ECLI:NL:HR:2018:2008
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
30 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 17/02128
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 september 2004, nummer 23/001196-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg, bij schriftuur en aanvullende schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan. 2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1. Het procesverloop is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5. Daaruit blijkt in het bijzonder dat het beroep in cassatie is ingesteld op 30 maart 2017, nadat aan de verdachte op 2 juli 2016 in persoon de mededeling van 's Hofs uitspraak van 2 september 2004 was betekend. Nu het beroep niet binnen veertien dagen na betekening van deze mededeling is ingesteld, rijst de vraag of de verdachte in het beroep kan worden ontvangen**.**
2.2. In de cassatieschriftuur is aangevoerd dat het cassatieberoep ontvankelijk is, aangezien aan de verdachte - in strijd met art. 366, vierde lid, Sv - geen schriftelijke vertaling van de mededeling van het arrest is verstrekt.
2.3.1. Art. 366, vierde lid, Sv is ingevoerd bij de Wet van 28 februari 2013, Stb. 2013, 85, tot implementatie van richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280). Deze wet is in werking getreden op 1 oktober 2013 (Stb. 2013, 268).
2.3.2. Art. 366 Sv, dat ingevolge art. 415, eerste lid, Sv ook in hoger beroep van toepassing is, luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang: "1. De officier van justitie doet de mededeling van het vonnis dat de beslissing van de rechtbank op grond van artikel 349, 351 of 352, tweede lid, bevat en dat buiten de aanwezigheid van de verdachte is uitgesproken, zo spoedig mogelijk aan hem betekenen. (...) 3. De mededeling vermeldt de rechter die het vonnis heeft gewezen, de dagtekening van het vonnis, de benaming van het strafbaar feit met vermelding van de plaats en het tijdstip waarop het zou zijn begaan, en voor zoveel in het vonnis vermeld, naam en voornamen, geboortedatum en -plaats, en de woon- of verblijfplaats van de verdachte. 4. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem tevens een schriftelijke vertaling van de mededeling in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt."
2.4. Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich onder meer: (i) een ID-staat SKDB van 14 juli 2003, inhoudende dat de verdachte de Tsjechoslowaakse nationaliteit heeft; (ii) een oproeping van een tolk in de Tsjechische taal om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep.
2.5. Gelet op onder meer de nationaliteit van de verdachte en de oproeping van een tolk in de Tsjechische taal voor de terechtzitting in hoger beroep, zoals hiervoor onder 2.4 weergegeven, rijst het ernstige vermoeden dat sprake is van een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, zoals bedoeld in art. 366, vierde lid, Sv. Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken kan niet blijken dat een schriftelijke vertaling van de mededeling als bedoeld in art. 366, eerste en derde lid, Sv in de Tsjechische of een andere voor de verdachte begrijpelijke taal is verstrekt. In het licht van het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat dit in strijd met art. 366, vierde lid, Sv niet is geschied. Evenmin kan uit de stukken volgen dat de verdachte op een eerder moment wegens een andere omstandigheid van het arrest van het Hof op de hoogte is geraakt.
2.6. Dit brengt mee dat de verdachte in zijn beroep kan worden ontvangen.
3 Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd het verkorte arrest aan te vullen met de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.
3.2. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich het bestreden arrest, hetwelk niet de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen bevat. Bij die stukken bevindt zich niet een aanvulling als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv houdende de gebezigde bewijsmiddelen. Het Gerechtshof heeft bij brief van 7 september 2017 aan de Hoge Raad bericht dat zo een aanvulling niet is opgemaakt.
3.3. Volgens art. 359, derde en achtste lid, Sv moet een arrest op straffe van nietigheid de bewijsmiddelen bevatten, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het bestreden arrest voldoet niet aan dit vereiste en kan daarom niet in stand blijven.
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
4 Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5 Beslissing
De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2018.