Schadevergoeding bij termijnoverschrijding Wvggz: uitgangspunten en eigen schuld
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Essentie
Bij overschrijding van een Wvggz-beslistermijn wordt nadeel (spanning, frustratie) verondersteld, wat recht geeft op een billijke schadevergoeding. Dit recht vervalt bij 'eigen schuld' van de betrokkene, maar het accepteren van vrijwillige zorg valt daar niet onder. De Hoge Raad adviseert forfaitaire bedragen.
Samenvatting feiten
De officier van justitie bereidt een zorgmachtiging voor betrokkene voor. De wettelijke termijn van vier weken wordt overschreden. Volgens de officier komt dit doordat de procedure op verzoek van betrokkene is geschorst om hem de kans te geven vrijwillig zorg te accepteren. Toen dit mislukte, werd de procedure hervat. Betrokkene vordert schadevergoeding wegens de termijnoverschrijding, die door de rechtbank wordt toegewezen. Het hof bekrachtigt deze beslissing.
Cassatieberoep door
Het cassatieberoep is ingesteld door de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam.
Rechtsvraag
De centrale vraag is of een overschrijding van de beslistermijn in de Wvggz (art. 5:16 lid 1) automatisch recht geeft op schadevergoeding (art. 10:12 lid 3 Wvggz). Meer specifiek, moeten de omstandigheden van het geval – in het bijzonder de oorzaak van de vertraging en de vraag in wiens risicosfeer deze ligt, zoals een poging tot vrijwillige zorg – worden meegewogen bij de beoordeling van het recht op schadevergoeding?
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de officier van justitie omdat hij geen belang meer heeft bij zijn beroep. De toegezegde schadevergoeding zal niet worden teruggevorderd en de overige aangevoerde gronden (gezag van gewijsde, proceskosten, behoefte aan duidelijkheid) zijn onvoldoende om een belang aan te nemen. De Hoge Raad komt daardoor niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak, maar geeft wel ten overvloede overwegingen voor de rechtspraktijk.
Rechtsregel
Bij overschrijding van een beslistermijn uit de Wvggz wordt, behoudens bijzondere omstandigheden, aangenomen dat de betrokkene nadeel (spanning en frustratie) heeft geleden, wat recht geeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Dit recht vervalt als de termijnoverschrijding aan de betrokkene te wijten is. De omstandigheid dat betrokkene vrijwillig zorg accepteerde, geldt niet als 'eigen schuld'. Het verdient aanbeveling om voor de schadevaststelling uit te gaan van forfaitaire bedragen.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Indien door de rechter of de officier van justitie een uit de Wvggz voortvloeiende beslistermijn is overschreden en de betrokkene verzoekt om schadevergoeding voor nadeel dat hij als gevolg daarvan heeft ondervonden, is uitgangspunt, behoudens bijzondere omstandigheden, dat de betrokkene nadeel heeft ondervonden in de vorm van spanning en frustratie over het uitblijven van een beslissing binnen de beslistermijn.
Geen aanspraak op schadevergoeding bestaat indien en voor zover de termijnoverschrijding aan de betrokkene is te wijten. De omstandigheid dat de betrokkene enige tijd vrijwillig zorg heeft geaccepteerd, vormt geen grond om te oordelen dat de termijnoverschrijding aan de betrokkene is te wijten.
(r.o. 3.5)Uit het voorgaande volgt dat het hof op basis van de stelling van de betrokkene dat hij door de termijnoverschrijding lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd en stress heeft ervaren, tot uitgangspunt mocht nemen dat betrokkene immateriële schade heeft geleden als gevolg van de termijnoverschrijding. Het hof heeft evenwel in rov. 5.10 ten onrechte in algemene zin geoordeeld dat de omstandigheden van het geval voor het recht op schadevergoeding niet relevant zijn. Bij gebrek aan belang kan dat, zoals hiervoor in 3.2 is overwogen, evenwel niet tot cassatie leiden.
