ECLI:NL:HR:2024:1662 - Openbaarheid water bepaald door feitelijk gebruik, niet door onthouden toestemming - 14 november 2024
Arrest
Rechtsgebieden
Essentie
Of een water openbaar is, wordt bepaald door het feitelijke gebruik. Als eenieder er gebruik van kan maken, is het openbaar. Het onthouden van toestemming door de eigenaar via brieven is hiervoor niet relevant, tenzij dit op een voor het publiek duidelijke wijze kenbaar is gemaakt.
Samenvatting feiten
Eisers zijn eigenaar van een strook water (perceel [002]) die toegang geeft tot een meer. Verweerster heeft naastgelegen recreatiewoningen ontwikkeld, waarvan de eigenaren deze strook moeten bevaren om het meer te bereiken. Eisers hebben herhaaldelijk, via brieven aan o.a. een coöperatie en andere gebruikers, te kennen gegeven dat zij geen toestemming geven om hun perceel te bevaren. Desondanks wordt het water feitelijk door pleziervaartuigen gebruikt.
Cassatieberoep door
[eisers], de eigenaren van de strook water, hebben beroep in cassatie ingesteld.
Rechtsvraag
De centrale rechtsvraag is of het feitelijk gebruik van een particulier waterperceel door derden ertoe kan leiden dat dit water als 'openbaar' wordt gekwalificeerd, zelfs wanneer de eigenaar van dat water expliciet en herhaaldelijk heeft aangegeven hiervoor geen toestemming te verlenen. Anders gezegd: prevaleert het feitelijk gebruik boven het onthouden van toestemming door de eigenaar bij de beoordeling van de openbaarheid van water?
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat de klachten falen en verwerpt het cassatieberoep. Het hof heeft de juiste maatstaf gehanteerd door te stellen dat het feitelijk gebruik bepalend is voor de openbaarheid van water. De brieven waarin de eigenaren toestemming onthielden, zijn voor die beoordeling niet van belang. Het feit dat er geen toestemming was, was bovendien niet voor eenieder kenbaar. De strook water is dus openbaar.
Rechtsregel
De openbaarheid van een waterperceel wordt bepaald door het feitelijke gebruik: als eenieder er gebruik van kan maken, is het water openbaar. De eigenaar kan voorkomen dat zijn water openbaar wordt door op een duidelijke, voor het publiek kenbare wijze (zoals met borden) aan te geven dat toegang verboden is. Dit moet gebeuren vóórdat het water door feitelijk gebruik al openbaar is geworden. Eenmaal openbaar, moet de eigenaar normaal gebruik dulden.
Belangrijke rechtsoverwegingen
De hiervoor in 3.1 weergegeven klachten falen. Het hof heeft, naar blijkt uit rov. 3.10 en rov. 3.18, de juiste, hiervoor in 3.2 genoemde, maatstaf gehanteerd bij de beoordeling of de strook openbaar water is. Hierbij sluit aan het in rov. 3.15 besloten liggende oordeel dat de hiervoor onder 2.1 onder (v) tot en met (ix) genoemde brieven, waarin aan de leden van de Coöperatie en enkele derden toestemming wordt onthouden om gebruik te maken van de strook, voor die beoordeling niet van belang zijn. Dat [eisers] geen toestemming geven voor het gebruik van de strook, zoals blijkt uit die brieven, is voorts niet voor een ieder kenbaar. Daaraan doet niet af dat in dit geval mogelijk vooral de eigenaren van de omliggende recreatiewoningen gebruik zullen maken van het perceel en dat zij naar aanleiding van de brieven op de hoogte zullen zijn van het ontbreken van toestemming van [eisers] voor dat gebruik. Uit de door het hof in rov. 3.27 genoemde getuigenverklaringen blijkt immers dat de strook ook door anderen wordt bevaren.
