Arrest inhoud

18 maart 2014

Strafkamer

nr. 12/04334

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 augustus 2012, nummer 22/002158-11, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.

2 Beoordeling van de middelen

2.1. Beide middelen behelzen de klacht dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd.

2.2. Bij de stukken van het geding bevinden zich: (i) een akte rechtsmiddel inhoudende dat mr. P.J. Silvis, advocaat te Schiedam, op 21 april 2011 namens de verdachte hoger beroep instelt tegen het door de Rechtbank op 7 april 2011 gewezen vonnis; (ii) een brief van mr. P.J. Silvis van 9 mei 2011 gericht aan de strafgriffie van de Rechtbank, die inhoudt: "Op 7 april 2011 is vonnis gewezen en op 21 april 2011 is hoger beroep ingesteld. Bijgaand gelieve u mijn appelmemorie aan te treffen (bijlage I).";

(iii) de in (ii) bedoelde bijlage, die onder meer inhoudt: "In de strafzaak tegen [verdachte], bij u bekend onder parketnummer 10.631245-08 verzoek ik de A-G middels deze appelmemorie om voor de zitting in hoger beroep de volgende getuigen op te roepen (...)".

2.3. Bij de stukken bevindt zich voorts het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen voor de terechtzitting in hoger beroep van 7 mei 2012 en het dubbel van de oproeping van de verdachte om te verschijnen voor de terechtzitting in hoger beroep van 13 augustus 2012. Noch uit mededelingen gesteld op die stukken noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding en die oproeping aan een raadsman is gezonden.

2.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 mei 2012 en dat van de terechtzitting van 13 augustus 2012 zijn aldaar de verdachte noch een raadsman verschenen.

2.5. Bij de beoordeling van de middelen dient het volgende voorop te worden gesteld. Art. 38, eerste lid, Sv bepaalt dat de verdachte te allen tijde bevoegd is een of meer raadslieden te kiezen. Behoudens in het geval van voortijdige beëindiging van diens werkzaamheid, geldt de keuze van een raadsman - evenals ingevolge art. 43, eerste lid, Sv de toevoeging van een raadsman - voor de gehele aanleg waarin zij heeft plaatsgehad. Die aanleg is beëindigd als de betreffende uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of als daartegen een gewoon rechtsmiddel is ingesteld (vgl. HR 9 juni 1998, LJN ZD1192, NJ 1998/784). Ingevolge art. 39, eerste lid, Sv geeft de gekozen raadsman van zijn optreden als zodanig, wanneer de officier van justitie reeds in de zaak betrokken is, schriftelijk kennis aan de griffier of, als dat nog niet het geval is, aan de betrokken hulpofficier. De regeling van art. 39 Sv moet worden beschouwd als een ordemaatregel en een schriftelijke kennisgeving vormt geen noodzakelijke voorwaarde om als raadsman te kunnen optreden. Indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of de andere justitiële autoriteiten kan blijken dat de verdachte voor de desbetreffende aanleg voorzien is van rechtsbijstand door een raadsman, dan behoort deze raadsman als zodanig te worden erkend (vgl. HR 19 december 2000, LJN ZD2182, NJ 2001/161).

2.6. Het kennelijke oordeel van het Hof dat uit de hiervoor onder 2.2.2 sub (ii) en (iii) genoemde stukken niet kan blijken dat de verdachte zich in hoger beroep van rechtsbijstand door mr. Silvis had voorzien en het voorschrift van art. 51 Sv in het onderhavige geval niet van toepassing is, geeft, gelet op hetgeen onder 2.5 is overwogen, ofwel blijk van een onjuiste rechtsopvatting ofwel is niet begrijpelijk.

2.7. De middelen zijn terecht voorgesteld.

3 Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4 Beslissing

De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2014.