Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 23/00869 Datum 21 juni 2024

ARREST

In de zaak van

[eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, hierna: [eiser], advocaat: R.R. Oudijk,

tegen

1. [verweerder 1],

wonende te [woonplaats],

2. [verweerster 2],

wonende te [woonplaats], VERWEERDERS in cassatie, hierna gezamenlijk: [verweerders], advocaat: M.E. Bruning.

1 Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. de vonnissen in de zaak C/18/182950 / HA ZA 18-67 van de rechtbank Noord-Nederland van 9 mei 2018, 6 februari 2019 en 4 september 2019; b. de arresten in de zaak 200.279.040/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 september 2021, 29 maart 2022 en 6 december 2022. [eiser] heeft tegen de arresten van het hof van 29 maart 2022 en 6 december 2022 beroep in cassatie ingesteld. [verweerders] hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor [eiser] mede door R.C. Geurtsen. De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2 Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over de arresten van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de arresten. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Beslissing

De Hoge Raad:

  • verwerpt het beroep;
  • veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 355,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren C.H. Sieburgh en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 21 juni 2024.