(r.o. 3.3)Opmerking verdient dat de eigenaar van een niet afgesloten waterperceel die op duidelijke wijze, bijvoorbeeld door middel van daartoe bestemde ter plaatse aangebrachte borden, aan het publiek kenbaar maakt dat het niet is toegestaan om zich zonder zijn toestemming op het perceel te bevinden, aldus kan voorkomen dat het waterperceel openbaar wordt (art. 5:22 BW). Daarvoor is nodig dat de kennisgevingen niet pas zijn aangebracht nadat het water door feitelijk gebruik openbaar is geworden. Indien een water eenmaal openbaar is, dient de eigenaar van dat water normaal gebruik daarvan te dulden.
(r.o. 3.4)Deze overwegingen zijn cruciaal. R.o. 3.3 bevestigt de hoofdregel: feitelijk gebruik is bepalend. Belangrijk is de toevoeging dat het verbod van de eigenaar 'voor een ieder kenbaar' moet zijn; brieven aan specifieke partijen zijn dat niet. Dit stelt een hoge eis aan de wijze van communicatie door de eigenaar. R.o. 3.4 is van groot praktisch belang: het geeft de eigenaar een concrete aanwijzing hoe hij kan voorkomen dat zijn water openbaar wordt, namelijk door duidelijke, ter plaatse aangebrachte kennisgevingen (zoals borden). De overweging bevat tevens een belangrijke waarschuwing: deze actie moet preventief zijn en plaatsvinden voordat het water door feitelijk gebruik al openbaar is geworden. Dit tijdsaspect is essentieel voor eigenaars van waterpercelen.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 23/02572 Datum 15 november 2024
ARREST
In de zaak van
1. [eiser 1] ,
wonende te [woonplaats] , Zwitserland,
2. [eiseres 2] ,
wonende te [woonplaats] , EISERS tot cassatie, hierna gezamenlijk: [eisers] , advocaat: J.W. de Jong,
tegen
[verweerster] , gevestigd te [plaats] , VERWEERSTER in cassatie, hierna: [verweerster] , advocaat: P.A. Fruytier.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. de vonnissen en rolbeslissing in de zaak C/17/165126 / HA ZA 19-21 van de rechtbank Noord-Nederland van 24 april 2019, 20 november 2019, 4 december 2019 (rolbeslissing), 19 februari 2020 en 12 januari 2022; b. de arresten in de zaak 200.309.194/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 augustus 2022 en 4 april 2023. [eisers] hebben tegen het arrest van het hof van 4 april 2023 beroep in cassatie ingesteld. [verweerster] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend. De zaak is voor [verweerster] toegelicht door haar advocaat en mede door J.P. Jas. De conclusie van de Advocaat-Generaal B.F. Assink strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaat van [eisers] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eisers] zijn sinds 2007 eigenaar van een perceel grond met daarop een recreatiewoning aan het adres [a-straat 1] te [plaats] , dat op onderstaande tekening
“Eind augustus hebben cliënten de notulen ontvangen van de vergadering van 28 maart 2009. In deze notulen wordt vermeld dat cliënten de navolgende mededeling zouden hebben gedaan: “Bovendien stellen genoemde eigenaren dat zij voor wat de bewoners van de [a-straat] betreft gedogen dat hun eigendom, zijnde een lange en smalle reep grond met water, lopend vanaf hun huis tot aan de zuidelijke punt van de grond van [betrokkene 1] , “overvaren” wordt.” Cliënten hebben een dergelijke toestemming nimmer gegeven, laat staan dat een dergelijke mededeling (ter vergadering) is gedaan. Ik verzoek u dan ook om de notulen te rectificeren in zoverre dat voornoemde mededeling uit de definitieve versie van de notulen wordt verwijderd.” (vi) Bij brief van 4 november 2010 aan het bestuur van de Coöperatie heeft de advocaat van [eisers] het volgende geschreven:
