ECLI:NL:HR:2024:1320 - Structurele overwerkvergoeding telt mee voor berekening vakantieloon - 26 september 2024
Arrest
Rechtsgebieden
Essentie
De vergoeding voor structureel overwerk telt mee bij de berekening van het vakantieloon, ook als de werkgever de werknemer niet eenzijdig kan verplichten tot overwerk. Doorslaggevend is dat het overwerk gewoonlijk wordt verricht en de vergoeding een significant deel van het loon uitmaakt.
Samenvatting feiten
Een kraanmachinist, in dienst bij Mammoet, claimt achterstallig vakantieloon over de periode 2013-2018. Hij stelt dat de vergoeding voor zijn structureel verrichte overuren ten onrechte niet is meegenomen in de berekening van zijn vakantieloon. Uit een overzicht van de werkgever blijkt dat de werknemer jaarlijks honderden overuren maakte. Het geschil spitst zich toe op de vraag of deze overuren moeten meetellen voor het vakantieloon, ook al was het overwerk formeel niet eenzijdig verplicht.
Cassatieberoep door
De werkgever, Mammoet Nederland B.V., heeft beroep in cassatie ingesteld.
Rechtsvraag
De kernvraag is of vergoedingen voor structureel overwerk moeten worden meegerekend bij het vaststellen van het vakantieloon. Meer specifiek: hoe moet de voorwaarde uit het Hein/Holzkamm-arrest van het HvJEU worden geïnterpreteerd, dat het maken van overuren ‘arbeitsvertraglich verpflichtet’ is? Moet dit zo worden uitgelegd dat de werkgever het overwerk eenzijdig moet kunnen opleggen en afdwingen, of volstaat het dat het overwerk in de praktijk een vast en voorzienbaar onderdeel van de werkzaamheden vormt?
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van Mammoet. De voorwaarde dat een werknemer ‘arbeitsvertraglich verpflichtet’ is om overuren te maken, betekent niet dat de werkgever dit eenzijdig moet kunnen opleggen. Het is voldoende dat het overwerk behoort tot de werkzaamheden die de werknemer gewoonlijk verricht en de vergoeding een significant deel van het loon is. Omdat het cassatieberoep op een onjuiste rechtsopvatting rust, faalt het. De Hoge Raad acht de uitleg van de EU-regelgeving een ‘acte clair’ en stelt geen prejudiciële vragen.
Rechtsregel
Voor de vraag of een overwerkvergoeding meetelt voor het vakantieloon, hoeft niet vast te staan dat de werkgever de werknemer eenzijdig kan verplichten tot het verrichten van overwerk. Voldoende is dat het overwerk behoort tot de werkzaamheden die de werknemer gewoonlijk verricht ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst, en de vergoeding daarvoor een significant deel van het totale loon uitmaakt. Deze uitleg sluit aan bij het doel van de Arbeidstijdenrichtlijn om de werknemer tijdens vakantie in een financieel vergelijkbare positie te plaatsen.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Art. 7 lid 1 Arbeidstijdenrichtlijn moet mede worden uitgelegd in het licht van het daarmee nagestreefde doel.
De punten 46 en 47 van het arrest Hein/Holzkamm moeten in het licht van het doel van art. 7 lid 1 Arbeidstijdenrichtlijn en de rechtspraak van het HvJEU over deze bepaling aldus worden begrepen, dat het daarin door het HvJEU gemaakte onderscheid tussen enerzijds incidenteel en onvoorspelbaar overwerk (punt 46) en anderzijds overwerk dat de werknemer in het kader van zijn arbeidsovereenkomst geregeld verricht en waarvan de vergoeding een belangrijk onderdeel vormt van de totale vergoeding die hij voor zijn beroepsactiviteit ontvangt, erop berust dat de werknemer tijdens zijn jaarlijkse vakantie alleen in een situatie wordt geplaatst die wat betreft beloning vergelijkbaar is met de normale situatie tijdens de gewerkte periodes, indien de beloning voor het laatstgenoemde overwerk bij het vaststellen van het vakantieloon meetelt (punt 47).
De woorden “Ist der Arbeitnehmer jedoch arbeitsvertraglich verpflichtet, Überstunden zu leisten” in punt 47 van het arrest Hein/Holzkamm (in de Franse en Engelse versies van het arrest respectievelijk: “les obligations découlant du contrat de travail exigent du travailleur qu’il effectue des heures supplémentaires” en “the obligations arising from the employment contract require the worker to work overtime”) moeten, anders dan onderdeel 1 betoogt, dus niet zo worden begrepen dat overwerk alleen meetelt bij het vaststellen van het vakantieloon in het geval dat de werkgever de werknemer eenzijdig kan opleggen om overuren te maken, en dit ook zou kunnen afdwingen. De overweging van het HvJEU moet als geheel worden gelezen, en ziet op overwerk dat behoort tot de werkzaamheden die de werknemer gewoonlijk verricht ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst en waarvan de vergoeding een significant deel uitmaakt van zijn loon. Om de werknemer tijdens diens jaarlijkse vakantie in een situatie te plaatsen die wat betreft beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens de gewerkte periodes, is het noodzakelijk dergelijk overwerk in de berekening van het vakantieloon te betrekken. In zoverre is sprake van een acte clair en is er geen aanleiding prejudiciële vragen aan het HvJEU te stellen over de uitleg van art. 7 lid 1 Arbeidstijdenrichtlijn.
