Arrest inhoud

25 januari 2011

Strafkamer

nr. 08/04957

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 november 2008, nummer 22/006919-06, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en voor het overige tot verwerping van het beroep.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel komt met een aantal klachten op tegen de motivering door het Hof van de met toepassing van art. 12 Opiumwet opgelegde geldboete.

2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"1.

hij op 05 november 2004 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van in totaal 15.900 gram hennep zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;

2.  hij op 05 november 2004 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."

2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

"Alles wat de politie in de bestelbus heeft aangetroffen, heb ik ingeladen. Ik wist wat er in die tassen zat."

b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en

[verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:

"Op 5 november 2004 reden wij, verbalisanten, in uniform en belast met fiets surveillance op het Groenewegje te 's-Gravenhage. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag een blauwe bestelbus van het merk Volkswagen type Transporter en voorzien van kenteken [AA-00-BB] geparkeerd staan. Bij het passeren van de bestelbus rook ik, verbalisant [verbalisant 1], een sterke hennepgeur uit de bestelbus komen. Vervolgens stelden wij, verbalisanten, op grond van de Opiumwet, een onderzoek in. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat er twee personen in voornoemde bestelbus zaten. Een persoon zat op de bestuurdersstoel en de andere zat op de bijrijdersstoel. Hierop heb ik, verbalisant [verbalisant 1], de persoon die op de bestuurdersstoel zat aangesproken. Deze persoon bleek te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats]. De persoon op de bijrijdersstoel bleek te zijn: [betrokkene 1] geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats]. Ik, verbalisant [verbalisant 1], vertelde [verdachte] dat ik op de laadvloer van de bestelbus wilde kijken. Wij, verbalisanten, zagen dat [verdachte] de achterdeuren, waarachter zich de laadvloer bevind, opende. Ik, verbalisant [verbalisant 2], rook direct een sterke henneplucht. Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat er in de zwarte sporttassen meerdere geplastificeerde transparante verpakkingen zaten. Ik zag dat er in de geplastificeerde verpakkingen henneptoppen zaten."

c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 4], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:

"Naar aanleiding van de aangetroffen goederen in de Volkswagen Transporter, kenteken [AA-00-BB], werd door mij een nader onderzoek ingesteld. Hierbij bleek dat de aangetroffen goederen als volgt konden worden gespecificeerd.

  • 1 zwarte sporttas met 10 doorzichtige gesealde plastic zakken met henneptoppen;

  • 1 zwarte sporttas met 5 doorzichtige gesealde plastic zakken met henneptoppen;

  • 1 plak hash van 78 gram;"

d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 5], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:

"Ik heb een gedeelte van de op 5 november 2004, uit een bestelbus inbeslaggenomen partij hennep en overige materialen onderzocht.

1. Dit betrof twee grote zwarte tassen met respectievelijk 10 en 5 gesealde plastic zakken. In deze plastic zakken zaten vrouwelijke henneptoppen. Het gemiddelde gewicht van deze zakken was 1060 gram. Het totaal gewicht is derhalve 15.900 gram.

2. Dit betrof een geperst blok hasjiesj met een netto gewicht van 78 gram.

De bovenstaande hennep en hasjiesj zijn vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet en strafbaar gesteld in artikel 3 van de Opiumwet."

2.4. Het Hof heeft de oplegging van de geldboete als volgt gemotiveerd:

(...)

"Daarnaast is het hof van oordeel dat oplegging van een geheel onvoorwaardelijke geldboete van navermelde hoogte een geboden reactie vormt in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat delicten als de onderhavige worden gepleegd uit financieel winstbejag. Bij het bepalen van de hoogte van de geldboete heeft het hof toepassing gegeven aan artikel 12 (oud) van de Opiumwet, aangezien ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de waarde van de hoeveelheid hennep en hasjiesj, met betrekking tot welke de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan, hoger is dan een vierde gedeelte van het maximum der geldboete op die feiten gesteld ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet juncto artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte."

2.5. Art. 12 (oud) Opiumwet luidt:

"Indien de waarde der zaken, waarmee of met betrekking tot welke de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 10, eerste, tweede, derde en vierde lid 10a, eerste lid, en 11, tweede, derde en vierde lid, zijn begaan, of die geheel of gedeeltelijk door middel van die feiten zijn verkregen, hoger is dan het vierde gedeelte van het maximum der geldboete op die feiten gesteld, kan, ook indien het feit door een natuurlijke persoon is begaan, een geldboete van de naast hogere categorie worden opgelegd."

2.6. Het Hof heeft de toepassing van art. 12 (oud) Opiumwet gebaseerd op zijn vaststelling dat "ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan" dat de waarde van de bewezenverklaarde hoeveelheden hennep en hasjiesj hoger is dan een vierde gedeelte van het maximum van de ingevolge art. 11, tweede lid, Opiumwet op de bewezenverklaarde feiten vastgestelde geldboete. Nu niet zonder meer kan blijken waaraan het Hof die vaststelling heeft ontleend, had het Hof de bestreden uitspraak in dit opzicht dienen te verduidelijken. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek. Daarover klaagt het middel terecht.

3. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 januari 2011.