Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2024:1773 - Inzagevordering art. 843a Rv bij grote hoeveelheid digitale bestanden - 28 november 2024

Arrest

ECLI:NL:HR:2024:177328 november 2024Deze uitspraak is in 3 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

Civiel RechtBurgerlijk Procesrecht

Essentie

Een inzagevordering (art. 843a Rv) voor een grote hoeveelheid digitale bestanden, geselecteerd via zoektermen, mag niet worden afgewezen enkel omdat niet vaststaat dat alle bestanden relevant zijn. De rechter moet nagaan of de belangen met nadere voorschriften verenigd kunnen worden.

Samenvatting feiten

Na een verslechterde relatie ontzegt de vrouw de man de toegang tot de voormalige echtelijke woning, waar de administratie van hun gezamenlijke vennootschappen (Belba c.s.) is achtergebleven. Belba c.s. leggen conservatoir bewijsbeslag. Uit circa tien miljoen digitale bestanden worden met zoektermen 650.252 bestanden geselecteerd. Belba c.s. vorderen op grond van art. 843a Rv inzage in deze selectie, stellende dat dit hun administratie is. Het hof wijst de vordering af.

Cassatieberoep door

Het cassatieberoep is ingesteld door Belba B.V., A/B Financiën B.V., de man, Belba V.O.F. en Stichting Kapituur, gezamenlijk aangeduid als Belba c.s.

Rechtsvraag

Mag een vordering tot inzage op grond van art. 843a Rv in een grote hoeveelheid digitale bestanden, die met zoektermen zijn geselecteerd, worden afgewezen op de grond dat de rechter er niet van overtuigd is dat alle geselecteerde bestanden tot de administratie van de eiser behoren en dus relevant zijn, of moet de rechter onderzoeken of andere maatregelen mogelijk zijn?

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat het hof de inzagevordering niet mocht afwijzen enkel op basis van de ontbrekende overtuiging dat alle 650.000 geselecteerde bestanden tot de administratie behoren. Het hof had moeten onderzoeken of door het geven van nadere voorschriften de belangen van partijen verenigd konden worden. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst de zaak voor verdere behandeling.

Rechtsregel

Bij een inzagevordering in een grote hoeveelheid digitale bestanden is de omstandigheid dat selectie via zoektermen leidt tot een imperfect resultaat (met onterecht in- of uitgesloten bestanden) op zichzelf geen voldoende reden voor afwijzing. De rechter moet op grond van art. 843a lid 2 Rv bezien of door het geven van nadere voorschriften, zoals het aanpassen van zoektermen of het aanstellen van een deskundige, de belangen van beide partijen zo veel mogelijk verenigd kunnen worden.

Belangrijke rechtsoverwegingen

Het hof heeft de inzagevordering vervolgens afgewezen op de grond dat de zoektermen waarmee de ruim 650.000 bestanden zijn geselecteerd zodanig ruim zijn, dat het hof er niet van overtuigd is dat de daarmee geselecteerde bestanden allemaal behoren tot de administratie van Belba c.s.

(r.o. 3.3)

Bij een inzagevordering op de voet van art. 843a Rv kan, in voorkomend geval, (mede) aan de hand van (een combinatie van) zoekwoorden worden afgebakend welke bescheiden voldoen aan de eisen van bepaaldheid en rechtmatig belang bij inzage, als bedoeld in lid 1 van die bepaling.[2] Bij een grote hoeveelheid digitale bestanden – zoals in deze zaak aan de orde – valt niet uit te sluiten dat deze wijze van selecteren ertoe leidt dat sommige bestanden ten onrechte tot de geselecteerde bestanden behoren en andere bestanden ten onrechte niet. Deze omstandigheid is op zichzelf niet een voldoende reden om een inzagevordering af te wijzen. Ook in dat geval kan het rechtmatig belang van degene die inzage vordert in de aldus geselecteerde bescheiden zwaarder wegen dan het belang van degene die tegen inzage bezwaar maakt op de grond dat mogelijk niet bij alle geselecteerde bescheiden een rechtmatig belang bij inzage bestaat. Daarbij is van belang dat ingevolge art. 843a lid 2 Rv de rechter zo nodig de wijze bepaalt waarop inzage wordt verschaft. De rechter kan onder meer nadere voorschriften geven voor te hanteren zoektermen en partijen bevelen een of meer deskundigen aan te wijzen die een selectie maken van de bescheiden waarop wel en waarop geen recht op inzage bestaat.[3] De daarmee verband houdende kosten komen ingevolge art. 843a lid 1 Rv voor rekening van de partij die inzage vordert. De rechter dient in gevallen als hier aan de orde te bezien of door het geven van nadere voorschriften als hiervoor bedoeld het belang van degene die inzage vordert en het belang van degene die zich tegen die inzage verzet zo veel mogelijk met elkaar verenigd kunnen worden.

