Arrest inhoud

24 december 2004

Eerste Kamer

Rek.nr. R03/137HR

JMH/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De man],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie,

advocaat: mr. A.N.H.M. Spruit,

t e g e n

[De vrouw],

wonende te [woonplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: aanvankelijk mr. M.E.M.G. Peletier,

thans mr. E.M. Tjon-En-Fa.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 2 april 2003 ter griffie van de rechtbank te Rotterdam ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot die rechtbank en verzocht met ingang van 1 mei 2002 bij wege van voorlopige voorziening verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een uitkering tot haar levensonderhoud van € 1.815,-- per maand.

De man heeft het verzoek bestreden.

De rechtbank heeft bij beschikking van 22 augustus 2003 bepaald dat de man met ingang van 1 mei 2002 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw zal verstrekken van € 1.169,-- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft telkens bij vooruit-betaling te voldoen.

De beschikking van de rechtbank van 22 augustus 2003 is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen voormelde beschikking van de rechtbank heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De vrouw heeft verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep te verwerpen.

De man heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw hem niet-ontvankelijk te verklaren.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijk-verklaring van de man in zijn cassatieberoep.

3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

3.1 De man heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 22 augustus 2003, waarbij zij op de voet van art. 822 lid 1, aanhef en onder e, Rv. heeft bepaald dat de man met ingang van 1 mei 2002 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 1.169,-- per maand zal verstrekken.

3.2 Tegen een zodanige beschikking staat ingevolge art. 824 lid 1 Rv. geen hogere voorziening open, behoudens cassatie in het belang der wet.

3.3 De man moet dus niet-ontvankelijk worden verklaard, ook voorzover hij, gezien de bewoordingen in zijn verzoekschrift onder 3, beoogd heeft het buitengewone rechtsmiddel cassatie in het belang der wet in te stellen, nu alleen de procureur-generaal bij de Hoge Raad daartoe bevoegd is (art. 78 lid 1 in verbinding met art. 111 lid 2, aanhef en onder c, RO).

4. Beslissing

De Hoge Raad verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Deze beschikking is gegeven door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 24 december 2004.