Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

Medeplegen inbraak: het bewijsrisico van zwijgen bij belastende omstandigheden

Arrest

ECLI:NL:HR:2017:302228 november 2017Deze uitspraak is in 89 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

Essentie

Het aantreffen van een verdachte kort na een inbraak met medeverdachten, de buit en weggegooide inbrekerswerktuigen, kan voldoende zijn voor een bewezenverklaring van medeplegen, zeker als de verdachte geen redelijke, die omstandigheden ontzenuwende verklaring geeft.

Samenvatting feiten

Kort na een inbraak in een tandartspraktijk, waarbij een laptop is gestolen, wordt een auto met daarin de verdachte en drie anderen gesignaleerd nabij de plaats delict. De bestuurder probeert de politie af te schudden en vanuit de auto worden inbrekerswerktuigen gegooid. In de auto wordt de gestolen laptop aangetroffen. De verdachte, die als passagier in de auto zat, heeft geen verklaring gegeven voor deze belastende omstandigheden.

Cassatieberoep door

Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte.

Rechtsvraag

De centrale juridische vraag is of de bewezenverklaring voor het medeplegen van een inbraak toereikend is gemotiveerd, indien het bewijs voornamelijk bestaat uit de omstandigheid dat de verdachte kort na de inbraak wordt aangetroffen in een auto met medeverdachten, de buit en (weggegooide) inbrekerswerktuigen, terwijl de verdachte voor deze feiten en omstandigheden geen aannemelijke, ontzenuwende verklaring heeft gegeven.

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat de motivering van het Hof voor het medeplegen van de inbraak toereikend is. De combinatie van de vastgestelde feiten - het kort na de inbraak aantreffen van de verdachte met anderen, de buit en inbrekersgereedschap - en het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte, rechtvaardigt de conclusie dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Het cassatieberoep wordt verworpen.

Rechtsregel

Indien een verdachte kort na een diefstal wordt aangetroffen met anderen in omstandigheden die sterk duiden op betrokkenheid (zoals de aanwezigheid van de buit en het zich ontdoen van inbrekerswerktuigen), mag de rechter het uitblijven van een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring van de verdachte betrekken bij de bewijsoverweging. Deze omstandigheden, in samenhang bezien, kunnen voldoende zijn om een nauwe en bewuste samenwerking en dus medeplegen aan te nemen.

Belangrijke rechtsoverwegingen

Ten aanzien van die procesopstelling is voor zaken als de onderhavige in HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412 onder meer het volgende overwogen: "4.2.1. Bij de beoordeling van het middel moet mede het volgende worden betrokken. Aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang (vgl. HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880, NJ 2010/475). Voor het medeplegen van diefstal geldt hetzelfde.

4.2.2. Bij die beoordeling kan een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat voorhanden hebben. De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden ter zake van het voorhanden hebben van de goederen kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien de verdachte voor zo'n omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken (vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584).

4.2.3. In een geval als het onderhavige kan met betrekking tot de toedracht van de diefstal wel worden vastgesteld dat deze door "verenigde personen" is begaan, maar kan niet direct worden vastgesteld door wie precies. Indien in een dergelijk geval de verdachte zelf kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijk verklaring van de verdachte zoals hiervoor onder 4.2.2 bedoeld, van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen."

(r.o. 2.3.2.)

Hetgeen hiervoor onder 2.3.2 is weergegeven, kan ook van belang zijn in een geval als het onderhavige waarin weliswaar met betrekking tot de toedracht van de diefstal niet is vastgesteld dat deze door medeplegers is begaan, maar dat zich wel kenmerkt door de omstandigheid dat kort na de diefstal de verdachte met een ander of anderen wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, terwijl er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door de verdachte bestaan (zoals wel het geval was in HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1319, NJ 2016/414).

(r.o. 2.3.3.)

Deze overwegingen zijn cruciaal omdat zij de lijn van de Hoge Raad verduidelijken over de bewijswaardering bij medeplegen als de precieze rolverdeling onduidelijk is. Rechtsoverweging 2.3.2 herhaalt de belangrijke regel dat het zwijgen van een verdachte op zichzelf geen bewijs is, maar dat het uitblijven van een aannemelijke verklaring voor zeer belastende omstandigheden wel mag worden meegewogen. Rechtsoverweging 2.3.3 past dit specifiek toe op situaties zoals de onderhavige, waarin een verdachte met anderen kort na een delict wordt aangetroffen onder verdachte omstandigheden. Voor studenten is dit een essentieel voorbeeld van hoe de proceshouding van de verdachte de bewijswaardering kan beïnvloeden.

Arrest inhoud

28 november 2017

Strafkamer

nr. S 16/00411

CeH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 20 oktober 2015, nummer 21/003457-15, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.A. Muntjewerf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het middel

2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van het medeplegen ontoereikend is gemotiveerd.

2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij op 17 maart 2015 te Weesp, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand gelegen aan de [a-straat] heeft weggenomen een laptop, toebehorende aan [A] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak."

