Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2025:1363 - Hoge Raad past artikel 81.1 RO toe in parkeerbelastingzaak - 19 september 2025

Arrest

ECLI:NL:HR:2025:136319 september 2025

Essentie

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep betreffende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met toepassing van artikel 81.1 van de Wet RO. De klachten rechtvaardigen geen inhoudelijke motivering, omdat beantwoording niet van belang is voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De te laat ingediende klacht wordt buiten beschouwing gelaten.

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer25/01075 Datum19 september 2025

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE DEN HAAG

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 19 maart 2025, nr. BK-24/622[1], op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 23/2509) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Dit stuk bevat een klacht die niet anders kan worden begrepen dan als een nieuwe, buiten de daarvoor geldende termijn voorgestelde, grond van het beroep in cassatie. De Hoge Raad gaat aan die klacht voorbij.[2]

2 Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.P.J. van Kampen, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2025.

ECLI:NL:GHDHA:2025:464.

Vgl. HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7103, rechtsoverweging 3.1.


Voetnoten

ECLI:NL:GHDHA:2025:464.

Vgl. HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7103, rechtsoverweging 3.1.