Deze overwegingen zijn cruciaal omdat de Hoge Raad hier laat zien hoe EU-recht (de Arbeidstijdenrichtlijn en rechtspraak van het HvJEU) moet worden geïnterpreteerd en toegepast in de Nederlandse rechtsorde. De Hoge Raad kiest niet voor een letterlijke of strikte uitleg, maar voor een teleologische interpretatie (r.o. 3.3.1): de regel wordt uitgelegd in het licht van haar doel. Dit doel is om te voorkomen dat een werknemer financieel nadeel ondervindt van het opnemen van vakantie (r.o. 3.3.2). Op basis daarvan wordt de voorwaarde 'arbeitsvertraglich verpflichtet' functioneel ingevuld, waarbij de feitelijke, structurele aard van het overwerk en de beloning daarvoor doorslaggevend zijn, niet een formele, eenzijdige verplichting (r.o. 3.3.3). Dit is een belangrijk voorbeeld van de doorwerking van EU-recht en de daarbij horende interpretatiemethoden.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 23/00842 Datum 27 september 2024
ARREST
In de zaak van
MAMMOET NEDERLAND B.V., gevestigd te Breda, EISERES tot cassatie, hierna: Mammoet, advocaat: F.M. Dekker,
tegen
[de werknemer], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, hierna: de werknemer, advocaat: H.J.W. Alt.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. de vonnissen in de zaak 7853507 CV EXPL 19-27339 van de rechtbank Rotterdam van 31 december 2019, 27 november 2020 en 20 augustus 2021; b. het arrest in de zaak 200.301.006/01 van het gerechtshof Den Haag van 6 december 2022. Mammoet heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. De werknemer heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaat van Mammoet heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 Het gaat in deze zaak om de vraag of vergoedingen voor gewerkte overuren meetellen bij de berekening van het vakantieloon. Daarbij is art. 7 lid 1 Richtlijn 2003/88/EG
2.2 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) De werknemer is sinds 7 september 1998 bij (de rechtsvoorgangster van) Mammoet in dienst, laatstelijk in de functie van kraanmachinist. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen van toepassing (hierna: de cao). (ii) Bij brief van 4 februari 2018 heeft de werknemer aan Mammoet medegedeeld dat hij aanspraak maakt op achterstallig vakantieloon over de periode vanaf 2013 en dat hij ter zake daarvan de verjaringstermijn stuit. (iii) Op 19 september 2018 hebben de cao-partijen overeenstemming bereikt over de waarde van een vakantiedag. Die afspraak is als art. 67a lid 9 aan de cao toegevoegd en luidt, voor zover van belang, als volgt:
“9.a. Met ingang van 1 januari 2019 bestaat de waarde van de 20 wettelijke vakantiedagen en van 2 van de bovenwettelijke vakantiedagen die vanaf 1 januari 2019 worden opgebouwd, uit de volgende onderdelen: Het functieloon van 1 dag vermeerderd met de persoonlijke toeslag en de ploegentoeslag; Het gemiddelde bedrag dat in het voorafgaande kalenderjaar per dag is ontvangen aan een structurele vergoeding van de toeslagen voor de zaterdag- en zondaguren (art. 33), de Toeslagenmatrix (art. 31) de vuilwerktoeslag (art. 38A), de koudetoeslag (art. 38B), de consignatievergoeding (art. 42), de reisuren voor de werknemers op mobiele kranen (art. 47) en de onregelmatigheidstoeslag (art. 55). In verband met het niet altijd structurele karakter van deze vergoedingen wordt 90% van de totale waarde meegenomen in de berekening; Het gemiddelde bedrag dat in het voorafgaande kalenderjaar per dag is ontvangen aan een structurele vergoeding van overuren, zaterdag- en zondaguren voor zover deze de 40 uur per week overschrijden. In verband met het niet altijd structurele karakter van deze vergoedingen wordt dit bedrag vervolgens afgetopt op 22,75% van het functieloon.