2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: "1. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] , agent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083464-1, gedateerd 17 maart 2015, dossierpagina 4-6, voor zover inhoudende als aangifte van [betrokkene 1] , zakelijk weergegeven: Ik doe aangifte van een inbraak gepleegd bij het bedrijf [A] , gelegen aan de [a-straat] te Weesp. Op 17 maart 2015, omstreeks 01.19 uur, kreeg ik een alarmmelding afkomstig van eerder genoemd bedrijf. Ik kwam omstreeks 01.45 uur bij het bedrijf aan. Ik zag dat de voordeur opengebroken was. De deur was opengewrikt. Het kozijn en de deur zat vol schade en het slot was verbogen. Ik constateerde dat mijn laptop weggenomen was. De laptop heeft het merk: Toshiba, type Satellite. 2. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , respectievelijk agent en hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083394-10, gedateerd 17 maart 2015, dossierpagina 80-83, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven: Wij kwamen op 17 maart 2015 omstreeks 01.15 uur bij de Gemeenschapspolderweg te Weesp. Wij zagen uit de Gemeenschapspolderweg een voertuig afslaan de Hogeweyselaan op. Dit voertuig betrof een Opel Corsa met kenteken [AA-00-BB] . Wij zagen dat er vier personen in het voertuig zaten. Herhaaldelijk, bij alle afslagen op de snelweg, probeerde de bestuurder van het voertuig ons af te schudden. Hij deed voorkomen dat hij de afslag wou nemen, om vervolgens op het laatste moment toch niet de afslag te nemen. Op de Maxisweg gooide de passagier die achter de bestuurder zat een voorwerp uit het raam. Wij zagen dat dit een zilverkleurig voorwerp betrof. Dit was op de Maxisweg ter hoogte van hectometerplaatje 10.5 op de A1. Kort hierop volgend zagen wij dat dezelfde persoon nogmaals voorwerpen uit het voertuig gooide. Wij zagen dat dit in de linker berm terecht kwam. Wij zagen dat een voorwerp leek op een zakje en het andere voorwerp zilverkleurig was. Wij zagen dat de bestuurder het voertuig tot stilstand bracht. Wij hebben de personen naast het voertuig laten plaatsnemen. De verdachten gaven op te zijn:

  • bestuurder: [betrokkene 2] ;
  • passagier naast de bestuurder: [betrokkene 3] ;
  • passagier achter de bestuurder achterbank: [betrokkene 4] ;
  • passagier achterin achterbank: [verdachte] . Ik, verbalisant [verbalisant 2] , hoorde dat het operationeel centrum een politie-eenheid de melding gaf om te gaan naar de [a-straat] te Weesp. Dit betreft een tandartspraktijk. Ik hoorde dat hierbij een laptop was weggenomen. Ik bedacht mij dat dit hemelsbreed 1 kilometer betrof van waar wij dit voertuig (het hof begrijpt: de Opel Corsa met kenteken [AA-00-BB] ) zagen rijden op de Gemeenschapspolderweg te Weesp. Vervolgens keek ik in het voertuig. Aldaar zag ik een laptop liggen. 3. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083394-6, gedateerd 17 maart 2015, dossierpagina 15-16, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven: Op 17 maart 2015, omstreeks 01.45 uur, reden wij op de rijksweg A1, ter hoogte van de afslag Weesp. Wij hoorden dat het ging om een personenauto van het merk Opel, type Corsa, met het kenteken [AA-00-BB] . Wij zijn de Maxisweg opgereden. Toen wij achter het voertuig van de verdachte reden zag ik, verbalisant [verbalisant 5] , ter hoogte van hectometer 10.5 welke aan de zijde van de rijksweg A1 stond, dat er aan de linkerzijde van de Opel Corsa iets naar buiten werd gegooid. Ik zag dat het een glimmend en langwerpig voorwerp was. Ik zag dat het voorwerp in de linker berm terechtkwam. Ik zag dat er nogmaals wat uit de linkerzijde van het voertuig werd gegooid. Ik zag dat ook dit voorwerp in de linkerberm terecht kwam. Ik ben langs de plaatsen gelopen waar ik zag dat er spullen uit de Opel Corsa werden gegooid. Ik zag dat er een zakje met torkx schroeven in de berm lag. Ik herkende dit als het voorwerp wat uit het voertuig werd gegooid. Ik ben vervolgens doorgelopen naar hectometerpaal 10.5 en zag in de berm een stuk gereedschap liggen welke ik herken als een stuk gereedschap waar je onder andere deksels mee kan openen. Ik zag dat dit stuk gereedschap het voorwerp was dat uit de Opel Corsa werd gegooid. 4. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 6] , hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083464-65, gedateerd 21 mei 2015, dossierpagina 25, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven: In het proces verbaalnummer PL0900-2015083394-6 zijn een aantal goederen omschreven. Ik verbalisant kreeg onder andere deze goederen onder ogen. Ik verbalisant zal per voorwerp uitleggen wat voor voorwerp het is en waarvoor deze gebruikt wordt. Foto 01 Op deze foto zijn welgeteld elf (11) schroeven en een (1) plastic zakje te zien. Deze schroeven staan onder andere op internet omschreven als cilindertrekkerschroeven. Waar ze als zodanig voor gemaakt zijn en worden gebruikt. 5. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 7] , brigadier van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd PL0900-2015083464-4, gedateerd 17 maart 2015, dossierpagina 7, voor zover inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven: Op 17 maart 2015, omstreeks 1.20 uur, vond een inbraak plaats bij de [A] , gevestigd in perceel [a-straat] te Weesp. Bij deze inbraak werd een Toshiba Satellite laptop weggenomen. Later in de nacht werden vier personen aangehouden. In de auto waarin zij zaten werd een Toshiba Satellite laptop aangetroffen. Door mij werd de onder de verdachten aangetroffen laptop getoond aan aangever [betrokkene 1] . Hij verklaarde mij: 'De laptop die u mij toont is voor 100% de laptop die bij de inbraak in mijn praktijk is weggenomen.'."

