Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer24/00736 Datum18 juli 2025

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 februari 2024, nrs. 23/1221 tot en met 23/1225[1], betreffende aan belanghebbende gegeven boetebeschikkingen.

1 Het eerste geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad van 13 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1336, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, nrs. BK-21/00166 tot en met BK-21/00171[2], met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2 Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door F.J.H.M. Berndsen, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Advocaat-Generaal R.J. Koopman heeft op 5 juli 2024 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.[3] Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3 Beoordeling van de middelen

De middelen falen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 24/00735, ECLI:NL:HR:2025:1063.

4 Overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure

4.1 In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 1 maart 2024. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn. Die termijn bedraagt in dit geval een jaar omdat het gaat om een tweede cassatieprocedure in dezelfde zaak.[4]

4.2 De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt minder dan zes maanden. De boeten belopen meer dan € 1.000. De Hoge Raad ziet om die reden aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gevolgen te verbinden en zal de boeten verminderen met 5 procent tot € 9.500 voor elk van de jaren 2012 tot en met 2016.[5]

5 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6 Beslissing

De Hoge Raad:

  • verklaart het beroep in cassatie ongegrond,
  • vernietigt de uitspraak van het Hof, die van de Rechtbank en die van de Inspecteur, maar uitsluitend voor zover deze betrekking hebben op de boeten, en
  • vermindert de boeten voor elk van de jaren 2012 tot en met 2016 tot € 9.500.

Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, de vice-president J.A.R. van Eijsden, en de raadsheren M.W.C. Feteris, M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2025.

ECLI:NL:GHAMS:2024:1355.

ECLI:NL:GHDHA:2021:2141.

ECLI:NL:PHR:2024:738, met gemeenschappelijke bijlage ECLI:NL:PHR:2024:774.

Zie HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, rechtsoverweging 3.4.6.

Vgl. HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191, rechtsoverweging 4.2.3.


Voetnoten

ECLI:NL:GHAMS:2024:1355.

ECLI:NL:GHDHA:2021:2141.

ECLI:NL:PHR:2024:738, met gemeenschappelijke bijlage ECLI:NL:PHR:2024:774.

Zie HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, rechtsoverweging 3.4.6.

Vgl. HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191, rechtsoverweging 4.2.3.