9.b. Iedere werknemer in loonschaal A tot en met loonschaal H die gedurende het gehele kalenderjaar 2018 bij werkgever in dienst is geweest en in dat jaar minimaal 100 uren heeft gewerkt waar een toeslag aan verbonden is, niet zijnde de ploegen- en de persoonlijke toeslag, heeft in 2019 recht op een eenmalige uitkering van € 750,- bruto, welke zal worden uitgekeerd in 3 termijnen van € 250,- bruto, uit te betalen op 31 maart, 30 juni en 30 september 2019. Voorwaarde hiertoe is dat de werknemer afstand doet van zijn rechten aangaande de vergoeding van de structurele toeslagen over de genoten vakantiedagen in de jaren 2014-2018.” (iv) In november 2018 heeft Mammoet aan de werknemer (en andere werknemers die in aanmerking komen voor de eenmalige vergoeding) een overeenkomst voorgelegd, waarin is bepaald dat het bedrag van € 750,-- in één keer zal worden uitbetaald en dat de werknemer afstand doet van zijn mogelijke aanspraken wegens onvoldoende betaald vakantieloon, voor zover dergelijke aanspraken al zouden bestaan, over de voorgaande jaren. (v) Bij brief van 28 januari 2019 aan Mammoet heeft de werknemer bezwaar gemaakt tegen de aangeboden vergoeding van € 750,-- en heeft hij Mammoet gesommeerd een bedrag van € 4.285,76 bruto uit te keren in verband met verricht overwerk en ontvangen toeslagen in de periode 2013 t/m 2018. (vi) Mammoet heeft een overzicht verstrekt van door de werknemer per jaar gewerkte overuren: 2013: 279,50 uur 2014: 431,50 uur 2015: 241 uur 2016: 504 uur 2017: 447,75 uur 2018: 344 uur
2.3 De werknemer vordert – kort gezegd en voor zover in cassatie van belang – nabetaling van te weinig betaald vakantieloon met rente en wettelijke verhoging op de grond dat Mammoet bij het berekenen van het vakantieloon het overwerk ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten.
2.4 De kantonrechter heeft – op verzet tegen een verstekvonnis – bij tussenvonnis de werknemer toegelaten te bewijzen dat het overwerk hem als verplichting is opgelegd
2.5 Het hof heeft de vonnissen van de kantonrechter vernietigd en heeft de vordering van de werknemer alsnog toegewezen.
3 Beoordeling van het middel
3.1 Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 5.6, dat sprake is van de in het arrest Hein/Holzkamm
3.2.1 Volgens art. 7:639 BW behoudt de werknemer gedurende zijn vakantie recht op loon. Deze bepaling moet worden uitgelegd in overeenstemming met art. 7 lid 1 Arbeidstijdenrichtlijn. Die richtlijnbepaling voorziet in een minimumbescherming met betrekking tot het recht op een inkomen voor werknemers die met jaarlijks verlof zijn.
“1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend, overeenkomstig de in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie.”
3.2.2 Naar vaste rechtspraak van het HvJEU strekt het vereiste van betaling van vakantieloon ertoe de werknemer tijdens de jaarlijkse vakantie in een situatie te plaatsen die qua beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens de gewerkte periodes,
3.2.3 In het arrest Hein/Holzkamm heeft het HvJEU overwogen:
“46. Wat tot slot de regel betreft dat overuren van de werknemer worden meegeteld voor de berekening van de vergoeding die verschuldigd is uit hoofde van het jaarlijks verlof met behoud van loon, zij erop gewezen dat vanwege het uitzonderlijke en onvoorspelbare karakter ervan, vergoedingen voor gemaakte overuren in beginsel geen deel uitmaken van het gewone loon waarop de werknemer tijdens de in artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 bedoelde jaarlijkse vakantie met behoud van loon aanspraak kan maken.
47. Wanneer de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen van de werknemer vergen dat hij op regelmatige basis overuren maakt, en de vergoeding daarvan een belangrijk onderdeel vormt van de totale vergoeding die hij voor zijn beroepsactiviteit ontvangt, moet de vergoeding voor overuren echter worden meegeteld voor het gewone loon waarop hij tijdens de in artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 bedoelde jaarlijkse vakantie met behoud van loon recht heeft, zodat hij tijdens zijn vakantie economische voorwaarden geniet die vergelijkbaar zijn met die welke hij tijdens de uitoefening van zijn werk geniet. Het staat aan de verwijzende rechter om te verifiëren of dit in het hoofdgeding het geval is.”