(r.o. 3.4)

Deze overwegingen zijn cruciaal omdat ze een praktische handleiding bieden voor de omgang met inzagevorderingen in het digitale tijdperk. Rechtsoverweging 3.3 identificeert de onjuiste, te strenge maatstaf die het hof hanteerde.

Rechtsoverweging 3.4 is de kern van het arrest. Het erkent de realiteit dat zoektermen in grote datasets nooit perfect zijn, maar stelt dat dit geen 'alles-of-niets'-situatie creëert. Het wijst de rechter op zijn actieve rol en de instrumenten in art. 843a lid 2 Rv, zoals het verfijnen van zoektermen of het inschakelen van een deskundige. Dit toont een pragmatische benadering die essentieel is voor studenten om de toepassing van art. 843a Rv op moderne, digitale geschillen te begrijpen.

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 23/04246 Datum 29 november 2024

ARREST

In de zaak van

1. BELBA B.V.,

gevestigd te Schuinesloot, hierna: Belba,

2. A/B FINANCIËN B.V.,

gevestigd te Almelo,

3. [de man] H.O.D.N. [A],

wonende te [woonplaats], hierna: de man,

4. BELBA V.O.F.,

gevestigd te Almelo,

5. STICHTING KAPITUUR,

gevestigd te Aadorp, EISERS tot cassatie, hierna gezamenlijk: Belba c.s., advocaat: J. de Jong van Lier,

tegen

[de vrouw], wonende te [woonplaats], VERWEERSTER in cassatie, hierna: de vrouw, niet verschenen.

