Onvoldoende motivering afwijzing getuigenverzoek: Hof moet pleitnota meewegen
Arrest
Rechtsgebieden
Essentie
De Hoge Raad oordeelt dat de afwijzing van een getuigenverzoek door het Hof onbegrijpelijk is als deze onvoldoende is gemotiveerd. Het Hof mag een verzoek niet afwijzen wegens een gebrek aan onderbouwing in de appelschriftuur, als die onderbouwing later wel (in een pleitnota) wordt gegeven.
Samenvatting feiten
De verdachte is in hoger beroep veroordeeld voor stalking van [betrokkene 1]. Volgens de bewezenverklaring heeft hij stelselmatig inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. De gedragingen bestonden onder meer uit het bemoeilijken van de toegang tot haar woning, het onheus bejegenen van bezoekers, het afsluiten van nutsvoorzieningen, het versturen van vele sms-berichten en het barricaderen van de toegang tot de schuur.
Cassatieberoep door
Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte.
Rechtsvraag
De centrale vraag is of het Gerechtshof het verzoek van de verdediging tot het horen van getuigen op toereikende wijze heeft gemotiveerd afgewezen. Het Hof stelde vast dat een onderbouwing in de appelschriftuur ontbrak en zag de noodzaak niet. De verdediging had haar verzoek echter ter zitting in hoger beroep nader toegelicht aan de hand van een pleitnota. De vraag is of het Hof deze nadere onderbouwing ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat de afwijzing van het getuigenverzoek door het Hof onbegrijpelijk is. Gezien de uitvoerige toelichting die de verdediging ter zitting (aan de hand van de pleitnota) had gegeven, had het Hof zijn afwijzende beslissing nader moeten motiveren. Omdat deze motivering ontbreekt, wordt het middel gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en de zaak teruggewezen voor een nieuwe behandeling.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Het hof heeft de onderzoekwensen van de verdediging getoetst aan het noodzaakcriterium, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad. In de appelschriftuur zijn alleen de namen van de volgens de verdediging te horen getuigen genoemd. Een onderbouwing van de onderzoekwensen ontbreekt daarin. Het hof ziet, gelet op de inhoud van het strafdossier, niet de noodzaak tot het horen van de door de verdediging gevraagde getuigen en zal nu verder gaan met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak.
(r.o. 2.3)De afwijzing door het Hof van het ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek tot het horen van getuigen is, gelet op hetgeen aan dat verzoek ten grondslag is gelegd, zonder nadere, doch ontbrekende motivering niet begrijpelijk.
(r.o. 2.4)Deze overwegingen zijn cruciaal omdat ze de kern van de motiveringsplicht van de rechter raken. De eerste passage toont de (foutieve) redenering van het Hof: het kijkt enkel naar de initiële, summiere appelschriftuur en negeert de latere, uitvoerige onderbouwing in de pleitnota. De tweede passage bevat de kernbeslissing van de Hoge Raad. Het maakt duidelijk dat een rechter een ter zitting nader onderbouwd verzoek niet kan afwijzen met een summiere verwijzing naar het eerdere gebrek aan onderbouwing. Dit arrest benadrukt dat de rechter moet ingaan op de argumenten zoals die door de verdediging daadwerkelijk ter zitting worden gepresenteerd.
Arrest inhoud
30 augustus 2016
Strafkamer
nr. S 15/00051
IF/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 30 december 2014, nummer 21/007577-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.
