ECLI:NL:HR:2024:1322 - Structureel overwerk telt mee voor vakantieloon, ook zonder eenzijdige verplichting - 26 september 2024
Arrest
Rechtsgebieden
Essentie
Vergoeding voor structureel en voorzienbaar overwerk moet worden meegerekend in het vakantieloon, ook als de werkgever dit niet eenzijdig kan opleggen. Doorslaggevend is dat het overwerk feitelijk tot de gewone werkzaamheden behoort en de vergoeding een significant deel van het loon vormt.
Samenvatting feiten
Een werknemer (kraanmachinist) van Mammoet heeft jarenlang substantieel overgewerkt. Hij vordert nabetaling van vakantieloon, stellende dat de vergoeding voor overwerk had moeten worden meegerekend. Partijen verschillen van mening over de vraag of dit overwerk, dat op basis van vrijwilligheid werd ingeroosterd, moet worden aangemerkt als een verplichting uit de arbeidsovereenkomst in de zin van de Europese rechtspraak. Een nieuwe cao-regeling en een schikkingsvoorstel van Mammoet hebben de discussie niet beslecht, waarna de werknemer de vordering heeft doorgezet.
Cassatieberoep door
Mammoet Nederland B.V. heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het gerechtshof.
Rechtsvraag
De centrale vraag is of vergoedingen voor structureel overwerk moeten meetellen bij de berekening van het vakantieloon. Specifiek gaat het om de interpretatie van de voorwaarde uit het Hein/Holzkamm-arrest van het HvJEU, dat het overwerk ‘arbeitsvertraglich verpflichtet’ moet zijn. Moet dit zo worden uitgelegd dat de werkgever het overwerk eenzijdig moet kunnen opleggen en afdwingen, of is het voldoende dat de werknemer op basis van (stilzwijgende) afspraken en roosters structureel overwerkt?
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van Mammoet. De stelling dat overwerk alleen meetelt voor het vakantieloon als de werkgever dit eenzijdig kan opleggen en afdwingen, berust op een onjuiste rechtsopvatting. De uitleg van het hof, dat structureel en gebruikelijk overwerk dat een significant deel van het loon uitmaakt ook onder de voorwaarde valt, wordt in stand gelaten. De Hoge Raad acht de kwestie een 'acte clair' en stelt geen prejudiciële vragen.
Rechtsregel
De voorwaarde uit het Hein/Holzkamm-arrest dat een werknemer 'arbeitsvertraglich verpflichtet' moet zijn om overuren te maken, vereist niet dat de werkgever de overuren eenzijdig kan opleggen of afdwingen. Deze voorwaarde is vervuld als het overwerk behoort tot de werkzaamheden die de werknemer gewoonlijk verricht ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst en de vergoeding daarvoor een significant deel van het totale loon uitmaakt. Het gaat om de feitelijke, reguliere invulling van de werkzaamheden.
Belangrijke rechtsoverwegingen
De punten 46 en 47 van het arrest Hein/Holzkamm moeten in het licht van het doel van art. 7 lid 1 Arbeidstijdenrichtlijn en de rechtspraak van het HvJEU over deze bepaling aldus worden begrepen, dat het daarin door het HvJEU gemaakte onderscheid tussen enerzijds incidenteel en onvoorspelbaar overwerk (punt 46) en anderzijds overwerk dat de werknemer in het kader van zijn arbeidsovereenkomst geregeld verricht en waarvan de vergoeding een belangrijk onderdeel vormt van de totale vergoeding die hij voor zijn beroepsactiviteit ontvangt, erop berust dat de werknemer tijdens zijn jaarlijkse vakantie alleen in een situatie wordt geplaatst die wat betreft beloning vergelijkbaar is met de normale situatie tijdens de gewerkte periodes, indien de beloning voor het laatstgenoemde overwerk bij het vaststellen van het vakantieloon meetelt (punt 47).
De woorden “Ist der Arbeitnehmer jedoch arbeitsvertraglich verpflichtet, Überstunden zu leisten” in punt 47 van het arrest Hein/Holzkamm (in de Franse en Engelse versies van het arrest respectievelijk: “les obligations découlant du contrat de travail exigent du travailleur qu’il effectue des heures supplémentaires” en “the obligations arising from the employment contract require the worker to work overtime”) moeten, anders dan onderdeel 1 betoogt, dus niet zo worden begrepen dat overwerk alleen meetelt bij het vaststellen van het vakantieloon in het geval dat de werkgever de werknemer eenzijdig kan opleggen om overuren te maken, en dit ook zou kunnen afdwingen. De overweging van het HvJEU moet als geheel worden gelezen, en ziet op overwerk dat behoort tot de werkzaamheden die de werknemer gewoonlijk verricht ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst en waarvan de vergoeding een significant deel uitmaakt van zijn loon. Om de werknemer tijdens diens jaarlijkse vakantie in een situatie te plaatsen die wat betreft beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens de gewerkte periodes, is het noodzakelijk dergelijk overwerk in de berekening van het vakantieloon te betrekken. In zoverre is sprake van een acte clair en is er geen aanleiding prejudiciële vragen aan het HvJEU te stellen over de uitleg van art. 7 lid 1 Arbeidstijdenrichtlijn.
