ECLI:NL:HR:2022:41
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02362 B Datum 25 januari 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 14 januari 2021, nummer RK 20/2780, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, hierna: de klager.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft R. Moghni, advocaat te Rotterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot nietontvankelijkverklaring van de klager in het ingestelde cassatieberoep.
2 Beoordeling van de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep
2.1 Het cassatiemiddel bevat klachten die zijn gericht tegen de beschikking van de rechtbank van 17 februari 2021 op een vordering als bedoeld in artikel 552f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) die bij de Hoge Raad in behandeling is onder nummer 21/01917 B en die samenhangt met de onderhavige zaak. Als een cassatiemiddel als in de wet bedoeld, kan alleen gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De klachten voldoen niet aan dit vereiste omdat zij niet gericht zijn tegen de in deze zaak bestreden uitspraak, zodat zij onbesproken moeten blijven.
2.2 Nu de klager niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur met cassatiemiddelen heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van artikel 447 lid 5 Sv. Dat brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kan nemen.
3.Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 januari 2022.