1 Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over 's Hofs afwijzing van het door de verdediging gedane verzoek een aantal personen als getuige te horen.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat: "hij in de periode van 1 september 2012 tot en met 27 januari 2013 te Groningen wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] , met het oogmerk die [betrokkene 1] te dwingen iets niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, een en ander hierin bestaande dat verdachte
- meermalen de toegang tot de door die [betrokkene 1] bewoonde woning en/of tot het bij die woning behorende erf heeft bemoeilijkt door daar een afscheiding van steen of hout te maken en
- bezoekers van die [betrokkene 1] op onheuse wijze heeft aangesproken/bejegend en/of van die bezoekers heeft verlangd dat zij hun auto elders dan op het erf van die woning parkeerden en
- rond die woning heeft gelopen en daar naar binnen heeft gekeken en
- meermalen een of meer nutsvoorzieningen van die [betrokkene 1] en/of die woning heeft afgesloten en
- de vriezer die bij die [betrokkene 1] in gebruik was heeft leeggehaald en de inhoud daarvan buiten heeft neergelegd en
- vele malen die [betrokkene 1] bij en/of in haar woning heeft opgezocht en
- vele sms-berichten naar die [betrokkene 1] en naar haar dochter heeft gestuurd en
- diverse aan die [betrokkene 1] toebehorende goederen uit de schuur heeft gehaald en buiten heeft neergezet en
- de toegang tot die schuur voor die [betrokkene 1] heeft gebarricadeerd."
2.3. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich:
- een appelschriftuur, onder meer inhoudende:
"3. [verdachte] wenst in het belang der verdediging te doen oproepen teneinde ter zitting te horen de navolgende getuigen, alsmede eventuele nader te noemen; a. [betrokkene 1] ; b. [betrokkene 2] ; c. [betrokkene 3] ; d. [betrokkene 4] ."
- het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, onder meer inhoudende:
"De voorzitter geeft mondeling een zakelijke weergave van de appelschriftuur van de verdediging en van de schriftelijke reactie van de advocaat-generaal op de appelschriftuur. De raadsvrouw voert aan, zakelijk weergegeven: Ik handhaaf mijn onderzoekwensen. De raadsvrouw licht haar onderzoekwensen mondeling toe aan de hand van de pagina's 7 en verder van haar pleitnota, welke gedeelte van de pleitnota als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd en welke pleitnota aan dit proces-verbaal is gehecht. De voorzitter geeft te kennen dat in het strafdossier geen betwisting van de feitelijkheden door de verdachte te zien is. De raadsvrouw voert aan, zakelijk weergegeven: Cliënt ontkent een aantal feitelijke handelingen. Cliënt ontkent daarnaast het onrechtmatige karakter van de door hem erkende feitelijke handelingen. Gezien de betwisting van de bewezenverklaring heb ik de appelschriftuur kort gehouden. Veel van hetgeen in de tenlastelegging staat is uit zijn verband gerukt. Er is door de politie in het onderzoek geput uit het netwerk van aangeefster, niet uit het netwerk van cliënt. Daarom dient tegenwicht te worden geboden. (...) De handelswijze van beide partijen verdient niet de schoonheidsprijs. (...) Het hof onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting gedurende korte tijd om zich te beraden over de standpunten van de verdediging en de advocaat-generaal, waarna het onderzoek wordt hervat en de voorzitter de beslissing van het hof meedeelt, zakelijk weergegeven: Het hof heeft de onderzoekwensen van de verdediging getoetst aan het noodzaakcriterium, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad. In de appelschriftuur zijn alleen de namen van de volgens de verdediging te horen getuigen genoemd. Een onderbouwing van de onderzoekwensen ontbreekt daarin. Het hof ziet, gelet op de inhoud van het strafdossier, niet de noodzaak tot het horen van de door de verdediging gevraagde getuigen en zal nu verder gaan met de inhoudelijke behandeling van de strafzaak."
