ECLI:NL:HR:2020:2007
Arrest
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/04639
Datum 11 december 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
STICHTING KARMEDIA,gevestigd te Rotterdam,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: Karmedia,
advocaat: N.C. van Steijn,
tegen
GEMEENTE ROTTERDAM,zetelende te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de Gemeente,
advocaten: M.W. Scheltema en J.W. de Jong.
de beschikking in de zaak C/10/551359 / HA RK 18-566 van de rechtbank Rotterdam van 28 december 2018;
de beschikking in de zaak 200.254.711/01 van het gerechtshof Den Haag van 16 juli 2019.
Karmedia heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Karmedia heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) Karmedia is een stichting die onder meer ten doel heeft het doen van onderzoek naar onrechtmatige overheidshandelingen, het controleren van de naleving van het staatssteunverbod en het bevorderen van eerlijke concurrentie tussen bedrijven. (ii) Karmedia heeft onderzoek gedaan naar overeenkomsten tussen de Gemeente en Provastgoed Nederland B.V. met betrekking tot de ontwikkeling van de Markthal te Rotterdam. (iii) Karmedia heeft verschillende verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur ingediend bij de Gemeente in verband met de ontwikkeling van de Markthal. Naar aanleiding van die verzoeken heeft de Gemeente een aantal stukken aan Karmedia verstrekt. (iv) Karmedia heeft een bodemprocedure tegen de Gemeente aanhangig gemaakt, waarin zij onder meer een verklaring voor recht vordert dat in het kader van overeenkomsten met betrekking tot de ontwikkeling van de Markthal sprake is van een of meer onrechtmatige steunmaatregelen in de zin van art. 107 VWEU.
2.2 In dit geding verzoekt Karmedia de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te bevelen teneinde duidelijkheid te verkrijgen over de feitelijke toedracht van de realisatie van de Markthal. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen.
2.3. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Voor zover in cassatie van belang heeft het hof daartoe als volgt overwogen.
3 Beoordeling van het middel
3.1.1 Onderdeel 2 van het middel klaagt dat hof in rov. 9-13 is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting bij het bepalen van de reikwijdte van de rechtsbescherming die art. 108 lid 3 VWEU biedt. Het hof heeft deze reikwijdte ten onrechte beperkt tot justitiabelen en beroepsorganisaties van deze partijen die in hun belangen worden geraakt of die aan een heffing zijn onderworpen waarmee de steunmaatregel wordt gefinancierd. Volgens het onderdeel volgt uit het arrest van het HvJEU in de zaak Streekgewest Westelijk Noord-Brabant
3.1.2 Ingevolge art. 108 lid 1 VWEU onderwerpt de Commissie tezamen met de lidstaten de in die staten bestaande steunregelingen aan een voortdurend onderzoek. Art. 108 lid 2 VWEU houdt in dat indien de Commissie, na de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, vaststelt dat een steunmaatregel niet verenigbaar is met de interne markt of dat van deze steunmaatregel misbruik wordt gemaakt, zij bepaalt dat de betrokken staat die steunmaatregel moet opheffen of wijzigen. Art. 108 lid 3 VWEU bepaalt dat een door een lidstaat voorgenomen invoering of wijziging van een steunmaatregel niet tot uitvoering kan worden gebracht voordat de procedure van art. 108 lid 2 VWEU tot een eindbesluit heeft geleid. Dit uitvoeringsverbod heeft rechtstreekse werking. Art. 1, aanhef en onder h, Procedureverordening bepaalt:
“Voor de toepassingen van deze verordening wordt verstaan onder: (…) h) „belanghebbende”, een lidstaat en een persoon, onderneming of ondernemersvereniging waarvan de belangen door de toekenning van steun kunnen worden geraakt, in het bijzonder de begunstigde van de steun, concurrerende ondernemingen en beroepsverenigingen.”
3.1.3 Uit de arresten van het HvJEU in de zaken Commissie/Kronoply en Kronotex en 3F/Commissie
3.1.4 Het hof heeft geoordeeld dat Karmedia zich richt op de behartiging van belangen die de reikwijdte van de rechtsbescherming ingevolge art. 108 lid 3 VWEU ver te buiten gaan. Dat oordeel geeft, gelet op het hiervoor in 3.1.3 overwogene, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de reikwijdte van de bescherming van art. 108 VWEU. Het is evenmin onbegrijpelijk, gezien de in cassatie niet bestreden vaststelling van het hof dat Karmedia zich opstelt als behartiger van het algemeen belang. Anders dan het onderdeel aanvoert, is het hof er niet van uitgegaan dat uit het hiervoor in 3.1.3 genoemde arrest van het HvJEU in de zaak Streekgewest Westelijk Noord-Brabant een limitatieve lijst van belanghebbenden volgt. Het onderdeel faalt dan ook.
3.2 De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4 Beslissing
De Hoge Raad:
-
verwerpt het beroep;
-
veroordeelt Karmedia in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 879,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de president G. de Groot als voorzitter, de vicepresident M.V. Polak en de raadsheren G. Snijders, H.M. Wattendorff en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 11 december 2020.
Gerechtshof Den Haag 16 juli 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1806.
HvJEU 13 januari 2005, zaak C-174/02, ECLI:EU:C:2005:10 (Streekgewest Westelijk Noord-Brabant).
HvJEU 14 november 1984, zaak C-323/82, ECLI:EU:C:1984:345 (Intermills/Commissie); HvJEU 12 februari 2008, zaak C-199/06, ECLI:EU:C:2008:79 (CELF/CIDE); HvJEU 5 oktober 2006, zaak C-368/04, ECLI:EU:C:2006:644 (Transalpine Ölleitung).
Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (codificatie), PbEU 2015, L 248/9.
HvJEU 24 mei 2011, zaak C-83/09 P, ECLI:EU:C:2011:341 (Commissie/Kronopoly en Kronotex), punt 63 en 65; HvJEU 9 juli 2009, zaak C-319/07 P, ECLI:EU:C:2009:435 (3F/Commissie), punt 33.
HvJEU 13 januari 2005, zaak C-174/02, ECLI:EU:C:2005:10 (Streekgewest Westelijk Noord-Brabant), punt 21.