ECLI:NL:HR:2023:812
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02585 B Datum30 mei 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 21 maart 2022, nummer RK 22/000204, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991, hierna: de klager.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft H. Loonstein, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. 2. Beoordeling van het cassatiemiddel en van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1 Onder de klager zijn tabak en sigaretten inbeslaggenomen. Deze voorwerpen zijn, na het verlenen van een machtiging tot vernietiging door de officier van justitie, op 11 augustus 2020 vernietigd. Nadien is namens de klager een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ingediend, dat strekt tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager. De rechtbank heeft de klager op 21 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard in dit beklag.
2.2 Het cassatiemiddel klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat op grond van artikel 134 lid 2 Sv het beslag is beëindigd als gevolg van de verlening van de machtiging tot vernietiging. Het voert daartoe aan dat, ook al is een machtiging tot vernietiging verleend, het beslag niet eindigt als voorafgaand aan de vernietiging van de inbeslaggenomen voorwerpen niet een waardebepaling plaatsvindt.
2.3 De volgende bepalingen zijn van belang.
- Artikel 117 leden 1 en 3 Sv: “1. De inbeslaggenomen voorwerpen worden niet vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd, tenzij na verkregen machtiging. 3. De in het eerste lid bedoelde machtiging is gericht tot de bewaarder of aan de ambtenaar die de voorwerpen in afwachting van hun vervoer naar de bewaarder onder zich heeft. Degene aan wie de machtiging is gericht, draagt zorg voor de bepaling van de waarde die het voorwerp op dat moment bij verkoop redelijkerwijs zou hebben opgebracht.”
- Artikel 134 lid 2 Sv: “2. Het beslag wordt beëindigd doordat hetzij (...) c. de machtiging als bedoeld in artikel 117 is verleend en het voorwerp niet om baat is vervreemd; (...)”
- Artikel 14 lid 1 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen: “Alvorens aan een verkregen machtiging tot het vernietigen, prijsgeven of bestemmen tot een ander doel dan het onderzoek uitvoering wordt gegeven, wordt de prijs geschat, die het betrokken voorwerp bij verkoop redelijkerwijs zou moeten opbrengen.”
2.4 De rechtbank heeft vastgesteld dat de inbeslaggenomen voorwerpen zijn vernietigd op grond van een machtiging als bedoeld in artikel 117 Sv. Hieruit volgt dat, gelet op artikel 134 lid 2, aanhef en onder c, Sv, het beslag al was beëindigd op het moment van de beslissing op het klaagschrift. Dat – zoals in de toelichting op het cassatiemiddel wordt gesteld – voorafgaand aan de vernietiging niet een waardebepaling als bedoeld in artikel 117 lid 3 Sv in verbinding met artikel 14 lid 1 van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen heeft plaatsgevonden, maakt dat niet anders, nu artikel 134 lid 2, aanhef en onder c, Sv de beëindiging van het beslag niet afhankelijk stelt van zo’n waardebepaling.
2.5 Het vorenstaande brengt met zich dat het cassatiemiddel, dat op een andersluidende opvatting berust, tevergeefs is voorgesteld. Nu de rechtbank de klager terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in het beklag, kan de Hoge Raad het cassatieberoep van de klager niet in behandeling nemen.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2023.