Arrest inhoud

29 mei 2012

Strafkamer

nr. S 11/01446

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 4 februari 2011, nummer 24/002599-10, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. K.E. Wielenga, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2. Beoordeling van de middelen

2.1. De middelen klagen over de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het door hem ingestelde hoger beroep. Zij lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

2.2.1. Bij op tegenspraak gewezen vonnis van 23 september 2010 is de verdachte door de Kantonrechter in de Rechtbank te Leeuwarden wegens "overtreding van het bepaalde in artikel 447e Wetboek van Strafrecht" veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 60,-, subsidiair 1 dag hechtenis.

2.2.2. De verdachte heeft op 24 september 2010 op de wijze als voorzien in art. 451a Sv hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

2.2.3. Bij beschikking van 24 november 2010 heeft de Voorzitter bevolen dat de zaak op de voet van art. 412 Sv in hoger beroep ter terechtzitting aanhangig wordt gemaakt en heeft daartoe het volgende overwogen:

"De voorzitter stelt vast dat appellant geen reden(en) voor het instellen van hoger beroep heeft opgegeven. Niettemin is de voorzitter van oordeel dat in het belang van een goede rechtsbedeling is vereist dat de zaak in hoger beroep wordt behandeld."

2.2.4. Het Hof heeft de verdachte bij arrest van 4 februari 2011 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:

"Het hof stelt vast dat de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend, noch mondeling bezwaren tegen het vonnis van de kantonrechter d.d. 23 september 2010 heeft opgegeven. Het hof ziet hierin aanleiding - op grond van het bepaalde in artikel 416, tweede lid, Wetboek van Strafvordering - het door de verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren."

2.3.1. De middelen klagen dat het Hof de verdachte ten onrechte met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2.3.2. De klacht berust op de opvatting dat in een geval als het onderhavige, waarin de Voorzitter op de voet van art. 410a Sv "verlof" heeft verleend tot de behandeling van de zaak in hoger beroep, nadien geen plaats meer is voor de niet-ontvankelijkverklaring door het Hof van de verdachte in zijn appel op de in art. 416, tweede lid, Sv voorziene grond dat de verdachte noch bij schriftuur noch ter terechtzitting van het Hof zijn bezwaren tegen het vonnis waarvan beroep heeft opgegeven. Die opvatting is onjuist. Daarop stuit de klacht af.

2.4.1. De middelen klagen voorts dat het Hof, gelet op het eerder verleende "verlof", de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep nader had dienen te motiveren.

2.4.2. Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat de beslissing als bedoeld in art. 416, tweede lid, Sv in hoge mate afhankelijk is van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval, hetgeen meebrengt dat diens oordeel daaromtrent in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst (vgl. HR 2 februari 2010, LJN BK0910, NJ 2010/88). De beslissing van het Hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. De klacht faalt derhalve.

3. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 29 mei 2012.