Arrest inhoud

11 september 2018

Strafkamer

nr. S 16/02519

SA

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 4 maart 2016, nummer 21/002005-14, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R. van Leusden, advocaat te Amsterdam, en D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2 Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof de voor het bewijs gebruikte verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft gedenatureerd.

2.2. Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5, 6 en 11 tot en met 14 kan de klacht niet tot cassatie leiden.

2.3. Het middel klaagt voorts dat de tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafverzwarende omstandigheid van art. 43a Sr niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.

2.4. Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 16 en 17 kan ook deze klacht niet tot cassatie leiden.

3 Beoordeling van het derde middel

3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.

3.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier maanden.

4 Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5 Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6 Beslissing

De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf; vermindert deze in die zin dat deze drie maanden en twee weken beloopt; verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2018.