ECLI:NL:HR:2025:1359 - Hoge Raad verwerpt cassatieberoep over WOZ-waarde met artikel 81 RO - 19 september 2025
Arrest
Essentie
De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep betreffende een WOZ-beschikking voor onroerendezaakbelasting ongegrond. De klachten leiden niet tot vernietiging, omdat het beantwoorden van de rechtsvragen niet van belang is voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling, conform artikel 81 lid 1 Wet RO. Een inhoudelijke motivering blijft daarom achterwege.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer23/03751 Datum19 september 2025
ARREST
in de zaak van
de erfgenaam van [A] (hierna: belanghebbende)
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN COCENCUS
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 10 augustus 2023, nr. 22/02281
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Na het verstrijken van de voor de motivering van het beroep in cassatie gestelde termijn heeft belanghebbende een geschrift ingediend. Op dit stuk slaat de Hoge Raad geen acht. Het dagelijks bestuur van Cocencus, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.P.J. van Kampen, en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2025.
ECLI:NL:GHAMS:2023:3017.