(r.o. 3.7)Deze 'ten overvloede' gegeven overwegingen zijn juridisch van groot belang. R.o. 3.4 formuleert een belangrijk uitgangspunt: bij termijnoverschrijding in Wvggz-zaken wordt immateriële schade (spanning, frustratie) verondersteld, wat de bewijslast voor de kwetsbare betrokkene verlicht. R.o. 3.5 introduceert de 'eigen schuld'-exceptie, maar sluit direct uit dat het meewerken aan een vrijwillig traject hieronder valt. Dit is een cruciale precisering. R.o. 3.7 bevat een directe correctie op het oordeel van het hof en stelt dat de omstandigheden van het geval wél relevant zijn, in tegenstelling tot wat het hof oordeelde. Dit verfijnt de rechtsregel en voorkomt een te absolute toepassing.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/03393 Datum 31 maart 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM, VERZOEKER tot cassatie, hierna: de officier van justitie, advocaat: G.C. Nieuwland,
tegen
[betrokkene], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, hierna: betrokkene, advocaat: M.A.M. Wagemakers.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. de beschikking in de zaak C/10/615194 / FA RK 21-2178 van de rechtbank Rotterdam van 15 april 2021; b. de beschikking in de zaak 200.297.602/01 van het gerechtshof Den Haag van 15 juni 2022. De officier van justitie heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Betrokkene heeft verzocht het beroep te verwerpen wegens gebrek aan belang en refereert zich voor het overige aan het oordeel van de Hoge Raad. De conclusie van de Advocaat-Generaal S.D. Lindenbergh strekt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar cassatieberoep, althans tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaat van de officier van justitie heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 Het gaat in deze zaak om schadevergoeding wegens overschrijding van de in art. 5:16 lid 1 Wvggz genoemde termijn. Volgens art. 5:16 lid 1 Wvggz deelt de officier van justitie zijn schriftelijke en gemotiveerde beslissing of voldaan is aan de criteria voor verplichte zorg zo spoedig mogelijk aan onder meer de betrokkene mee, maar uiterlijk binnen vier weken na de schriftelijke mededeling dat op aanvraag of ambtshalve een verzoek voor een zorgmachtiging wordt voorbereid, als bedoeld in art. 5:4 lid 2, onder a, Wvggz.
2.2 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) Bij brief van 28 mei 2020 heeft [de zorgaanbieder] aan betrokkene meegedeeld een aanvraag tot voorbereiding van een verzoek voor verplichte zorg te hebben ingediend. (ii) Bij brief van 8 juni 2020 heeft de door de officier van justitie aangewezen geneesheer-directeur, overeenkomstig art. 5:4 lid 2, onder a, Wvggz, aan betrokkene meegedeeld dat de officier van justitie heeft besloten een verzoek voor een zorgmachtiging voor te bereiden. (iii) Op 27 augustus 2020 heeft de geneesheer-directeur ingevolge art. 5:8 lid 1 Wvggz een medische verklaring over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene afgegeven. (iv) Bij brief van 2 september 2020 heeft de officier van justitie betrokkene ingevolge art. 5:16 lid 1 Wvggz meegedeeld dat aan de criteria voor verplichte zorg is voldaan. Op dezelfde datum heeft de officier een verzoekschrift voor een zorgmachtiging ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Bij beschikking van 23 september 2020 heeft de rechtbank het verzoek tot het verlenen van de zorgmachtiging toegewezen.
2.3 In deze procedure verzoekt betrokkene op grond van art. 10:12 lid 3 Wvggz naar billijkheid een schadevergoeding vast te stellen ten laste van de Staat, omdat de in art. 5:16 lid 1 Wvggz genoemde termijn van vier weken is overschreden.
2.4 De rechtbank heeft de Staat veroordeeld tot betaling van € 570,-- aan betrokkene. De officier van justitie heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft hij onder meer aangevoerd dat art. 10:12 lid 3 Wvggz, in geval van overschrijding van de termijn van art. 5:16 Wvggz, niet zonder meer een recht op schadevergoeding met zich brengt. Volgens de officier moeten bij de beoordeling of in een concreet geval schadevergoeding moet worden toegekend, de omstandigheden van het geval worden meegewogen, waarbij onder meer van belang is in wiens risicosfeer de ontstane termijnoverschrijding ligt. In dit geval is de termijnoverschrijding ontstaan doordat betrokkene, nadat hem op 8 juni 2020 is meegedeeld dat een verzoek tot een zorgmachtiging werd voorbereid, op zijn verzoek gedurende enige tijd de gelegenheid is geboden de nodige zorg alsnog vrijwillig te accepteren. De voorbereiding van de zorgmachtiging is daarop geschorst. Toen bleek dat betrokkene de nodige zorg niet (langer) vrijwillig accepteerde, is de voorbereiding voortgezet, hetgeen op 6 juli 2020 met hem is besproken. Volgens de officier van justitie komt de termijnoverschrijding, in ieder geval voor de duur van de schorsing van de voorbereiding van de zorgmachtiging, voor rekening en risico van betrokkene. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is van de zijde van de officier opgemerkt dat het door de rechtbank vastgestelde bedrag aan schadevergoeding aan betrokkene is betaald en dat dit bedrag, ongeacht de uitkomst van de procedure, niet teruggevorderd zal worden.