1 Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. de vonnissen in de zaak C/08/268533 / HA ZA 21-297 van de rechtbank Overijssel van 6 juli 2022 en 31 augustus 2022; b. het arrest in de zaak 200.317.318 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 augustus 2023. Belba c.s. hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. Tegen de vrouw is verstek verleend. De zaak is voor Belba c.s. toegelicht door hun advocaat. De conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders strekt tot vernietiging en verwijzing van de zaak. De advocaat van Belba c.s. heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) De man en de vrouw zijn van 1995-2014 onder huwelijkse voorwaarden gehuwd geweest. Zij zijn beiden aandeelhouder in Belba. Belba c.s. hielden kantoor althans hielden hun administratie in het voormalig gezamenlijke huis van de man en de vrouw, waar de vrouw nu nog woont. Op enig moment is het kantooradres van Belba c.s. naar elders verplaatst. (ii) De relatie tussen de man en de vrouw is verslechterd en de vrouw heeft de man de toegang tot het huis ontzegd. Volgens Belba c.s. is een groot gedeelte van de administratie, bestaande uit fysieke mappen met stukken en uit digitale bestanden, in het huis van de vrouw achtergebleven. Belba c.s. willen toegang tot deze administratie en afgifte van de originele stukken. (iii) Belba c.s. hebben verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag ten laste van de vrouw. Zij hebben primair verzocht om verlof tot het leggen van beslag tot afgifte, subsidiair bewijsbeslag, op hun administratie die zich bevindt in het kantoor en de woning van de vrouw, bestaande uit fysieke en digitale documenten. Tevens hebben zij verzocht dat DigiJuris B.V. (hierna: DigiJuris) gemachtigd wordt om de beslagen documenten digitaal te kopiëren en die vervolgens in gerechtelijke bewaring te nemen. (iv) Het verlof is verleend als verzocht. Belba c.s. hebben op 5 maart 2021 conservatoir beslag bij de vrouw gelegd op alle afschriften van relevante documentatie, kopieën van elektronische data en originele gegevensdragers, alsmede alle schriftelijke bescheiden die – op basis van uiterlijke kenmerken – aantoonbaar betrekking hebben op de administratie van Belba c.s. (v) Blijkens een proces-verbaal van 5 maart 2021 heeft de deurwaarder de in beslag genomen documenten en data aan DigiJuris in bewaring in gegeven. De documenten zijn door DigiJuris gescand en de elektronische datadragers zijn gekopieerd. (vi) Bij proces-verbaal van 1 juni 2021 is een nadere aanduiding gegeven van de in beslag genomen gegevens. Uit het proces-verbaal volgt dat de deurwaarder zich op 1 juni 2021 heeft begeven naar het kantoor van DigiJuris, teneinde op basis van de hiervoor genoemde verlofbeschikking voor het beslag en zoektermen een selectie te maken uit de in beslag genomen gegevens. Het beslag omvat ongeveer tien miljoen bestanden. Op basis van de beschikking en de genoemde zoektermen heeft de deurwaarder 650.252 bestanden aangemerkt die aan een of meer criteria voldoen. De bestanden die de deurwaarder heeft geselecteerd, heeft DigiJuris opgeslagen op een aparte gegevensdrager. Verder staat in het proces-verbaal dat DigiJuris de gegevens van de geselecteerde bestanden, waaronder de bestandsnamen, in een Excelbestand heeft geplaatst, waarvan een kopie digitaal aan zowel Belba c.s. als de vrouw zal worden verstrekt. Ten slotte staat in het proces-verbaal dat de deurwaarder thans de gegevensdrager met serienummer WDE5RHP9 met daarop 650.252 bestanden in conservatoir beslag heeft genomen en dat de gegevensdrager in gerechtelijke bewaring is gegeven aan DigiJuris.

2.2 Belba c.s. vorderen in deze procedure onder meer te bepalen dat Belba c.s. op de voet van art. 843a Rv toegang krijgen tot de bestanden beschreven op het hiervoor in 2.1 onder (vi) genoemde Excelbestand (vordering I). Zij hebben daaraan ten grondslag gelegd dat het gaat om hun administratie. De rechtbank heeft de vordering afgewezen.

2.3 Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd wat betreft de afwijzing van de hiervoor in 2.2 genoemde vordering I.[1] Het hof heeft ook beslist over de door Belba c.s. bij wijziging van eis bij de rechtbank ingestelde vordering tot het verkrijgen van toegang tot de gegevensdrager met daarop de 650.252 geselecteerde bestanden (vordering IIIb). De rechtbank had over vordering IIIb nog niet beslist. Het hof heeft deze vordering afgewezen. Voor zover in cassatie van belang heeft het hof het volgende overwogen.

