1, aanhef en onder d, Wzd zendt de griffier een afschrift van de beschikking aan betrokkenes echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel. Daarbij is niet van belang of een van deze personen de in art. 25 lid 1, aanhef en onder a, Wzd bedoelde aanvraag bij het CIZ heeft ingediend of door de rechter is gehoord.
3.2.3 Noch de bepalingen van de Wzd, noch de parlementaire geschiedenis van de Wzd
3.2.4 Tot slot dwingt het EVRM evenmin ertoe de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de betrokkene, in het kader van de verlening van een machtiging op grond van de Wzd, aan te merken als belanghebbende. Het bepaalde in (het hiervoor in 3.2.2 genoemde) art. 38 lid 4, aanhef en onder a, en lid 5 Wzd biedt in beginsel voldoende waarborg dat de rechter de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de betrokkene hoort op het verzoek om een machtiging op grond van de Wzd, opdat de door het EVRM beschermde rechten worden geëerbiedigd.
4 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, H.M. Wattendorff, S.J. Schaafsma en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 3 oktober 2025.
Rechtbank Midden-Nederland 1 augustus 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:5559.
Zie Kamerstukken II 2008/09, 31996, nr. 3, p. 70.
Vgl. HR 6 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9440, rov. 3.3.2.