- de aan het hiervoor vermelde proces-verbaal gehechte pleitnota van de raadsvrouwe van de verdachte, onder meer inhoudende:
"Bij appelschriftuur (...) is zijdens de verdediging aangegeven dat de verdediging zich op het standpunt stelt dat uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen door de rechtbank niet kan worden afgeleid dat cliënt zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen waarvoor hij veroordeeld is. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank cliënt ten onrechte heeft veroordeeld tot een (voorwaardelijke) gevangenisstraf. De verdediging heeft in het licht van voormelde bij appelschriftuur aangegeven dat zij - in het belang van de verdediging - de getuigen wenst op te roepen teneinde ter zitting te horen. De verdediging wenst de navolgende getuigen te horen: • [betrokkene 1] ; [betrokkene 1] is de aangeefster. Haar rol/houding wordt in het dossier onderbelicht en hierover kan zij nader verklaren. De rechtbank heeft in eerste aanleg een schriftelijk stuk, te weten een bijlage met sms'jes van cliënt aan [betrokkene 1] voor het bewijs gebezigd; de sms'jes die zij aan cliënt heeft gestuurd ontbreken echter. De verklaring van [betrokkene 1] kan gebruikt worden ter staving van de betwisting van het ten laste gelegde en ter toetsing op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van door haar afgelegde verklaringen. [betrokkene 1] presenteert zich als slachtoffer, hetgeen naar de mening van cliënt volstrekt onterecht is. Dat [betrokkene 1] de strijd doorvoert blijkt ook uit haar houding als huurder, alsmede de veelvoud aan procedures en aangiftes. Opmerkelijk vind ik dat [betrokkene 1] blijft huren, zulks lijkt tegenstrijdig met de haar gestelde angst en vrees voor cliënt. • [betrokkene 2] ; [betrokkene 2] is de partner van [betrokkene 1] . Zijn rol/houding wordt in het dossier ook onderbelicht en hierover kan [betrokkene 2] nader verklaren. De verklaring van [betrokkene 2] kan gebruikt worden ter staving van de betwisting van het ten laste gelegde en ter toetsing op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van door hem afgelegde verklaringen. Cliënt heeft geconstateerd dat [betrokkene 2] valselijk aangiftes jegens hem heeft doen opnemen; hij heeft cliënt beschuldigd van bedreiging met een bijl op eerste kerstdag (2012). Uit het proces verbaal van bevindingen blijkt echter dat cliënt een bijl langs zijn lichaam naar beneden vasthoudt, hetgeen derhalve geenszins een bedreigende situatie oplevert. Voorts heeft [betrokkene 2] aangifte gedaan van bedreiging welke gepleegd zou zijn op 6 januari 2013 terwijl het juist [betrokkene 2] is die op 6 januari 2013 met opgestroopte mouwen op cliënt afkomt. In een aangifte welke door [betrokkene 2] op 28 september 2012 is gedaan erkent [betrokkene 2] zijn provocerende houding jegens cliënt ook; hij erkent dat hij zijn middelvinger opsteekt naar mijn cliënt. Voorts lijkt uit de bijlage met sms'jes te kunnen worden afgeleid dat [betrokkene 1] de provocerende houding van [betrokkene 2] bevestigt door op te merken "met "die sukkel" bedoelde hij waarschijnlijk [betrokkene 2] die had gezegd tegen [verdachte] dat er niks was wat [verdachte] kon bouwen dat hij niet zelf met zijn gebit kon slopen". • [betrokkene 3] ; [betrokkene 3] woont in dezelfde straat aan de [a-straat 1]; vanuit zijn zijraam heeft hij zicht op de boerderij. [betrokkene 3] heeft verklaard over een incident welke plaatsvond op 23 januari 2013. Hij verklaart op 28 januari 2013 ten overstaan van de politie "Op gegeven moment zag ik dat de politieagent wegging. Daarna zag ik dat [verdachte] stenen bleef opstapelen en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] legden die stenen weer terug naast de heg. Dit ging gepaard met het over en weer bedreigingen en verwensingen uiten." [betrokkene 3] kan wellicht over andere incidenten nader verklaren en wellicht kan hij meer inzicht geven in het gedrag