Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2024:1602 - Verdeling woning: uitleg van gedingstukken door feitenrechter is maatgevend - 7 november 2024

Arrest

ECLI:NL:HR:2024:16027 november 2024

Rechtsgebieden

Essentie

De Hoge Raad oordeelt dat de uitleg van gedingstukken is voorbehouden aan de feitenrechter. Het oordeel van het hof dat de stellingen van een partij geen inhoudelijk bezwaar tegen een taxatierapport vormen, is feitelijk en niet onbegrijpelijk, evenals de weging van aangevoerde bezwaren.

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 24/00313 Datum 8 november 2024

BESCHIKKING

In de zaak van

[de vrouw], wonende te [woonplaats], VERZOEKSTER tot cassatie, hierna: de vrouw, advocaat: J.C. Zevenberg,

tegen

[de man], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, hierna: de man, niet verschenen.

1 Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. de beschikking in de zaak C/02/392050 / FA RK 21-5528 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 juni 2022; b. de beschikking in de zaken 200.314.327 en 200.314.328/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 9 november 2023. De vrouw heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. De man heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal L.M. Coenraad strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1 In deze echtscheidingsprocedure verzoekt de vrouw onder meer te bepalen dat de echtelijke woning (hierna: de woning) wordt verkocht en dat de overwaarde bij helfte tussen partijen wordt verdeeld. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg zijn partijen overeengekomen, samengevat, dat de man drie maanden de gelegenheid krijgt te onderzoeken of hij financieel in staat is de woning aan zich te laten toedelen en dat, in het geval dat niet zo blijkt te zijn, de woning wordt verkocht aan een derde. Gelet op deze overeenstemming heeft de rechtbank de verzoeken van partijen over de woning als ingetrokken beschouwd en hierover geen beslissing genomen.

2.2 Partijen zijn het vervolgens niet eens geworden over de waarde waartegen de man de woning aan zich kan laten toedelen. In hoger beroep heeft de vrouw onder meer verzocht de woning aan de man toe te delen tegen de waarde van € 331.000,--, subsidiair tegen een door een nieuwe taxatie vast te stellen waarde, en te bepalen dat de overwaarde bij helfte tussen partijen wordt verdeeld. De man heeft in voorwaardelijk incidenteel beroep onder meer verzocht de woning aan hem toe te delen voor € 280.000,--.

2.3 Het hof[1] heeft de waarde waartegen de man de woning aan zich kan laten toedelen bepaald op € 280.000,--. Daartoe heeft het hof als volgt overwogen:

De waarde van de woning

6.10.1. Partijen hebben, ter uitvoering van de gemaakte afspraken, in een viergesprek op 2 februari 2023 afgesproken de opdracht tot taxatie aan [de makelaar] te verlenen. [De makelaar] heeft de woning vervolgens getaxeerd op een waarde van € 280.000,-- per 9 februari 2023. De vrouw stemt niet in met die waarde. Daartoe voert zij, samengevat, aan dat de man en [de makelaar] tijdens de taxatie ‘buiten veel overleg met elkaar hebben gevoerd’, de man [de makelaar] alle mankementen van de woning heeft laten zien, het taxatierapport alleen de man als opdrachtgever vermeldt, de man haar niet over de ontvangst en inhoud van het taxatierapport heeft geïnformeerd en niet heeft ingestemd met een nieuw viergesprek. Zij vindt dat daarom moet worden uitgegaan van de vervolgens in haar opdracht uitgevoerde nieuwe taxatie, waarbij de woning is getaxeerd op een waarde van € 331.000,--. Subsidiair moet worden uitgegaan van een door een nieuwe taxatie vast te stellen waarde. De man heeft de stellingen van de vrouw weersproken.