Belba c.s hebben op grond van art. 843a Rv geen recht op inzage in de gevraagde stukken en bestanden. Dat betekent dat het oorspronkelijke bewijsbeslag gelegd op 5 maart 2021 ten onrechte is gelegd en vordering I moet worden afgewezen. (rov. 2.4) Art. 843a Rv bepaalt dat iemand inzage in gegevens van een ander kan vorderen als aan bepaalde eisen is voldaan. Het moet gaan om gegevens die verband houden met een rechtsbetrekking waarbij degene die de gegevens wil inzien partij is, het moet gaan om voldoende bepaalde gegevens en degene die inzage wil moet daar rechtmatig belang bij hebben. Tussen deze begrippen bestaat samenhang: om te kunnen beoordelen of er rechtmatig belang bestaat moet duidelijk zijn ten aanzien van welke rechtsbetrekking en voor welke bestanden inzage wordt gevorderd. (rov. 2.5) Belba c.s. hebben deze vereisten in hun procestukken onvoldoende uitgewerkt. Zij hebben onvoldoende concreet gemaakt welke rechtsbetrekkingen waarbij zij partij zijn, hier aan de orde zijn. Belba c.s. verwijzen naar verschillende procedures tussen de vrouw en klanten van Belba c.s. en tussen de vrouw en de man, maar noemen geen concrete rechtsbetrekkingen waarbij Belba c.s. partij zijn, behalve een procedure waarin het ontslag van de man als bestuurder van de stichting Kapituur wordt gevorderd. Behalve bij de procedure over de stichting Kapituur wordt ook niet gespecificeerd wie van Belba c.s. dan bij welke rechtsbetrekking betrokken is. Bij de mondelinge behandeling heeft de man toegelicht dat hij inzage vooral nodig heeft omdat de vrouw als geldlener geld terugvordert van “klanten” van Belba c.s., die zich vervolgens tot hem wenden. Hij wil inzage om op die manier de argumenten van de vrouw in die zaken te kunnen ontkrachten en aan te kunnen tonen dat de vrouw vervalste documenten gebruikt. Daarmee is echter onvoldoende concreet gemaakt welke rechtsbetrekkingen dan aan de orde zijn en wie van Belba c.s., en op welke manier, daar dan bij betrokken zijn. Voor al deze procedures (ook die over de stichting Kapituur) geldt dat niet wordt gespecificeerd hoe de grofweg 650.000 bestanden waarin Belba c.s. inzage wil krijgen, daaraan gerelateerd zijn. Omdat onduidelijk is op welke rechtsbetrekkingen Belba c.s. doelen bij hun verzoek en ook niet duidelijk is hoe deze bestanden daaraan dan gerelateerd zijn, kan het hof ook niet vaststellen in hoeverre Belba c.s. rechtmatig belang hebben bij de gevraagde inzage in deze bestanden. Belba c.s. stellen verder dat zij met hun vordering willen bewerkstelligen dat zij toegang krijgen tot hun administratie en dat met de gehanteerde zoektermen zo zorgvuldig mogelijk een selectie is gemaakt. Zelfs als hiermee voldoende concreet een rechtsbetrekking is geïdentificeerd, geldt dat de gehanteerde zoekvragen om de grofweg 650.000 bestanden te selecteren zodanig ruim zijn, dat het hof niet overtuigd is dat de daarmee geselecteerde bestanden allemaal behoren tot de administratie van Belba c.s. Belba c.s. hebben hun vordering gezien de betwisting door de vrouw dan ook onvoldoende onderbouwd. De vordering tot inzage moet daarom worden afgewezen. (rov. 2.6) Omdat het hoger beroep deels slaagt (ten aanzien van een andere vordering dan de hiervoor genoemde vordering I), zal het hof de zaak aan zich houden en afdoen om proceseconomische redenen. (rov. 2.10) Vordering IIIb moet worden afgewezen op dezelfde gronden als vordering I. (rov. 2.11)

3 Beoordeling van het middel

3.1 Onderdeel II.1 van het middel klaagt dat het hof in rov. 2.6 voor de toewijsbaarheid van de vordering tot inzage ten onrechte de eis heeft gesteld dat het ervan overtuigd moet zijn dat de ongeveer 650.000 bestanden allemaal behoren tot de administratie van Belba c.s. Een dergelijk criterium bestaat niet voor de beoordeling van de toewijsbaarheid van een vordering tot inzage van bescheiden op de voet van art. 843a Rv, aldus het onderdeel.

3.2 Als de ruim 650.000 geselecteerde bestanden de administratie van Belba c.s. vormen of daartoe behoren, hebben Belba c.s. op de voet van art. 843a lid 1 Rv in beginsel recht op inzage in die bestanden. In dit verband moet worden aangenomen dat de administratie van een persoon bestaat uit gegevens aangaande een rechtsbetrekking waarin deze persoon partij is. Het rechtmatig belang bij inzage en het voldoende bepaald zijn van een vordering of verzoek tot inzage (hierna: inzagevordering) zijn in zo’n geval in beginsel gegeven. Het hof heeft het voorgaande op zichzelf niet miskend. Het heeft immers in zijn oordeel betrokken de omstandigheid dat Belba c.s. met hun inzagevordering beogen toegang te krijgen tot hun administratie en heeft daarbij klaarblijkelijk tot uitgangspunt genomen dat die omstandigheid voor de inzagevordering in beginsel een voldoende concrete rechtsbetrekking oplevert.