Deze rechtsoverwegingen zijn cruciaal omdat de Hoge Raad hier een teleologische interpretatie toepast. De Hoge Raad kijkt naar het doel van de Arbeidstijdenrichtlijn: de werknemer tijdens vakantie in een financieel vergelijkbare positie brengen als tijdens werkperiodes, om te voorkomen dat hij uit financiële overwegingen geen vakantie opneemt.
Vanuit dit doel wordt de voorwaarde 'arbeitsvertraglich verpflichtet' uitgelegd. Het gaat niet om een strikt juridische, afdwingbare verplichting, maar om een feitelijke: behoort het overwerk tot het normale werkpatroon? Hiermee verlegt de Hoge Raad de focus van de formele contractuele bepalingen naar de feitelijke uitvoering van de arbeidsovereenkomst. Dat de Hoge Raad dit een 'acte clair' noemt, benadrukt dat deze uitleg dwingend uit de EU-rechtspraak volgt.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 23/00840 Datum 27 september 2024
ARREST
In de zaak van
MAMMOET NEDERLAND B.V., gevestigd te Breda, EISERES tot cassatie, hierna: Mammoet, advocaat: F.M. Dekker,
tegen
[de werknemer], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, hierna: de werknemer, advocaat: H.J.W. Alt.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. de vonnissen in de zaak 7804060 CV EXPL 19-24030 van de rechtbank Rotterdam van 31 december 2019, 27 november 2020 en 20 augustus 2021; b. het arrest in de zaak 200.301.010/01 van het gerechtshof Den Haag van 6 december 2022. Mammoet heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. De werknemer heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaat van Mammoet heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 Het gaat in deze zaak om de vraag of vergoedingen voor gewerkte overuren meetellen bij de berekening van het vakantieloon. Daarbij is art. 7 lid 1 Richtlijn 2003/88/EG
2.2 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) De werknemer is sinds 14 juli 2008 bij Mammoet in dienst, laatstelijk in de functie van Senior Crane Operator Hydra. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen van toepassing (hierna: de cao). (ii) Bij brief van 25 februari 2018 heeft de werknemer aan Mammoet medegedeeld dat hij aanspraak maakt op achterstallig vakantieloon over de periode vanaf 2013 en dat hij ter zake daarvan de verjaringstermijn stuit. (iii) Op 19 september 2018 hebben de cao-partijen overeenstemming bereikt over de waarde van een vakantiedag. Die afspraak is als art. 67a lid 9 aan de cao toegevoegd en luidt, voor zover van belang, als volgt:
“9.a. Met ingang van 1 januari 2019 bestaat de waarde van de 20 wettelijke vakantiedagen en van 2 van de bovenwettelijke vakantiedagen die vanaf 1 januari 2019 worden opgebouwd, uit de volgende onderdelen: Het functieloon van 1 dag vermeerderd met de persoonlijke toeslag en de ploegentoeslag; Het gemiddelde bedrag dat in het voorafgaande kalenderjaar per dag is ontvangen aan een structurele vergoeding van de toeslagen voor de zaterdag- en zondaguren (art. 33), de Toeslagenmatrix (art. 31) de vuilwerktoeslag (art. 38A), de koudetoeslag (art. 38B), de consignatievergoeding (art. 42), de reisuren voor de werknemers op mobiele kranen (art. 47) en de onregelmatigheidstoeslag (art. 55). In verband met het niet altijd structurele karakter van deze vergoedingen wordt 90% van de totale waarde meegenomen in de berekening; Het gemiddelde bedrag dat in het voorafgaande kalenderjaar per dag is ontvangen aan een structurele vergoeding van overuren, zaterdag- en zondaguren voor zover deze de 40 uur per week overschrijden. In verband met het niet altijd structurele karakter van deze vergoedingen wordt dit bedrag vervolgens afgetopt op 22,75% van het functieloon.
