Artikel 117 (Machtiging beschikking over inbeslaggenomen voorwerpen)
1. De inbeslaggenomen voorwerpen worden niet vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd, tenzij na verkregen machtiging.
2. De in het eerste lid bedoelde machtiging kan door het openbaar ministerie worden verleend ten aanzien van voorwerpen
a. die niet geschikt zijn voor opslag; b. waarvan de kosten van de bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde; c. die vervangbaar zijn en waarvan de tegenwaarde op eenvoudige wijze kan worden bepaald.
Ten aanzien van inbeslaggenomen voorwerpen die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt slechts machtiging tot vernietiging verleend.
3. De in het eerste lid bedoelde machtiging is gericht tot de bewaarder of aan de ambtenaar die de voorwerpen in afwachting van hun vervoer naar de bewaarder onder zich heeft. Degene aan wie de machtiging is gericht, draagt zorg voor de bepaling van de waarde die het voorwerp op dat moment bij verkoop redelijkerwijs zou hebben opgebracht.
4. Indien inbeslaggenomen voorwerpen op grond van de machtiging van het openbaar ministerie tegen baat worden vervreemd, blijft het beslag, onverminderd het bepaalde in artikel 116, rusten op de verkregen opbrengst.
5. Indien het openbaar ministerie op het schriftelijk verzoek van de bewaarder hem de machtiging te verlenen als bedoeld in het eerste lid, niet binnen zes weken een beslissing heeft genomen, is de bewaarder bevoegd te handelen overeenkomstig het eerste lid.
Uitleg in duidelijke taal
1. De inbeslaggenomen voorwerpen worden niet vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd, tenzij na verkregen machtiging.
Dit lid stelt dat voorwerpen die in beslag zijn genomen, niet mogen worden verkocht, weggegeven (vervreemd), kapotgemaakt (vernietigd), achtergelaten (prijsgegeven) of gebruikt mogen worden voor een ander doel dan het lopende onderzoek. Een uitzondering hierop is mogelijk, maar alleen als daarvoor vooraf toestemming (machtiging) is verleend.
2. De in het eerste lid bedoelde machtiging kan door het openbaar ministerie worden verleend ten aanzien van voorwerpen
Deze bepaling verduidelijkt dat de toestemming (machtiging) die in het eerste lid wordt genoemd, door het openbaar ministerie kan worden gegeven met betrekking tot specifieke categorieën van voorwerpen, namelijk:
a. die niet geschikt zijn voor opslag;
Dit betreft voorwerpen die ongeschikt zijn om te worden opgeslagen, bijvoorbeeld omdat ze snel kunnen bederven of omdat de opslag ervan risico's met zich meebrengt.
b. waarvan de kosten van de bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde;
Dit ziet op voorwerpen waarvan de kosten voor het bewaren ervan onevenredig hoog zijn in vergelijking met de feitelijke waarde van die voorwerpen.
c. die vervangbaar zijn en waarvan de tegenwaarde op eenvoudige wijze kan worden bepaald.
Dit heeft betrekking op voorwerpen die gemakkelijk kunnen worden vervangen en waarvan de waarde in geld (de tegenwaarde) op een simpele manier kan worden vastgesteld.
Ten aanzien van inbeslaggenomen voorwerpen die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt slechts machtiging tot vernietiging verleend.
Voor inbeslaggenomen voorwerpen waarvan de aard zodanig is dat het bezit ervan zonder controle in strijd is met de wet of het algemeen belang (zoals illegale goederen), wordt door het openbaar ministerie uitsluitend toestemming (machtiging) tot vernietiging gegeven.
3. De in het eerste lid bedoelde machtiging is gericht tot de bewaarder of aan de ambtenaar die de voorwerpen in afwachting van hun vervoer naar de bewaarder onder zich heeft. Degene aan wie de machtiging is gericht, draagt zorg voor de bepaling van de waarde die het voorwerp op dat moment bij verkoop redelijkerwijs zou hebben opgebracht.
De toestemming (machtiging) zoals genoemd in het eerste lid, is bestemd voor de bewaarder van de inbeslaggenomen voorwerpen, of voor de ambtenaar die deze voorwerpen onder zich heeft voordat ze naar de bewaarder worden getransporteerd. De persoon of instantie aan wie de machtiging is verleend, is verantwoordelijk voor het bepalen van de waarde die het voorwerp redelijkerwijs zou opbrengen als het op dat specifieke moment zou worden verkocht.
4. Indien inbeslaggenomen voorwerpen op grond van de machtiging van het openbaar ministerie tegen baat worden vervreemd, blijft het beslag, onverminderd het bepaalde in artikel 116, rusten op de verkregen opbrengst.
Wanneer inbeslaggenomen voorwerpen met toestemming (machtiging) van het openbaar ministerie worden verkocht (tegen baat vervreemd), dan blijft het beslag van kracht op het geld (de verkregen opbrengst) dat hiermee is verdiend. Dit is van toepassing zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 116 (dat handelt over de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen).
5. Indien het openbaar ministerie op het schriftelijk verzoek van de bewaarder hem de machtiging te verlenen als bedoeld in het eerste lid, niet binnen zes weken een beslissing heeft genomen, is de bewaarder bevoegd te handelen overeenkomstig het eerste lid.
Als de bewaarder een schriftelijk verzoek heeft ingediend bij het openbaar ministerie om de toestemming (machtiging) te krijgen zoals beschreven in het eerste lid, en het openbaar ministerie heeft binnen een termijn van zes weken geen besluit genomen over dit verzoek, dan heeft de bewaarder de bevoegdheid om zelf te handelen volgens de bepalingen van het eerste lid (bijvoorbeeld overgaan tot vervreemding of vernietiging onder de daar gestelde voorwaarden).