Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

Risicoaansprakelijkheid verkoper voor gebrekkig industrieel product

Oerlemans/Driessen arrest

ECLI:NL:HR:2001:AB133827 april 2001Deze uitspraak is in 16 latere zaken aangehaald

Essentie

Een tekortkoming in een industrieel vervaardigd product komt op grond van verkeersopvattingen in beginsel voor rekening van de verkoper, ook als deze het gebrek niet kende of behoorde te kennen. Bijzondere omstandigheden kunnen dit anders maken, maar worden niet snel aangenomen.

Samenvatting feiten

Rozenkweker [verweerder] koopt van verkoper [eiseres] de meststof BioFer. Dit product, industrieel vervaardigd door een derde, blijkt verontreinigd met een onkruidverdelger (herbicide). Het gebruik van de meststof leidt tot aanzienlijke schade aan de rozen van de kweker. Vaststaat dat [eiseres] het gebrek niet kende en ook niet behoorde te kennen.

Cassatieberoep door

Eiseres tot cassatie, [eiseres], heeft het beroep in cassatie ingesteld.

Rechtsvraag

Moet een tekortkoming in de vorm van een gebrek in een verkocht industrieel product, dat buiten de schuld van de verkoper is ontstaan en dat hij niet kende of behoorde te kennen, op grond van de in het verkeer geldende opvattingen (art. 6:75 BW) voor rekening van de verkoper komen?

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat op grond van de verkeersopvattingen een gebrek in een verkocht product in beginsel voor rekening van de verkoper komt, zelfs als deze het gebrek niet kende of behoorde te kennen. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan dit anders zijn, maar deze worden niet snel aangenomen. Het oordeel van het hof wordt in stand gelaten en het beroep wordt verworpen.

Rechtsregel

Bij de verkoop van een industrieel vervaardigd product komt een tekortkoming als gevolg van een gebrek in dat product, op grond van de verkeersopvattingen (art. 6:75 BW), in beginsel voor rekening van de verkoper. Dit geldt ook als de verkoper het gebrek niet kende en niet behoorde te kennen. Een uitzondering hierop is slechts mogelijk in geval van bijzondere omstandigheden, die door de verkoper gesteld en bewezen moeten worden.

Belangrijke rechtsoverwegingen

Bij de beoordeling van de vraag of [eiseres] gehouden is de door [verweerder] geleden schade te vergoeden heeft als uitgangspunt te gelden dat het ijzerchelaat door de verontreiniging met Ethimiduron niet aan de overeenkomst beantwoordde. Er is derhalve sprake van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, die ingevolge art. 6:74 BW tot schadevergoeding verplicht, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. Nu in cassatie, in ieder geval veronderstellenderwijs, ervan moet worden uitgegaan dat [eiseres] het ijzerchelaat niet zelf heeft geproduceerd, dat het gaat om een gebrek dat geheel buiten haar toedoen is ontstaan en dat zij kende noch behoorde te kennen, zodat de tekortkoming niet aan haar schuld is te wijten, terwijl de tekortkoming evenmin krachtens de wet of een rechtshandeling voor haar rekening komt, moet, zoals het Hof met juistheid heeft overwogen, de vraag of zij aan [eiseres] moet worden toegerekend, worden beantwoord aan de hand van de in het verkeer geldende opvattingen (art. 6:75).

(r.o. 3.6)

De verkeersopvattingen brengen mee dat in een geval als het onderhavige een tekortkoming bestaande in een gebrek van een verkocht product in beginsel voor rekening van de verkoper komt, ook als deze het gebrek kende noch behoorde te kennen. Dit zal slechts anders kunnen zijn in geval van, door de verkoper zo nodig te bewijzen, bijzondere omstandigheden. Het bestaan van dergelijke bijzondere omstandigheden, waarop in het onderhavige geval overigens geen beroep is gedaan, zal niet snel mogen worden aangenomen.

(r.o. 3.6)

Deze overwegingen zijn cruciaal omdat de Hoge Raad hier het juridisch kader van art. 6:74 en 6:75 BW afbakent en vervolgens invulling geeft aan het open begrip 'verkeersopvattingen'. De Raad formuleert een duidelijke hoofdregel voor de risicoverdeling bij de verkoop van industrieel vervaardigde zaken tussen professionele partijen. Dit arrest vestigt een vorm van risicoaansprakelijkheid voor de verkoper, wat fundamenteel is voor het begrip van toerekening bij wanprestatie.

Arrest inhoud

27 april 2001

Eerste Kamer

Nr. C99/275HR

1. [Verweerster 1], gevestigd te [vestigingsplaats],

2. [Verweerder 2],

3. [Verweerder 3],

beiden wonende te [woonplaats],

advocaat: voorheen mr. G. Snijders,

thans mr. H.A. Groen.

Verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - hebben bij exploit van 21 april 1994 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de Rechtbank te Roermond en veroordeling van [eiseres] gevorderd tot betaling van ƒ 394.122,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 1994, alsmede tot vergoeding van de door [verweerder] ter zake vanaf week 13 1994 geleden schade, nader op te maken bij staat.

[Eiseres] heeft de vordering bestreden.

Bij tussenvonnis van 11 mei 1995 heeft de Rechtbank een gerechtelijke plaatsopneming, een comparitie van partijen en een deskundigenbericht bevolen alsmede een deskundige benoemd.

Nadat de Rechtbank bij een tweede tussenvonnis een tweede deskundige had benoemd, heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 16 oktober 1997 de vorderingen van [verweerder] afgewezen.