3.3.1 Art. 7 lid 1 Arbeidstijdenrichtlijn moet mede worden uitgelegd in het licht van het daarmee nagestreefde doel.
3.3.2 De punten 46 en 47 van het arrest Hein/Holzkamm moeten in het licht van het doel van art. 7 lid 1 Arbeidstijdenrichtlijn en de rechtspraak van het HvJEU over deze bepaling aldus worden begrepen, dat het daarin door het HvJEU gemaakte onderscheid tussen enerzijds incidenteel en onvoorspelbaar overwerk (punt 46) en anderzijds overwerk dat de werknemer in het kader van zijn arbeidsovereenkomst geregeld verricht en waarvan de vergoeding een belangrijk onderdeel vormt van de totale vergoeding die hij voor zijn beroepsactiviteit ontvangt, erop berust dat de werknemer tijdens zijn jaarlijkse vakantie alleen in een situatie wordt geplaatst die wat betreft beloning vergelijkbaar is met de normale situatie tijdens de gewerkte periodes, indien de beloning voor het laatstgenoemde overwerk bij het vaststellen van het vakantieloon meetelt (punt 47).
3.3.3 De woorden “Ist der Arbeitnehmer jedoch arbeitsvertraglich verpflichtet, Überstunden zu leisten” in punt 47 van het arrest Hein/Holzkamm (in de Franse en Engelse versies van het arrest respectievelijk: “les obligations découlant du contrat de travail exigent du travailleur qu’il effectue des heures supplémentaires” en “the obligations arising from the employment contract require the worker to work overtime”) moeten, anders dan onderdeel 1 betoogt, dus niet zo worden begrepen dat overwerk alleen meetelt bij het vaststellen van het vakantieloon in het geval dat de werkgever de werknemer eenzijdig kan opleggen om overuren te maken, en dit ook zou kunnen afdwingen. De overweging van het HvJEU moet als geheel worden gelezen, en ziet op overwerk dat behoort tot de werkzaamheden die de werknemer gewoonlijk verricht ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst en waarvan de vergoeding een significant deel uitmaakt van zijn loon. Om de werknemer tijdens diens jaarlijkse vakantie in een situatie te plaatsen die wat betreft beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens de gewerkte periodes, is het noodzakelijk dergelijk overwerk in de berekening van het vakantieloon te betrekken. In zoverre is sprake van een acte clair en is er geen aanleiding prejudiciële vragen aan het HvJEU te stellen over de uitleg van art. 7 lid 1 Arbeidstijdenrichtlijn.
3.4 De slotsom is dat onderdeel 1 faalt omdat het berust op een onjuiste rechtsopvatting.
3.5 De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt Mammoet in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [de werknemer] begroot op € 355,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Mammoet deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.E. du Perron, H.M. Wattendorff, A.E.B. ter Heide en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 27 september 2024.
Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, PbEG 2003 L 299/9.
HvJEU 13 december 2018, zaak C-385/17, ECLI:EU:C:2018:1018 (Hein/Holzkamm).
Rechtbank Rotterdam 31 december 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:10286.
Gerechtshof Den Haag 6 december 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:2369.
HvJEU 13 december 2018, zaak C-385/17, ECLI:EU:C:2018:1018 (Hein/Holzkamm).
HvJEU 15 september 2011, zaak C-155/10, ECLI:EU:C:2011:588 (Williams e.a./British Airways), punt 29-30.
Onder meer HvJEU 16 maart 2006, gevoegde zaken C-131/04 en C-257/04, ECLI:EU:C:2006:177, (Robinson-Steele), punt 58-59; HvJEU 15 september 2011, zaak C-155/10, ECLI:EU:C:2011:588 (Williams e.a./British Airways), punt 20 en 23; HvJEU 22 mei 2014, zaak C‑539/12, ECLI:EU:C:2014:351 (Lock/British Gas Trading), punt 16-17.
HvJEU 16 maart 2006, gevoegde zaken C-131/04 en C-257/04, ECLI:EU:C:2006:177, (Robinson-Steele), punt 59; HvJEU 22 mei 2014, zaak C‑539/12, ECLI:EU:C:2014:351 (Lock/British Gas Trading), punt 20 en 23; HvJEU 13 december 2018, zaak C-385/17, ECLI:EU:C:2018:1018 (Hein/Holzkamm), punt 44.
Zo onder meer HvJEU 22 mei 2014, zaak C‑539/12, ECLI:EU:C:2014:351 (Lock/British Gas Trading), punt 15.
HvJEU 13 december 2018, zaak C-385/17, ECLI:EU:C:2018:1018 (Hein/Holzkamm), punt 22-26, 32-34 en 41-44.
In dezelfde zin het Court of Appeal voor Engeland en Wales, East of England Ambulance Service NHS Trust v Flowers and others [2019] EWCA Civ 947.
HvJEU 22 mei 2014, zaak C‑539/12, ECLI:EU:C:2014:351 (Lock/British Gas Trading).
HvJEU 6 oktober 2021, zaak C-561/19, ECLI:EU:C:2021:799 (Consorzio Italian Management c.s./Rete Ferroviaria Italiana).