ECLI:NL:HR:2016:2923
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
20 december 2016
Strafkamer
nr. S 15/04266
AGE/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 1 september 2015, nummer 23/000525-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R. Hörchner, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het Hof een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof opdat het opnieuw beslisse op de vordering van de benadeelde partij, en tot verwerping van het beroep voor het overige. 2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het vierde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij: "in de periode van 29 september tot en met 9 december 2010 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen, betaald middels internetbankieren vanaf bankrekeningnummer [001] bij de ING Bank, een geldbedrag van 3.000,- euro, toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel."
3.2. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een 'Voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces' waarmee [betrokkene 1] zich als benadeelde partij in het strafgeding heeft gevoegd. Dit voegingsformulier houdt onder meer in: "onrechtmatige afboekingen van de rekening van belanghebbende € 15.900,- immateriële schade € 2.500,-."
Daarvan is door de rechter in eerste aanleg € 3.500,- toegewezen waarvan € 3.000,- ter zake van materiële schade en € 500,- ter zake van immateriële schade.
3.3. Op de voet van art. 421, tweede lid, Sv duurt de voeging die in eerste aanleg heeft plaatsgehad, van rechtswege voort in hoger beroep voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen. Ingevolge de art. 335 en 361, vierde lid, in verbinding met art. 415 Sv was het Hof gehouden omtrent de vordering van de benadeelde partij een met redenen omklede beslissing te nemen (vgl. HR 10 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT1812). De bestreden uitspraak ontbeert een dergelijke beslissing en kan daarom in zoverre niet in stand blijven.
3.4. Daarbij verdient nog opmerking dat art. 6:106, eerste lid, BW - voor zover hier van belang - luidt: "Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding: a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen; b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast."
4 Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5 Beslissing
De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover daarbij geen beslissing is genomen op de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] alsmede wat betreft de ten behoeve van haar aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan; verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 december 2016.