Arrest inhoud

16 februari 2010

Strafkamer

nr. 08/02171

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 13 juli 2007, nummer 21/002310-05, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. K.N. Holtrop, advocaat te Emmeloord, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor zover die betrekking heeft op het onder 1 tenlastegelegde feit alsmede ten aanzien van de strafoplegging.

2. Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde onder 1, voor zover inhoudende dat is gehandeld 'ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon', niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.

2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:

"hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met 8 augustus 2000 te Lelystad, tezamen en in vereniging met een ander, als bestuurder van Stichting [A] (later genoemd Stichting [B]), welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Zwolle op 4 oktober 2000 failliet is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet heeft voldaan aan de op hem, verdachte, en zijn mededader rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15a, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek."

2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

a. een afschrift uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel Flevoland, voor zover inhoudende:

"Statutaire naam van de stichting: Stichting [A]

Verkorte naam: [A]

Statutaire woonplaats: [plaats]

Datum oprichting: 27-10-97."

b. een afschrift uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel Flevoland betreffende een formulier inschrijving functionaris voor een rechtspersoon, voor zover inhoudende:

"Gegevens van de rechtspersoon

Naam: Stichting [A]

Plaats van vestiging: [plaats]

Gegevens van de functionaris

Achternaam: [achternaam verdachte]

Voornamen: [voornaam verdachte]

Functie: bestuurder

Statutaire titel: penningmeester

Datum infunctietreding: 01-01-99."

c. een afschrift uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel Flevoland betreffende een formulier wijziging vennootschaps- of rechtspersoongegevens, voor zover inhoudende:

"Naam waaronder de rechtspersoon bij de Kamer van Koophandel staat ingeschreven:

Stichting [A]

Ingangsdatum statutenwijziging: 12-05-2000

Nieuwe statutaire naam: Stichting [B]."

d. een afschrift uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel Flevoland betreffende een formulier wijziging functionarisgegevens, voor zover inhoudende:

"Gegevens van de rechtspersoon

Naam: Stichting [B]

Plaats van vestiging: [plaats]

Wijziging: beëindiging van functie

Naam van de functionaris die uittreedt: [verdachte]

Functie zoals die tot voor wijziging werd uitgeoefend: penningmeester

Datum waarop de functionaris uit functie is getreden: 08-08-2000."

e. een vonnis faillietverklaring van de Rechtbank te Zwolle van 4 oktober 2000, voor zover inhoudende,

"De arrondissementsrechtbank te Zwolle verklaart Stichting [B] in staat van faillissement en stelt aan tot curator [betrokkene 1], advocaat en procureur te [plaats]."

f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:

"Bij vonnis van de rechtbank te Zwolle d.d. 4 oktober 2000 werd de Stichting [B] (voorheen genaamd [A]) in staat van faillissement verklaard met benoeming van ondergetekende tot curator. Voor zover ik heb kunnen constateren, was binnen de stichting geen andere boekhoudingsadministratie aanwezig dan de klad kasadministratie (handmatig bijgehouden kasboek), die ik later van [betrokkene 2] ontving. Ondanks herhaalde vragen van mij zowel aan [verdachte] als [betrokkene 2], heb ik niet meer ontvangen dan op 7 mei 2001 een aantal dozen, van de inhoud waarvan ik u in kopie van de bij mij op kantoor opgemaakte specificatie overhandig. Op 9 oktober 2000 heb ik een brief gestuurd naar [verdachte], met daarin het verzoek om informatie te verschaffen over de gevoerde administratie van Stichting [B]. Van [betrokkene 2] ontving ik een brief, welke voor gezien en akkoord was getekend door [verdachte], waarin antwoord werd gegeven op de door mij gestelde vragen. In deze brief werd gesteld dat er geen boekhouding aanwezig was."

g. een brief van [betrokkene 1] gericht aan de verdachte, voor zover inhoudende:

"In mijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Stichting [B] heb ik aan de (voormalige) bestuurders van de stichting de hieronder aangegeven vragen.

08. Tot wanneer is de boekhouding/administratie bijgewerkt?"

h. een brief van stichting [C] gericht aan [D] Advocaten, voor zover inhoudende:

"Geachte [betrokkene 1],

Uw brief is in goede orde ontvangen en wij zullen trachten uw vragen te beantwoorden.

08. Er is geen boekhouding, financiële klantenadministratie werd doorgaans maandelijks bijgewerkt.

[betrokkene 2]

vm bewindvoerder

(handtekening)

gezien en akkoord bevonden

(handtekening)

[verdachte]

vm penningmeester."

i. een proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD-ECD, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:

"[Verdachte] was als penningmeester verantwoordelijk voor de administratie. Een financiële administratie (boekhouding) was er niet. De boekhouding bestond uit niet meer dan een zeer slecht bijgehouden kasboek."

j. een proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD-ECD, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:

"Ik heb als penningmeester van Stichting [A]/[B] geen jaarrekening opgemaakt over de jaren 1999 en 2000, noch is deze onder mijn verantwoording opgemaakt. Ik weet niet waaruit de administratie van Stichting [B] buiten het kladkasboek bestond. Ik weet niet of er wel eens kascontrole werd gehouden."

2.2.3. Het Hof heeft voorts nog overwogen:

"Het hof is van oordeel dat de door de raadsvrouw van verdachte bepleite vrijspraak ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aam de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.

Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde merkt het hof nog op dat het voeren van een administratie, zoals bedoeld in artikel 343, sub 4 van het Wetboek van Strafrecht, meer inhoudt dan enkel het bijhouden van een kasboek. Verdachte heeft in deze niet voldaan aan de op hem als bestuurder rustende verplichtingen."

2.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de in art. 343 Sr gebezigde bewoordingen "ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers" tot uitdrukking brengen dat de verdachte het opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers, dat voorwaardelijk opzet in dat verband voldoende is en dat derhalve voor het bewijs van het opzet ten minste is vereist dat de handeling van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan (vgl. HR 9 februari 2010, LJN BI4691).

2.4. Aangezien de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde, voor zover behelzende dat de verdachte heeft gehandeld "ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon" niet (zonder meer) uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, is de uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.

2.5. Het middel is terecht voorgesteld.

3. Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;

verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 16 februari 2010.