ECLI:NL:HR:2025:1443 - Hoge Raad - 30 september 2025
Arrest
Formele relaties
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/00533 B Datum30 september 2025
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2024, nummer RK 23/025805, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001, hierna: de klager.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft de advocaat K. Hoesenie bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft bij conclusie en aanvullende conclusie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het cassatieberoep. De raadsvrouw van de klager heeft schriftelijk op de conclusie en aanvullende conclusie gereageerd.
2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1 Het gaat in deze zaak om de inbeslagneming onder de klager van drie mobiele telefoons. De rechtbank heeft het klaagschrift van de klager dat strekt tot teruggave aan hem van de inbeslaggenomen voorwerpen ongegrond verklaard.
2.2 Uit door de griffie van de Hoge Raad ingewonnen inlichtingen blijkt dat het openbaar ministerie inmiddels de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager heeft gelast.
2.3 Hieruit volgt dat het beslag inmiddels op grond van artikel 134 lid 2, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering is beëindigd. Daarom zal de Hoge Raad het cassatieberoep van de klager niet in behandeling nemen.
2.4 Gelet op het voorgaande komt de Hoge Raad niet toe aan de bespreking van de klacht van het cassatiemiddel die ziet op de afhandeling van het beslag nadat een last tot teruggave was gegeven en die, kort gezegd, inhoudt dat het bericht dat de telefoons konden worden afgehaald naar een achterhaald adres is gestuurd en dat die telefoons vervolgens zijn vernietigd omdat deze niet tijdig waren opgehaald. De Hoge Raad merkt naar aanleiding van die klacht wel het volgende op. Ook als het beslag is beëindigd door een bevel tot teruggave van het betreffende voorwerp, moet de bewaarder zorgvuldig met dat voorwerp omgaan en het nodige doen om dit bevel uit te voeren, bijvoorbeeld door zich in te spannen de betrokkene op een actueel adres te bereiken. Dat volgt ook uit de nota van toelichting bij de totstandkoming van artikel 12 van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen, die onder meer inhoudt: “Uitgangspunt is dat van de overheid voldoende inspanning mag worden verwacht om de bekende rechthebbende (de oorspronkelijk beslagene of iemand wiens recht op het voorwerp evident aannemelijker werd geacht) op de hoogte wordt gebracht dat het voorwerp aan hem ter beschikking staat.” (Staatsblad 1995, 699, p. 11.) Wordt niet aan deze zorgvuldigheideis voldaan dan kan de betrokkene zich desgewenst wenden tot het openbaar ministerie, en zo nodig tot de nationale ombudsman of de civiele rechter.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 september 2025.