ECLI:NL:HR:2018:2016
Arrest
Arrest inhoud
6 november 2018
Strafkamer
nr. S 17/00584
MD/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 30 januari 2017, nummer 21/007320-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.A.A. Postma, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Bij brief van18 augustus 2018 heeft de raadsvrouwe het eerste middel ingetrokken. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de (hoofdelijke) veroordeling door het Hof van de verdachte tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade ten bedrage van € 77.500,- onbegrijpelijk is.
2.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 januari 2017 houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in: "Wat betreft de vordering van de benadeelde partij merk ik op dat een causaal verband noodzakelijk is. De vraag of de bestuurder van de auto aansprakelijk is, is niet eenvoudig te beantwoorden en is meer iets voor een civiele procedure. Dit geldt des te meer nu uit het dossier blijkt dat het geld niet bij cliënte terecht is gekomen. Toewijzing van de vordering zou betekenen dat zij gestraft wordt voor iets waar ze niets mee te maken heeft gehad. Dat richt alleen maar schade aan en heeft geen enkel doel. De gevolgen zouden desastreus zijn. De vordering is te complex om binnen het strafrecht te worden afgedaan. De benadeelde partij dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair kan de constructie van de rechtbank worden gevolgd."
2.2.2. De bestreden uitspraak houdt, voor zover hier van belang, in: "Vordering van de benadeelde partij [A] B.V. De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 77.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.(...) Beslissing Het hof: (...) Vordering van de benadeelde partij [A] B.V. Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [A] B.V. ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 77.500,00 (zevenenzeventigduizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte die, met haar mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is - met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd - om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij. Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil."
2.3.1. De verdachte is veroordeeld wegens medeplichtigheid aan het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking, hieruit bestaande dat zij in een gereedstaande auto de motor draaiend hield en vervolgens een van de daders met het verduisterde geldbedrag vanaf de plaats waar dit delict plaatsvond heeft vervoerd.
2.3.2. Op de vordering van de benadeelde partij is het materiële burgerlijk recht van toepassing.
2.3.3. Voor zover het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens het slachtoffer, zijnde de werkgever van een van de daders, en uit dien hoofde naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het slachtoffer geleden schade, is het tevergeefs voorgesteld. Dat het slachtoffer schade heeft geleden is mede het gevolg van voornoemde gedragingen van de verdachte.
2.3.4. Gelet hierop is het Hof terecht van hoofdelijke aansprakelijkheid uitgegaan, en kon het de betalingsverplichting van de verdachte bepalen op het toewijsbare vastgestelde bedrag van de schade (vgl. HR 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5554, NJ 2012/595). Het Hof heeft zijn beslissing - ook in het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd - toereikend gemotiveerd.
2.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 november 2018.