Arrest inhoud

30 november 2012

Eerste Kamer

11/04666

EE/LZ

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[Verzoeker],

wonende in Aruba,

VERZOEKER tot cassatie,

advocaat: mr. J.W.H. van Wijk,

t e g e n

De stichting FUNDACION LOTTO PA DEPORTE,

gevestigd in Aruba,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. R.A.A. Duk.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en Lotto.

1. Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak E.J. no. 3444 van 2010 van het gerecht in eerste aanleg van Aruba, van 22 juli 2011.

De beschikking van het gerecht is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het gerecht heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

Lotto heeft verzocht het beroep te verwerpen.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Op verzoek van Lotto heeft het gerecht bij beschikking van 14 september 2010 (hierna: de ontbindingsbeschikking) met ingang van die datum de tussen Lotto en [verzoeker] bestaande arbeidsovereenkomst op grond van art. 1615w BWA wegens gewichtige redenen ontbonden.

(ii) [Verzoeker] heeft het gerecht bij inleidend verzoekschrift van 13 december 2010 uit hoofde van art. 382 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van Aruba (hierna: RvA) verzocht deze ontbindingsbeschikking te herroepen.

(iii) In zijn beschikking van 22 juli 2011 heeft het gerecht dit beroep afgewezen.

3.2 Lotto heeft allereerst betoogd dat de cassatietoetsing van de onderhavige klachten uit hoofde van art. 1 lid 1 Rijkswet cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Stb. 2010, 339, hierna: de Rijkswet cassatierechtspraak) onderworpen is aan de beperkingen van art. 80 lid 1 RO omdat een ontbindingsbeschikking als de onderhavige in Nederland door de kantonrechter wordt gegeven en een tegen een dergelijke beschikking gericht herroepingsverzoek eveneens door de kantonrechter wordt beoordeeld.

3.3 Bij de beoordeling van dit verweer stelt de Hoge Raad voorop dat de art. 382 e.v. RvA betreffende herroeping nagenoeg gelijkluidend zijn aan de art. 382 e.v. in het Nederlandse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voorts, dat de mogelijkheid van het instellen van rechtsmiddelen tegen een op grond van art. 387 RvA gegeven beslissing inzake de heropening van een geding tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst op de voet van art. 1615w BWA, geregeld wordt door art. 388 lid 2 RvA en niet door art. 1615w lid 8 BWA. Waar art. 388 lid 2 RvA, evenals het Nederlandse art. 388 lid 2 Rv, slechts hoger beroep en geen cassatieberoep uitsluit, staat tegen de onderhavige beschikking, die door het middel terecht wordt aangemerkt als een beslissing waarin de verzochte heropening wordt geweigerd, cassatieberoep open.

3.4 Volgens vaste rechtspraak geldt de in art. 80 lid 1 RO geregelde beperking van cassatiegronden mede in geval van een cassatieberoep tegen een door een kantonrechter gegeven beslissing inzake de heropening van een geding (HR 19 december 2003, LJN AN7890, NJ 2005/181 en HR 21 september 2012, LJN BW4896). Het betoog van Lotto stelt de vraag aan de orde of art. 80 lid 1 RO ook van toepassing is op een cassatieberoep op de voet van de Rijkswet cassatierechtspraak tegen een uitspraak als de onderhavige beschikking, die in Nederland in een vergelijkbare zaak door een kantonrechter zou zijn gedaan.

3.5 Die vraag moet in ontkennende zin worden beantwoord. De bepaling van art. 1 lid 1 van de Rijkswet cassatierechtspraak dat de Hoge Raad de burgerlijke zaken van (onder meer) Aruba in overeenkomstige gevallen, op overeenkomstige wijze en met overeenkomstige rechtsgevolgen als burgerlijke zaken in Nederland behandelt en beslist voor zover in de Rijkswet cassatierechtspraak niet anders is bepaald, brengt niet mee dat in een geval als het onderhavige de beperking van de cassatiegronden van art. 80 lid 1 RO geldt. De in Aruba bestaande rechterlijke organisatie, zoals die is ingericht volgens de in 2010 gehandhaafde Eenvormige Landsverordening op de Rechterlijke Organisatie 1985, kent geen kantonrechter zoals die in de Nederlandse rechterlijke organisatie voorkomt. Art. 2 van de Rijkswet cassatierechtspraak beperkt de mogelijkheid van cassatieberoep in Arubaanse zaken met een gering financieel belang, terwijl die beperking in Nederland op geheel andere wijze is geregeld door het appelverbod van art. 332 Rv in verbinding met art. 80 lid 1 RO. Aruba en Nederland kennen dus verschillende stelsels van rechterlijke organisatie terwijl ook de openstelling tot cassatietoetsing op verschillende wijze is geregeld.

De beantwoording van de vraag in hoeverre beslissingen van de Arubaanse rechter in cassatie kunnen worden getoetst, behoort dus niet te worden bepaald door het antwoord op de vraag in hoeverre cassatietoetsing mogelijk zou zijn in een vergelijkbare zaak waarover in Nederland is geprocedeerd. Een beslissing van het gerecht in eerste aanleg van Aruba behoort dan ook niet op de grond dat die gegeven is in een zaak die in Nederland door de kantonrechter zou zijn beslist, voor de toepassing van art. 80 lid 1 RO te worden gelijkgesteld met een beslissing van de Nederlandse kantonrechter.

In zoverre is de onderhavige zaak geen "overeenkomstig geval" als bedoeld in art. 1 lid 1 Rijkswet cassatierechtspraak en bestaat dus geen ruimte voor toepassing van het concordantiebeginsel.

Het hiervoor in 3.2 bedoelde betoog van Lotto mist dus doel. Het stond [verzoeker] vrij om andere cassatiegronden dan die genoemd in art. 80 lid 1 RO aan te voeren.

3.6 Evenwel kunnen de in het middel aangevoerde klachten niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Lotto begroot op € 781,34 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, C.A. Streefkerk, C.E. Drion en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 30 november 2012.