“Inmiddels zijn de notulen van de ledenvergadering van 27 maart jl. ontvangen. (...) Cliënten moeten wederom constateren dat de notulen niet weergeven datgene wat er die avond is besproken. (…) Om eventuele onduidelijkheden te voorkomen, breng ik nogmaals het navolgende onder uw aandacht. (...) (…)Cliënten hebben nimmer hun toestemming gegeven aan andere eigenaren om de hun toebehorende strook water (kadastraal bekend als nummer [002] ) te bevaren. Evenmin hebben zij aangegeven het bevaren door andere eigenaren te (zullen) gedogen. Voorzover in de notulen de suggestie wordt gewekt dat hiervan sprake zou zijn, is dit pertinent onjuist. Cliënten hebben het voorgaande herhaaldelijk op ledenvergaderingen te berde gebracht. Echter, hun mededelingen hieromtrent worden niet (danwel op onjuiste wijze) in de notulen opgenomen. Om die reden zien cliënten zich genoodzaakt hun standpunt in de onderhavige brief nogmaals tot uitdrukking te brengen. Bij de overige leden van de Coöperatie Woningeigenaren “Waterpark [plaats] ” U.A. wordt een kopie van deze brief in de brievenbus gedaan.” (vii) Bij brief van 16 juli 2019 heeft de advocaat van [eisers] het volgende geschreven aan [betrokkene 2] , eigenaar van [a-straat 2] :
“Mijn cliënten namen via de raadsman van [ [verweerster] ] kennis van uw brief (...). Hierin heeft u verklaard dat u al gedurende circa 20 jaar zowel privé als zakelijk gebruikt maakt van het meest westelijke vaarwater op de [a-straat] , ter plaatse van het projectland voor de 12 recreatiewoning[en]. (...) Het perceel is privé-eigendom en is – naar het oordeel van mijn cliënten – niet openbaar toegankelijk. (…) Mijn cliënten hebben nooit opgemerkt dat u hun perceel heeft overvaren, maar uit uw verklaring blijkt dat u dit toch sinds jaar en dag doet. Mijn cliënten hebben u hiervoor geen toestemming gegeven en zullen dat ook niet doen.” (viii) In een brief van 16 juli 2019 aan [hostel] heeft de advocaat van [eisers] het volgende geschreven:
“Mijn cliënten namen (...) kennis van uw brief (...). Hierin heeft u verklaard dat u sinds jaar en dag gebruik maakt van het vaarwater op de [a-straat] ten behoeve van uw zeilschool. (...) Mijn cliënten hebben nooit opgemerkt dat u hun perceel heeft overvaren met uw zeilschool, maar uit uw verklaring blijkt dat u dit toch sinds jaar en dag doet. Mijn cliënten hebben u hiervoor geen toestemming gegeven en zullen dat ook niet doen.” (ix) Bij brief van 24 juni 2020 aan het Recreatieschap voor het Friesche Waterland “De Marrekrite” heeft de advocaat van [eisers] het volgende geschreven:
“Mijn cliënten hebben onlangs vastgesteld dat medewerkers (...) af en toe hun perceel overvaren. (...) Ik verzoek, en voor zover nodig, sommeer u om het perceel vanaf heden niet meer te overvaren.”
2.2 [verweerster] heeft in eerste aanleg gevorderd te verklaren voor recht dat de eigenaar van perceel [003] en de toekomstige eigenaren van de op perceel [003] nieuw te bouwen recreatiewoningen vrij gebruik hebben van perceel [002] om via dit perceel met gebruik van vaartuigen te komen van, en te gaan naar, het om perceel [003] liggende vaarwater, alsmede [eisers] te verbieden om dit vrije gebruik van perceel [002] op wat voor wijze dan ook te beperken of te belemmeren. De rechtbank heeft bij eindvonnis de vorderingen, na herformulering ter aansluiting bij de tijdens de procedure gewijzigde eigendomssituatie (zie hiervoor in 2.1 onder (iii)), toegewezen.