2.5 Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd.
3 Beoordeling
3.1 Namens de officier van justitie is in de procesinleiding opgemerkt dat het werkelijke belang van deze zaak is gelegen in de behoefte in de praktijk om duidelijkheid te krijgen over het recht op schadevergoeding wegens overschrijding van de in art. 5:16 lid 1 Wvggz genoemde termijn. De door de rechter vastgestelde schadevergoeding is al aan betrokkene betaald, en zal – ongeacht de uitkomst van deze cassatieprocedure – niet worden teruggevorderd. Ter onderbouwing dat de officier van justitie formeel-juridisch belang heeft bij het cassatieberoep wordt in de procesinleiding gewezen op het mogelijke gezag van gewijsde van de beslissingen van het hof, en op de beslissing over de proceskosten waarop de officier van justitie recht heeft als het beroep slaagt.
3.2 Doordat de officier van justitie heeft toegezegd de betaalde vergoeding niet te zullen terugvorderen, heeft hij wat deze vergoeding betreft geen belang bij het cassatieberoep. De officier van justitie heeft onvoldoende onderbouwd dat hij, hoewel de billijke vergoeding van art. 10:12 lid 3 Wvggz waarover het in deze procedure gaat geen inzet van het geschil meer is, belang heeft bij het cassatieberoep wegens een mogelijk gezag van gewijsde. Ook de proceskosten kunnen, op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.5, in dit geval geen belang bij het cassatieberoep opleveren. Tot slot is de behoefte van de rechtspraktijk aan meer duidelijkheid over schadevergoeding wegens overschrijding van de termijn van art. 5:16 lid 1 Wvggz niet een voldoende belang van de officier van justitie bij het cassatieberoep.
3.3 Om meer duidelijkheid te geven over schadevergoeding wegens overschrijding van de termijn van art. 5:16 lid 1 Wvggz zal de Hoge Raad hierna in 3.4-3.7 naar aanleiding van een aantal klachten van het middel ten overvloede enige overwegingen geven. De Hoge Raad neemt daarbij tot uitgangspunt dat de termijn van art. 5:16 lid 1 Wvggz niet op de voet van art. 5:5 lid 5 Wvggz gedurende twee weken is geschorst.
3.4 Indien door de rechter of de officier van justitie een uit de Wvggz voortvloeiende beslistermijn is overschreden en de betrokkene verzoekt om schadevergoeding voor nadeel dat hij als gevolg daarvan heeft ondervonden, is uitgangspunt, behoudens bijzondere omstandigheden, dat de betrokkene nadeel heeft ondervonden in de vorm van spanning en frustratie over het uitblijven van een beslissing binnen de beslistermijn.
3.5 Geen aanspraak op schadevergoeding bestaat indien en voor zover de termijnoverschrijding aan de betrokkene is te wijten. De omstandigheid dat de betrokkene enige tijd vrijwillig zorg heeft geaccepteerd, vormt geen grond om te oordelen dat de termijnoverschrijding aan de betrokkene is te wijten.
3.6 Op praktische gronden en met het oog op een voortvarende afhandeling van verzoeken om schadevergoeding verdient het aanbeveling daarvoor als uitgangspunt forfaitaire bedragen te hanteren, waarvan op grond van bijzondere omstandigheden van het geval kan worden afgeweken.
3.7 Uit het voorgaande volgt dat het hof op basis van de stelling van de betrokkene dat hij door de termijnoverschrijding lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd en stress heeft ervaren, tot uitgangspunt mocht nemen dat betrokkene immateriële schade heeft geleden als gevolg van de termijnoverschrijding. Het hof heeft evenwel in rov. 5.10 ten onrechte in algemene zin geoordeeld dat de omstandigheden van het geval voor het recht op schadevergoeding niet relevant zijn. Bij gebrek aan belang kan dat, zoals hiervoor in 3.2 is overwogen, evenwel niet tot cassatie leiden.
4 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 31 maart 2023.
Gerechtshof Den Haag 15 juni 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1403.
Vgl. HR 7 mei 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0950, rov. 3.
Vgl. HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1806, rov. 4.4; HR 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:926, rov. 3.4.2; HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736, rov. 3.11.
Vgl. HR 13 december 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2229, rov. 3.3; HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736, rov. 3.16.3.