2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen: "De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van medeplegen van diefstal te komen. Het hof is van oordeel dat dit verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Uit die bewijsmiddelen leidt het hof het volgende af:

  • In de nacht van 17 maart 2015 is ingebroken bij de [A] , waarbij een laptop is weggenomen;
  • Zeer korte tijd na deze inbraak wordt de auto waarin verdachte en zijn medeverdachten zijn aangetroffen, gezien op korte afstand (hemelsbreed 1 kilometer) van de [A] ;
  • Wanneer verbalisanten deze auto volgen, wordt door de bestuurder van de auto geprobeerd de auto van de verbalisanten af te schudden;
  • Vanuit de auto worden voor de verbalisanten zichtbaar - zoals later blijkt - inbrekerswerktuigen uit het raam gegooid;
  • In de auto waarin verdachte en zijn medeverdachten zijn aangetroffen, wordt de bij de [A] weggenomen laptop aangetroffen. Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten, het primair tenlastegelegde heeft gepleegd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat verdachte voor voornoemde, voor het bewijs van het tenlastegelegde redengevende feiten en omstandigheden ook geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven."

2.3.1. In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR: 2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015: 718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Daarbij kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen.

2.3.2. Ten aanzien van die procesopstelling is voor zaken als de onderhavige in HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315, NJ 2016/413 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1323, NJ 2016/412 onder meer het volgende overwogen: "4.2.1. Bij de beoordeling van het middel moet mede het volgende worden betrokken. Aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen kan niet zonder meer de conclusie worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen. Voor de beoordeling van de betekenis die aan dat voorhanden hebben moet worden gehecht, zijn de feiten en omstandigheden van het geval van belang (vgl. HR 19 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880, NJ 2010/475). Voor het medeplegen van diefstal geldt hetzelfde.

4.2.2. Bij die beoordeling kan een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor dat voorhanden hebben. De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden ter zake van het voorhanden hebben van de goederen kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien de verdachte voor zo'n omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken (vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584).

4.2.3. In een geval als het onderhavige kan met betrekking tot de toedracht van de diefstal wel worden vastgesteld dat deze door "verenigde personen" is begaan, maar kan niet direct worden vastgesteld door wie precies. Indien in een dergelijk geval de verdachte zelf kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijk verklaring van de verdachte zoals hiervoor onder 4.2.2 bedoeld, van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen."

2.3.3. Hetgeen hiervoor onder 2.3.2 is weergegeven, kan ook van belang zijn in een geval als het onderhavige waarin weliswaar met betrekking tot de toedracht van de diefstal niet is vastgesteld dat deze door medeplegers is begaan, maar dat zich wel kenmerkt door de omstandigheid dat kort na de diefstal de verdachte met een ander of anderen wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, terwijl er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door de verdachte bestaan (zoals wel het geval was in HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1319, NJ 2016/414).

2.4.1. Blijkens de bewijsvoering heeft het Hof onder meer het volgende vastgesteld. Op 17 maart 2015 is ingebroken bij de [A] te Weesp, waarbij een laptop is weggenomen. Zeer kort daarna wordt de auto waarin de verdachte en drie anderen zijn aangetroffen, gezien op korte afstand (hemelsbreed 1 kilometer) van die [A] . Wanneer verbalisanten deze auto volgen, wordt door de bestuurder van de auto geprobeerd de achtervolgers af te schudden en worden vanuit de auto door een ander dan de bestuurder inbrekerswerktuigen uit het raam gegooid. In die auto wordt de weggenomen laptop aangetroffen. Voorts heeft het Hof klaarblijkelijk geoordeeld dat de verdachte niet een aannemelijke verklaring heeft gegeven als hiervoor onder 2.3.2 bedoeld.

2.4.2. Het oordeel van het Hof dat de verdachte en zijn mededaders zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de bewezenverklaarde inbraak is, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3.2 en 2.3.3 is vooropgesteld, toereikend gemotiveerd.

2.5. Het middel faalt.

3 Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.

4 Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5 Beslissing

De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis; vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 95 uren, subsidiair 47 dagen hechtenis, bedragen; verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien enM.J. Borgers, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2017.