6.10.2. Het hof is van oordeel dat de man de woning aan zich kan laten toedelen tegen de door [de makelaar] getaxeerde waarde van € 280.000,--. Inhoudelijke argumenten tegen het taxatierapport van [de makelaar] of de vastgestelde waarde voert de vrouw niet aan. De bezwaren die zij wel noemt, acht het hof van onvoldoende gewicht om de op gezamenlijke beslissing van partijen door [de makelaar] verrichte taxatie, terzijde te stellen. De man heeft bij de mondelinge behandeling uitgelegd dat [de makelaar] hem er tijdens de taxatie op had gewezen dat het taxatierapport alleen hem als opdrachtgever dient te vermelden omdat anders voor de financiering een nieuwe taxatie nodig zou zijn. Die uitleg is niet c.q. onvoldoende weersproken en de vrouw heeft bovendien niet duidelijk gemaakt tot welk nadeel de vermelding van alleen de man als opdrachtgever voor haar leidt. De vrouw was zelf bij de taxatie aanwezig. Waar de man [de makelaar] zou hebben gewezen op de mankementen van de woning, is zij in de gelegenheid geweest te wijzen op de pluspunten van de woning. Het is aan [de makelaar], als deskundige, een en ander op waarde te beoordelen. Gesteld noch gebleken is dat hij dit op onjuiste wijze heeft gedaan. Dat de man haar niet over de ontvangst en inhoud van het taxatierapport heeft geïnformeerd en niet heeft ingestemd met een nieuw viergesprek, ten slotte, doet geen afbreuk aan de getaxeerde waarde. Dit betekent dat de man overeenkomstig de afspraak van partijen drie maanden na de beschikking van, thans, het hof, de tijd heeft te onderzoeken of hij de woning voor € 280.000,-- aan zich kan laten toedelen.”

3 Beoordeling van het middel

3.1 Het middel klaagt in de eerste plaats over het oordeel van het hof in rov. 6.10.2 dat de vrouw geen inhoudelijke argumenten tegen het taxatierapport van de makelaar of de vastgestelde waarde heeft aangevoerd. Volgens de klacht is dit onbegrijpelijk omdat de vrouw wel een inhoudelijk argument tegen het taxatierapport heeft aangevoerd: zij heeft namelijk gesteld dat de validatie van het taxatierapport van de makelaar is ingetrokken door het Nederlands Woning Waarde Instituut (hierna: NWWI). In het onderdeel wordt aangevoerd dat het NWWI dit heeft gedaan omdat de waarde in het taxatierapport te zeer verschilt van de waarde waartoe een andere, naderhand door de vrouw ingeschakelde makelaar is gekomen (€ 331.000,--). Nu het taxatierapport niet langer is gevalideerd, raakt dat de onderbouwing van de daarin opgenomen taxatiewaarde, aldus de klacht.

3.2 De klacht faalt. De uitleg van de gedingstukken is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Het hof heeft in de desbetreffende stelling van de vrouw kennelijk geen inhoudelijk bezwaar tegen het taxatierapport gelezen. Dat is niet onbegrijpelijk omdat deze stelling niet meer behelst dan de enkele opmerking dat de validatie van het rapport van de makelaar is ingetrokken.

3.3 In de tweede plaats keert het middel zich tegen het oordeel van het hof in rov. 6.10.2 dat de bezwaren die de vrouw wel noemt, van onvoldoende gewicht zijn om de op gezamenlijke beslissing van partijen door de makelaar verrichte taxatie, terzijde te stellen. Het middel strekt kennelijk ertoe te betogen dat het hof niet mocht uitgaan van deze taxatie omdat (de vrouw had gesteld dat) de man de afspraak dat partijen na ontvangst van het taxatierapport van de makelaar weer met elkaar in gesprek zouden gaan, niet is nagekomen.

3.4 Ook deze klacht faalt. De uitleg van de gedingstukken is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. Het hof heeft in de desbetreffende stelling van de vrouw kennelijk niet gelezen dat de op gezamenlijke beslissing van partijen door de makelaar verrichte taxatie tussen partijen niet geldt omdat het overleg na de taxatie geen doorgang had gevonden. Dat is niet onbegrijpelijk nu deze stelling niet meer behelst dan dat partijen hadden afgesproken dat zij na ontvangst van het taxatierapport weer in gesprek met elkaar zouden gaan over de inhoud van het rapport en dat dat niet is gebeurd.

3.5 De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren S.J. Schaafsma, als voorzitter, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 8 november 2024.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 november 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3718.


Voetnoten

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 november 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3718.