van partijen. Uit zijn verklaring blijkt dat hij geen partij heeft gekozen, zodat hij een van de meest objectieve personen uit het dossier lijkt te zijn. • [betrokkene 4] ; [betrokkene 4] is een vriend van [betrokkene 1] en hij zou door cliënt onheus zijn bejegend, hetgeen uitdrukkelijk door cliënt wordt ontkend. (...) Bij e-mail d.d. 16 juli 2014 reageert de advocaat-generaal op de appelschriftuur/verzoek getuigenverhoor. De advocaat-generaal stelt dat het verzoek in beginsel dient te worden beoordeeld op basis van het verdedigingscriterium. In zoverre kan ik de advocaat-generaal volgen, maar de advocaat-generaal stelt in diezelfde e-mail ook "Volstaan is echter met opgave van alle personen, onder wie degenen doch niet uitsluitend, wier verklaringen de rechtbank blijkend de nog uit te werken bewijsconstructie voor het bewijs heeft gebruikt dan wel een formulering met soortgelijke strekking". De advocaat-generaal stelt vervolgens -onder verwijzing naar rechtsoverweging 2.41 van het overzichtsarrest getuigen dat de Hoge Raad heeft gewezen op 1 juli 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1496)- dat op het verzoek niet behoeft te worden beslist. Tot slot stelt de advocaat-generaal dat het verzoek niet dan wel summier is onderbouwd, zodat toetsing aan het verdedigingscriterium volgens de advocaat-generaal niet mogelijk is. Deze laatste twee stellingen acht ik onbegrijpelijk en overigens ook onjuist. De appelschriftuur is tijdig ingediend, hetgeen ook wordt erkend door de advocaat-generaal, zodat de schriftuur op grond van artikel 410 lid 3 Sv aangemerkt dient te worden als een opgave in de zin van artikel 263 lid 2 Sv en waarop artikel 264 Sv alsdan van overeenkomstige toepassing is. In rechtsoverweging 2.42 van het arrest van de Hoge Raad bepaalt de Hoge Raad dat de advocaat-generaal bij het hof door middel van een met redenen omklede beslissing kan weigeren een of meer getuigen op te roepen en de gronden voor een dergelijke weigering zijn het niet geschaad zijn van het verdedigingsbelang. De opgave van getuigen in de appelschriftuur is voorts voldoende gespecificeerd; de personen zijn met initialen en achternaam aangeduid en het betreft geen getuigen die in eerste aanleg zijn gehoord. Het verzoek om getuigen te horen dient dan ook beoordeeld te worden vanuit het perspectief van de verdediging en afwijzing is alsdan slechts mogelijk indien de punten waarover de getuigen kunnen verklaren 'in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in zijn strafzaak te nemen beslissing dan wel redelijkerwijze moet worden uitgesloten dat die getuige iets over bedoelde punten zou kunnen verklaren'. In onderhavig geval is naar voren gebracht dat bij politie en justitie een tunnelvisie is ontstaan; de zaak is slechts van één kant belicht. De verdachte wordt in zijn verdediging geschaad door niet tot oproeping van de getuigen over te gaan. Ik handhaaf dan ook mijn verzoek om getuigen op te roepen, zodat deze getuigen door de verdediging kunnen worden ondervraagd. (...) De verklaringen van de op te roepen getuigen kunnen gebruikt worden ter staving van de betwisting van het ten laste gelegde, dan wel ter toetsing op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van deze afgelegde verklaringen. De uiteenlopende verklaringen omtrent de tenlastegelegde feiten van cliënt en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] nopen noodzakelijkerwijze tot nadere verklaringen teneinde de mate van betrouwbaarheid van de reeds afgelegde verklaringen te toetsen."
2.4. De afwijzing door het Hof van het ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek tot het horen van getuigen is, gelet op hetgeen aan dat verzoek ten grondslag is gelegd, zonder nadere, doch ontbrekende motivering niet begrijpelijk.
2.5. Het middel is gegrond.
3 Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4 Beslissing
De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2016.