Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2009:BH5418

Arrest

ECLI:NL:HR:2009:BH541810 maart 2009Deze uitspraak is in 3 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

10 maart 2009

Strafkamer

nrs. S 08/01151 H t/m S 08/01154 H, S 08/01156 H en S 08/01157 H

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op de aanvragen tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 juni 2004, nummer 23/003802-03, en van de in kracht van gewijsde gegane vonnissen van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van

  • 28 maart 2003, nummer 13/020516-03,

  • 26 augustus 2003, nummer 13/020904-03 en 13/020516-03 (tul),

  • 8 oktober 2003, nummer 13/021760-03,

  • 4 juni 2004, nummer 13/037471-04 en

  • 16 augustus 2004, nummer 13/021317-04,

ingediend door mr. M.G.C. van Riet, advocaat te Amsterdam, namens:

[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsvrouwe.

1. De uitspraken waarvan herziening is gevraagd

1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 14 mei 2003 - de aanvrager ter zake van "als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

1.2. De Politierechter heeft de aanvrager telkens ter zake van "als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard" veroordeeld tot respectievelijk

  • drie maanden gevangenisstraf, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;

  • vier maanden gevangenisstraf;

  • zes maanden gevangenisstraf;

  • zes maanden gevangenisstraf, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;

  • drie maanden gevangenisstraf.

Voorts is bij genoemd vonnis van 26 augustus 2003 de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde straf.

2. De aanvragen tot herziening

2.1. De aanvragen tot herziening zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

2.2. De aanvragen berusten op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. In de aanvragen wordt daartoe aangevoerd dat de zaken niet zouden hebben geleid tot veroordelingen, indien het Hof en de Politierechter bekend waren geweest met een beschikking en de daarin vervatte overwegingen van de Staatssecretaris van Justitie van 3 augustus 2007. Die beschikking houdt in: "De aanvraag wordt ingewilligd. De ongewenstverklaring zal met terugwerkende kracht met ingang van 28 november 2002 worden opgeheven".

3. De conclusie van de Advocaat-Generaal

De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvragen gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 juni 2004 en van de vonnissen van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 28 maart 2003, 26 augustus 2003, 8 oktober 2003, 4 juni 2004 en 16 augustus 2004 zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467 Sv is voorzien.

4. Beoordeling van de aanvragen

4.1. De aanvrager is bij beschikking van 28 november 2002 op grond van art. 67 Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling verklaard. Het Hof en de Politierechter hebben de aanvrager telkens veroordeeld voor het verblijven in Nederland terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard.

4.2. Bij beschikking van de Staatssecretaris van Justitie van 3 augustus 2007 is het verzoek tot opheffing van de ongewenstverklaring in de zin van art. 68 van de Vreemdelingenwet 2000 ingediend namens de aanvrager ingewilligd. Die beschikking houdt in, voor zover hier van belang:

"1. Onderwerp van de beschikking

Deze beschikking heeft betrekking op de aanvraag tot opheffen van de ongewenstverklaring in de zin van artikel 68 van de Vreemdelingenwet, die op 7 maart 2007 is ingediend door mevrouw mr. M.G.C. van Riet namens:

[aanvrager],

geboren op [geboortedatum] 1968,

nationaliteit: Italiaanse.

[Aanvrager] zal verder worden aangeduid als 'betrokkene'.

Mevrouw mr. M.G.C. van Riet zal verder worden aangeduid als 'gemachtigde'.

2. Besluit

De aanvraag wordt ingewilligd. De ongewenstverklaring zal met terugwerkende kracht met ingang van 28 november 2002 worden opgeheven.

(...)

4. Motivering van de beschikking

Ingevolge art. 68 van de Vreemdelingenwet wordt de ongewenstverklaring opgeheven.

Opgemerkt wordt dat betrokkene op 28 november 2002 op juiste gronden ongewenst is verklaard. Betrokkene heeft immers destijds niet aangetoond dat hij in het bezit was van de Italiaanse nationaliteit. Nu echter is vastgesteld dat betrokkene de Italiaanse nationaliteit bezit en derhalve EU-onderdaan is bestaat er thans geen grond om de ongewenstverklaring (...) te handhaven.

5. Rechtsgevolgen van deze beschikking

De inwilliging van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring heeft tot gevolg dat de ongewenstverklaring van de betrokkene in de zin van artikel 67 van de Vreemdelingenwet per 28 november 2002 wordt opgeheven."

4.3. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat het Hof en de Politierechter, waren zij met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zouden hebben vrijgesproken.

5. Slotsom

Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvragen gegrond zijn en als volgt moet worden beslist.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart de aanvragen tot herziening gegrond;

beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 23 juni 2004 en van de vonnissen van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 28 maart 2003, 26 augustus 2003, 8 oktober 2003, 4 juni 2004 en 16 augustus 2004;

verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaken op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zullen worden behandeld en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 10 maart 2009.

Mr. Corstens is buiten staat dit arrest te ondertekenen.