9.b. Iedere werknemer in loonschaal A tot en met loonschaal H die gedurende het gehele kalenderjaar 2018 bij werkgever in dienst is geweest en in dat jaar minimaal 100 uren heeft gewerkt waar een toeslag aan verbonden is, niet zijnde de ploegen- en de persoonlijke toeslag, heeft in 2019 recht op een eenmalige uitkering van € 750,- bruto, welke zal worden uitgekeerd in 3 termijnen van € 250,- bruto, uit te betalen op 31 maart, 30 juni en 30 september 2019. Voorwaarde hiertoe is dat de werknemer afstand doet van zijn rechten aangaande de vergoeding van de structurele toeslagen over de genoten vakantiedagen in de jaren 2014-2018.” (iv) In november 2018 heeft Mammoet aan de werknemer (en andere werknemers die in aanmerking komen voor de eenmalige vergoeding) een overeenkomst voorgelegd, waarin is bepaald dat het bedrag van € 750,-- in één keer zal worden uitbetaald en dat de werknemer afstand doet van zijn mogelijke aanspraken wegens onvoldoende betaald vakantieloon, voor zover dergelijke aanspraken al zouden bestaan, over de voorgaande jaren. (v) Bij brief van 14 januari 2019 aan Mammoet heeft de werknemer bezwaar gemaakt tegen de aangeboden vergoeding van € 750,-- en heeft hij Mammoet gesommeerd een bedrag van € 5.125,27 bruto uit te keren in verband met verricht overwerk en ontvangen toeslagen in de periode 2014 t/m 2018. (vi) Mammoet heeft een overzicht verstrekt van door de werknemer per jaar gewerkte overuren: 2013: 594,75 uur 2014: 666,25 uur 2015: 553,50 uur 2016: 441,75 uur 2017: 306 uur 2018: 306 uur.
2.3 De werknemer vordert – kort gezegd en voor zover in cassatie van belang – nabetaling van te weinig betaald vakantieloon met rente en wettelijke verhoging op de grond dat Mammoet bij het berekenen van het vakantieloon het overwerk ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten.
2.4 De kantonrechter heeft – op verzet tegen een verstekvonnis – bij tussenvonnis de werknemer toegelaten te bewijzen dat het overwerk hem als verplichting is opgelegd
2.5 Het hof heeft de vonnissen van de kantonrechter vernietigd en heeft de vordering van de werknemer alsnog toegewezen.
3 Beoordeling van het middel
3.1 Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 5.6, dat sprake is van de in het arrest Hein/Holzkamm
3.2.1 Volgens art. 7:639 BW behoudt de werknemer gedurende zijn vakantie recht op loon. Deze bepaling moet worden uitgelegd in overeenstemming met art. 7 lid 1 Arbeidstijdenrichtlijn. Die richtlijnbepaling voorziet in een minimumbescherming met betrekking tot het recht op een inkomen voor werknemers die met jaarlijks verlof zijn.
“1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend, overeenkomstig de in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie.”
3.2.2 Naar vaste rechtspraak van het HvJEU strekt het vereiste van betaling van vakantieloon ertoe de werknemer tijdens de jaarlijkse vakantie in een situatie te plaatsen die qua beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens de gewerkte periodes,
3.2.3 In het arrest Hein/Holzkamm heeft het HvJEU overwogen:
“46. Wat tot slot de regel betreft dat overuren van de werknemer worden meegeteld voor de berekening van de vergoeding die verschuldigd is uit hoofde van het jaarlijks verlof met behoud van loon, zij erop gewezen dat vanwege het uitzonderlijke en onvoorspelbare karakter ervan, vergoedingen voor gemaakte overuren in beginsel geen deel uitmaken van het gewone loon waarop de werknemer tijdens de in artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 bedoelde jaarlijkse vakantie met behoud van loon aanspraak kan maken.
47. Wanneer de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen van de werknemer vergen dat hij op regelmatige basis overuren maakt, en de vergoeding daarvan een belangrijk onderdeel vormt van de totale vergoeding die hij voor zijn beroepsactiviteit ontvangt, moet de vergoeding voor overuren echter worden meegeteld voor het gewone loon waarop hij tijdens de in artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 bedoelde jaarlijkse vakantie met behoud van loon recht heeft, zodat hij tijdens zijn vakantie economische voorwaarden geniet die vergelijkbaar zijn met die welke hij tijdens de uitoefening van zijn werk geniet. Het staat aan de verwijzende rechter om te verifiëren of dit in het hoofdgeding het geval is.”