2.3 In hoger beroep heeft [verweerster] haar eis in die zin gewijzigd dat – voor zover in cassatie van belang – voor recht wordt verklaard als hiervoor in 2.2 bedoeld jegens [verweerster] als eigenaar van perceel [004] en als lasthebber van de eigenaren van de andere percelen en dat [eisers] wordt verboden als hiervoor in 2.2 bedoeld jegens [verweerster] als eigenaar van perceel [004] en als lasthebber van de eigenaren van de andere percelen. Het hof heeft het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en de gewijzigde vorderingen toegewezen.
3 Beoordeling van het middel
3.1 Onderdeel 2.1 van het middel is gericht tegen rov. 3.10-3.12, 3.15, 3.18, 3.21 en 3.25. Het onderdeel klaagt in de eerste plaats dat het hof met die overwegingen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de wijze waarop moet worden beoordeeld of water openbaar is. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat feitelijk gebruik van een water in strijd met een verbod dan wel het onthouden van toestemming door de eigenaar (in beginsel) niet kan meebrengen dat water openbaar is of wordt en dat dergelijk (onrechtmatig) gebruik bij die beoordeling (in beginsel) buiten beschouwing moet blijven. Het onderdeel klaagt voorts dat onbegrijpelijk is waarom de namens [eisers] gestuurde correspondentie naar het oordeel van het hof niet heeft verhinderd dat het gebruik dat van de strook is gemaakt in strijd met het in die correspondentie genoemde verbod, toch zou meebrengen dat de strook openbaar vaarwater
3.2 De wet bevat geen algemene regels aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of een waterperceel openbaar is. Voor de beantwoording van de vraag of een water openbaar is, is het feitelijke gebruik van het water bepalend. Indien daaruit blijkt dat een ieder van het water gebruik kan maken, is het water openbaar.
3.3 De hiervoor in 3.1 weergegeven klachten falen. Het hof heeft, naar blijkt uit rov. 3.10 en rov. 3.18, de juiste, hiervoor in 3.2 genoemde, maatstaf gehanteerd bij de beoordeling of de strook openbaar water is. Hierbij sluit aan het in rov. 3.15 besloten liggende oordeel dat de hiervoor onder 2.1 onder (v) tot en met (ix) genoemde brieven, waarin aan de leden van de Coöperatie en enkele derden toestemming wordt onthouden om gebruik te maken van de strook, voor die beoordeling niet van belang zijn. Dat [eisers] geen toestemming geven voor het gebruik van de strook, zoals blijkt uit die brieven, is voorts niet voor een ieder kenbaar. Daaraan doet niet af dat in dit geval mogelijk vooral de eigenaren van de omliggende recreatiewoningen gebruik zullen maken van het perceel en dat zij naar aanleiding van de brieven op de hoogte zullen zijn van het ontbreken van toestemming van [eisers] voor dat gebruik. Uit de door het hof in rov. 3.27 genoemde getuigenverklaringen blijkt immers dat de strook ook door anderen wordt bevaren.
3.4 Opmerking verdient dat de eigenaar van een niet afgesloten waterperceel die op duidelijke wijze, bijvoorbeeld door middel van daartoe bestemde ter plaatse aangebrachte borden, aan het publiek kenbaar maakt dat het niet is toegestaan om zich zonder zijn toestemming op het perceel te bevinden, aldus kan voorkomen dat het waterperceel openbaar wordt (art. 5:22 BW). Daarvoor is nodig dat de kennisgevingen niet pas zijn aangebracht nadat het water door feitelijk gebruik openbaar is geworden. Indien een water eenmaal openbaar is, dient de eigenaar van dat water normaal gebruik daarvan te dulden.
3.5 Ook de overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 857,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eisers] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, H.M. Wattendorff, S.J. Schaafsma, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 15 november 2024.
De tekening is ontleend aan de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:2922.
Bedoeld zal zijn: openbaar water (vgl. de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.4.5).
Zie HR 3 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1815, rov. 3.2, onder verwijzing naar Parl. Gesch. Boek 5, p. 141.