Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2024:1677 - Verzet na betaling strafbeschikking door bewindvoerder: niet altijd afstand van recht - 18 november 2024

Arrest

ECLI:NL:HR:2024:167718 november 2024Deze uitspraak is in 4 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

StrafrechtStrafprocesrecht

Essentie

De rechter moet bij een beroep op onderbewindstelling onderzoeken of het voldoen van een strafbeschikking wel 'vrijwillig' was in de zin van artikel 257e Sv. Betaling door een bewindvoerder betekent niet automatisch dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht om verzet in te stellen.

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer22/02159 Datum19 november 2024

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 juni 2022, nummer 21-002839-19, in de strafzaak

tegen

[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977, hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat in Arnhem, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2 Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1 Het cassatiemiddel komt op tegen het oordeel van het hof dat het tegen de strafbeschikking gedane verzet niet-ontvankelijk is.

2.2 Ten laste van de verdachte is een strafbeschikking uitgevaardigd met een betalingsverplichting van € 95 in verband met overtreding van artikel 72 van de Wet personenvervoer 2000. Tegen die strafbeschikking heeft de verdachte verzet gedaan. Het hof heeft het verzet niet-ontvankelijk verklaard en daartoe onder meer overwogen: “De advocaat-generaal voert het woord tot requisitoir als volgt: (...) Het verzet tegen de strafbeschikking in deze zaak is blijkens het zaakoverzicht ruim na het betalen van de boete ingesteld. Ingevolge artikel 257e van het Wetboek van Strafvordering doet verdachte afstand van het recht van verzet indien hij de strafbeschikking voldoet. Dat is hier ontegenzeggelijk gebeurd. Hij had dit kunnen weten gelet op de toelichting op de strafbeschikking. Naar mijn oordeel moet in deze zaak het vonnis van de kantonrechter vernietigd worden en het verzet niet-ontvankelijk verklaard worden. De betaalde strafbeschikking blijft daardoor in stand. (...) De raadsman voert het woord tot verdediging als volgt: Ik had er geen rekening mee gehouden dat de ontvankelijkheid van het verzet nog aan bod zou komen vandaag, nu de zaak voor de tweede keer op zitting staat bij het hof. Ik vind het twijfelachtig of je dat nu moet gaan aanvoeren, zeker als je subsidiaire standpunt vrijspraak is. Ik weet niet of, hoe en wanneer cliënt de strafbeschikking heeft betaald. Ik denk ook niet dat dat zo belangrijk is. Het verzet is niet meer mogelijk als er vrijwillig is voldaan aan de inhoud van de strafbeschikking. Cliënt staat onder bewind. Bij mijn weten al sinds 15 jaar. De post komt bij de bewindvoerder binnen en de bewindvoerder betaalt ook de strafbeschikkingen. Daar heeft cliënt niets over te zeggen. Dat is dus geen vrijwillige voldoening aan de inhoud van de strafbeschikking. Toen hij kennis kreeg van de strafbeschikking heeft hij verzet ingesteld. Ik ben dus van mening dat het verzet ontvankelijk is. (...) De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede onmiddellijk uitspraak te zullen doen. De voorzitter spreekt het arrest ter openbare terechtzitting uit en overweegt daarbij dat ongeacht wat er zij van hetgeen door de raadsman en de advocaat-generaal verder naar voren is gebracht, in de eerste plaats de vraag dient te worden beantwoord of de verdachte ontvankelijk is in het verzet tegen de uitgevaardigde strafbeschikking, welke vraag overeenkomstig hetgeen door de advocaat-generaal primair naar voren is gebracht ontkennend dient te worden beantwoord. (...) AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST (...) BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht: Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het verzet tegen de strafbeschikking van 2 november 2018 (de Hoge Raad begrijpt: 6 december 2018) onder CJIB-nummer 9132542003437076.”

2.3.1 Artikel 257e lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt: “Tegen een strafbeschikking kan de verdachte verzet doen binnen veertien dagen nadat het afschrift in persoon aan hem is uitgereikt, dan wel zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de strafbeschikking hem bekend is. Onverminderd de vorige zin kan tegen een strafbeschikking waarin een geldboete van niet meer dan € 340 is opgelegd, wegens een overtreding welke ten hoogste vier maanden voor toezending is gepleegd, verzet worden gedaan tot uiterlijk zes weken na toezending. Verzet kan niet worden gedaan indien de verdachte afstand heeft gedaan van de bevoegdheid daartoe door vrijwillig aan de strafbeschikking te voldoen. Verzet kan voorts niet worden gedaan indien de verdachte, bijgestaan door een raadsman, schriftelijk afstand heeft gedaan van de bevoegdheid daartoe.”

2.3.2 De geschiedenis van de totstandkoming van de Wet van 7 juli 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Stb. 2006, 330) houdt onder meer in: “Het voorgestelde artikel 257e, eerste lid, Sv leidt uit voldoening aan (de straffen, maatregelen en aanwijzingen van) de strafbeschikking af, dat afstand wordt gedaan van het recht, verzet aan te wenden. Uit de omstandigheid dat aan de strafbeschikking wordt voldaan mag immers door de bank genomen worden afgeleid dat de verdachte zich daarbij neerlegt. (...) Daarnaast maakt de constructie van de strafbeschikking het mogelijk om ook rechtsgeldig afstand te doen van het recht, verzet te doen tegen een strafbeschikking zonder dat daar onmiddellijk aan wordt voldaan. Die mogelijkheid dient evenwel, mede gelet op artikel 6 EVRM, van waarborgen te worden voorzien. Verzekerd dient te zijn dat de verdachte de implicaties van zijn beslissing overziet. Indien de verdachte vrijwillig aan de strafbeschikking voldoet, mag worden aangenomen dat dit het geval is.”(Kamerstukken II 2004/2005, 29 849, nr. 3, p. 43.)

2.4 In artikel 257e lid 1, derde volzin, Sv is bepaald dat verzet niet kan worden gedaan als de verdachte afstand heeft gedaan van de bevoegdheid daartoe door vrijwillig aan de strafbeschikking te voldoen. Volgens de onder 2.3.2 weergegeven wetsgeschiedenis mag uit de omstandigheid dat aan de strafbeschikking wordt voldaan, in het algemeen worden afgeleid dat de verdachte vrijwillig aan de strafbeschikking heeft voldaan. Als echter door of namens de verdachte gemotiveerd wordt aangevoerd dat in de concrete omstandigheden van het geval het voldoen aan de strafbeschikking niet vrijwillig was, moet de rechter onderzoeken of sprake was van vrijwilligheid en moet hij van dat onderzoek blijk geven in de uitspraak.

2.5 Het hof heeft – onder verwijzing naar het standpunt van de advocaat-generaal in hoger beroep – het tegen de strafbeschikking gedane verzet niet-ontvankelijk verklaard. Die beslissing berust op het kennelijke oordeel van het hof dat de verdachte met de betaling van het sanctiebedrag vrijwillig aan de strafbeschikking heeft voldaan. Het hof heeft dat oordeel echter ontoereikend gemotiveerd, nu namens de verdachte gemotiveerd is aangevoerd dat vanwege zijn onderbewindstelling geen sprake was van vrijwillige voldoening door de verdachte aan de strafbeschikking, en het hof geen blijk heeft gegeven van het onder 2.4 bedoelde onderzoek.

2.6 Het cassatiemiddel slaagt.

3 Beslissing

De Hoge Raad:

  • vernietigt de uitspraak van het hof;
  • wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2024.