3.3.1 Art. 7 lid 1 Arbeidstijdenrichtlijn moet mede worden uitgelegd in het licht van het daarmee nagestreefde doel.
3.3.2 De punten 46 en 47 van het arrest Hein/Holzkamm moeten in het licht van het doel van art. 7 lid 1 Arbeidstijdenrichtlijn en de rechtspraak van het HvJEU over deze bepaling aldus worden begrepen, dat het daarin door het HvJEU gemaakte onderscheid tussen enerzijds incidenteel en onvoorspelbaar overwerk (punt 46) en anderzijds overwerk dat de werknemer in het kader van zijn arbeidsovereenkomst geregeld verricht en waarvan de vergoeding een belangrijk onderdeel vormt van de totale vergoeding die hij voor zijn beroepsactiviteit ontvangt, erop berust dat de werknemer tijdens zijn jaarlijkse vakantie alleen in een situatie wordt geplaatst die wat betreft beloning vergelijkbaar is met de normale situatie tijdens de gewerkte periodes, indien de beloning voor het laatstgenoemde overwerk bij het vaststellen van het vakantieloon meetelt (punt 47).
3.3.3 De woorden “Ist der Arbeitnehmer jedoch arbeitsvertraglich verpflichtet, Überstunden zu leisten” in punt 47 van het arrest Hein/Holzkamm (in de Franse en Engelse versies van het arrest respectievelijk: “les obligations découlant du contrat de travail exigent du travailleur qu’il effectue des heures supplémentaires” en “the obligations arising from the employment contract require the worker to work overtime”) moeten, anders dan onderdeel 1 betoogt, dus niet zo worden begrepen dat overwerk alleen meetelt bij het vaststellen van het vakantieloon in het geval dat de werkgever de werknemer eenzijdig kan opleggen om overuren te maken, en dit ook zou kunnen afdwingen. De overweging van het HvJEU moet als geheel worden gelezen, en ziet op overwerk dat behoort tot de werkzaamheden die de werknemer gewoonlijk verricht ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst en waarvan de vergoeding een significant deel uitmaakt van zijn loon. Om de werknemer tijdens diens jaarlijkse vakantie in een situatie te plaatsen die wat betreft beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens de gewerkte periodes, is het noodzakelijk dergelijk overwerk in de berekening van het vakantieloon te betrekken. In zoverre is sprake van een acte clair en is er geen aanleiding prejudiciële vragen aan het HvJEU te stellen over de uitleg van art. 7 lid 1 Arbeidstijdenrichtlijn.
3.4 De slotsom is dat onderdeel 1 faalt omdat het berust op een onjuiste rechtsopvatting.
3.5 De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt Mammoet in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [de werknemer] begroot op € 355,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Mammoet deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron, H.M. Wattendorff, A.E.B. ter Heide en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 27 september 2024.
Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, PbEG 2003 L 299/9.
HvJEU 13 december 2018, zaak C-385/17, ECLI:EU:C:2018:1018 (Hein/Holzkamm).
Rechtbank Rotterdam 31 december 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:10287.
Gerechtshof Den Haag 6 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2370.
HvJEU 13 december 2018, zaak C-385/17, ECLI:EU:C:2018:1018 (Hein/Holzkamm).
HvJEU 15 september 2011, zaak C-155/10, ECLI:EU:C:2011:588 (Williams e.a./British Airways), punt 29-30.
Onder meer HvJEU 16 maart 2006, gevoegde zaken C-131/04 en C-257/04, ECLI:EU:C:2006:177, (Robinson-Steele), punt 58-59; HvJEU 15 september 2011, zaak C-155/10, ECLI:EU:C:2011:588 (Williams e.a./British Airways), punt 20 en 23; HvJEU 22 mei 2014, zaak C‑539/12, ECLI:EU:C:2014:351 (Lock/British Gas Trading), punt 16-17.
HvJEU 16 maart 2006, gevoegde zaken C-131/04 en C-257/04, ECLI:EU:C:2006:177, (Robinson-Steele), punt 59; HvJEU 22 mei 2014, zaak C‑539/12, ECLI:EU:C:2014:351 (Lock/British Gas Trading), punt 20 en 23; HvJEU 13 december 2018, zaak C-385/17, ECLI:EU:C:2018:1018 (Hein/Holzkamm), punt 44.
Zo onder meer HvJEU 22 mei 2014, zaak C‑539/12, ECLI:EU:C:2014:351 (Lock/British Gas Trading), punt 15.
HvJEU 13 december 2018, zaak C-385/17, ECLI:EU:C:2018:1018 (Hein/Holzkamm), punt 22-26, 32-34 en 41-44.
In dezelfde zin het Court of Appeal voor Engeland en Wales, East of England Ambulance Service NHS Trust v Flowers and others [2019] EWCA Civ 947.
HvJEU 22 mei 2014, zaak C‑539/12, ECLI:EU:C:2014:351 (Lock/British Gas Trading).
HvJEU 6 oktober 2021, zaak C-561/19, ECLI:EU:C:2021:799 (Consorzio Italian Management c.s./Rete Ferroviaria Italiana).