3.3 Het hof heeft de inzagevordering vervolgens afgewezen op de grond dat de zoektermen waarmee de ruim 650.000 bestanden zijn geselecteerd zodanig ruim zijn, dat het hof er niet van overtuigd is dat de daarmee geselecteerde bestanden allemaal behoren tot de administratie van Belba c.s.

3.4 Bij een inzagevordering op de voet van art. 843a Rv kan, in voorkomend geval, (mede) aan de hand van (een combinatie van) zoekwoorden worden afgebakend welke bescheiden voldoen aan de eisen van bepaaldheid en rechtmatig belang bij inzage, als bedoeld in lid 1 van die bepaling.[2] Bij een grote hoeveelheid digitale bestanden – zoals in deze zaak aan de orde – valt niet uit te sluiten dat deze wijze van selecteren ertoe leidt dat sommige bestanden ten onrechte tot de geselecteerde bestanden behoren en andere bestanden ten onrechte niet. Deze omstandigheid is op zichzelf niet een voldoende reden om een inzagevordering af te wijzen. Ook in dat geval kan het rechtmatig belang van degene die inzage vordert in de aldus geselecteerde bescheiden zwaarder wegen dan het belang van degene die tegen inzage bezwaar maakt op de grond dat mogelijk niet bij alle geselecteerde bescheiden een rechtmatig belang bij inzage bestaat. Daarbij is van belang dat ingevolge art. 843a lid 2 Rv de rechter zo nodig de wijze bepaalt waarop inzage wordt verschaft. De rechter kan onder meer nadere voorschriften geven voor te hanteren zoektermen en partijen bevelen een of meer deskundigen aan te wijzen die een selectie maken van de bescheiden waarop wel en waarop geen recht op inzage bestaat.[3] De daarmee verband houdende kosten komen ingevolge art. 843a lid 1 Rv voor rekening van de partij die inzage vordert. De rechter dient in gevallen als hier aan de orde te bezien of door het geven van nadere voorschriften als hiervoor bedoeld het belang van degene die inzage vordert en het belang van degene die zich tegen die inzage verzet zo veel mogelijk met elkaar verenigd kunnen worden. Het voorgaande laat onverlet dat een inzagevordering kan worden afgewezen indien en voor zover de wederpartij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat zich ten aanzien van bepaalde bescheiden een afwijzingsgrond als bedoeld in art. 843a lid 4 Rv voordoet.[4]

3.5 Uit het voorgaande volgt dat het hof de afwijzing van de inzagevordering niet kon baseren op het ontbreken van de overtuiging dat de ruim 650.000 geselecteerde bestanden allemaal behoren tot de administratie van Belba c.s. Dit betekent dat onderdeel II.1 gegrond is. Daardoor kan ook de afwijzing van vordering IIIb niet in stand blijven. Die afwijzing bouwt immers voort op de afwijzing van vordering I.

3.6 Gelet op het slagen van onderdeel II.1 behoeven onderdeel I en de onderdelen II.2-A en II.2-B geen behandeling.

3.7 De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4 Beslissing

De Hoge Raad:

  • vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 augustus 2023;
  • verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
  • veroordeelt de vrouw in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Belba c.s. begroot op € 963,73 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien de vrouw deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.

Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, H.M. Wattendorff, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 29 november 2024.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 augustus 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:6558.

HR 2 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:830, rov. 3.1.2.

Vgl. voor dit laatste Kamerstukken II 2019/20, 35498, nr. 3, p. 53-54.

Vgl. HR 26 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1985, rov. 3.4.2.


Voetnoten

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 augustus 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:6558.

HR 2 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:830, rov. 3.1.2.

Vgl. voor dit laatste Kamerstukken II 2019/20, 35498, nr. 3, p. 53-54.

Vgl. HR 26 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1985, rov. 3.4.2.