Tegen de vonnissen heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Bij memorie van antwoord heeft [eiseres] incidenteel beroep ingesteld.

[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het incidentele beroep en tot bekrachtiging van het tussenvonnis van 11 mei 1995, zonodig met verbetering van gronden.

Bij arrest van 26 april 1999 heeft het Hof [verweerder] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van 7 juni 1995, het vonnis van 16 oktober 1997 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [eiseres] veroordeeld tot vergoeding van schade, door [verweerder] geleden als gevolg van de levering door [eiseres] van een met Ethidimuron verontreinigd vat ijzerchelaat, deze schade op te maken bij staat, waarin begrepen de wettelijke rente vanaf 4 april 1994 en het incidentele beroep verworpen.

Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder] mede door mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai, advocaat bij de Hoge Raad.

De conclusie van de Advocaat-Generaal A.S. Hartkamp strekt tot verwerping van het beroep.

(i) [Verweerder] exploiteert een rozenkwekerij. Als meststof gebruikt hij onder meer een ijzerhoudend product, ijzerchelaat, dat onder de merknaam BioFer op de markt wordt gebracht door Epenhuijsen Chemie en onder meer wordt verkocht door [eiseres].

(ii) Omstreeks 10 juni 1993 heeft [verweerder] van [eiseres] een vat BioFer gekocht en geleverd gekregen. [Verweerder] heeft het product vanaf medio juli 1993 in het druppelsysteem van de kwekerij in gebruik genomen en als voedings- en meststof toegediend aan de in zijn kassen gekweekte rozenplanten. De groei van de planten liep vervolgens snel terug, de bladontwikkeling werd minimaal, het blad vertoonde verdrogingsverschijnselen en de houdbaarheid na verkoop van de rozen liep sterk terug.

3.3 Het Hof heeft [eiseres] veroordeeld tot vergoeding van schade, door [verweerder] geleden als gevolg van de levering door [eiseres] van een vat met het herbicide Ethidimuron verontreinigd ijzerchelaat, welke schade dient te worden opgemaakt bij staat en dient te worden vereffend volgens de wet.

Het Hof heeft daartoe, voorzover in cassatie van belang, het volgende overwogen. In grief I heeft [eiseres] betoogd dat de overweging van de Rechtbank, die inhoudt dat de enkele omstandigheid dat het geleverde niet voldeed aan de overeenkomst, tot aansprakelijkheid van [eiseres] zou leiden, onjuist is. Het Hof oordeelt dat deze overweging van de Rechtbank niet kan worden aanvaard, aangezien de aansprakelijkheid rechtstreeks uit de non-conformiteit wordt afgeleid, zonder dat blijkt of de Rechtbank zich rekenschap heeft gegeven van de overige vereisten voor een zodanige aansprakelijkheid. Een en ander kan [eiseres] echter niet baten, aangezien naar het oordeel van het Hof voor industrieel vervaardigde zaken geldt dat naar verkeersopvattingen gebreken daaraan voor risico van de verkoper komen, ook als hij die gebreken niet kende noch behoorde te kennen.

3.6 Bij de beoordeling van de vraag of [eiseres] gehouden is de door [verweerder] geleden schade te vergoeden heeft als uitgangspunt te gelden dat het ijzerchelaat door de verontreiniging met Ethimiduron niet aan de overeenkomst beantwoordde. Er is derhalve sprake van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, die ingevolge art. 6:74 BW tot schadevergoeding verplicht, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. Nu in cassatie, in ieder geval veronderstellenderwijs, ervan moet worden uitgegaan dat [eiseres] het ijzerchelaat niet zelf heeft geproduceerd, dat het gaat om een gebrek dat geheel buiten haar toedoen is ontstaan en dat zij kende noch behoorde te kennen, zodat de tekortkoming niet aan haar schuld is te wijten, terwijl de tekortkoming evenmin krachtens de wet of een rechtshandeling voor haar rekening komt, moet, zoals het Hof met juistheid heeft overwogen, de vraag of zij aan [eiseres] moet worden toegerekend, worden beantwoord aan de hand van de in het verkeer geldende opvattingen (art. 6:75).

De verkeersopvattingen brengen mee dat in een geval als het onderhavige een tekortkoming bestaande in een gebrek van een verkocht product in beginsel voor rekening van de verkoper komt, ook als deze het gebrek kende noch behoorde te kennen. Dit zal slechts anders kunnen zijn in geval van, door de verkoper zo nodig te bewijzen, bijzondere omstandigheden. Het bestaan van dergelijke bijzondere omstandigheden, waarop in het onderhavige geval overigens geen beroep is gedaan, zal niet snel mogen worden aangenomen. Dit een en ander vindt ook steun in de parlementaire geschiedenis van het te dezen niet toepasselijke, immers voor consumentenkoop geldende art. 7:24 (vgl. hetgeen daaromtrent is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp onder 9, met name noot 5).

Voor zover het middel onder 7 klaagt dat de door het Hof aanvaarde regel een feitelijke risicoaansprakelijkheid voor de leverancier van "industrieel vervaardigde zaken" introduceert, miskent het dat volgens het uitgangspunt van art. 6:74 deze leverancier aansprakelijk is, tenzij de tekortkoming hem op de voet van art. 6:75, onder meer krachtens in het verkeer geldende opvattingen, niet kan worden toegerekend. Evenmin valt in te zien waarom deze regel op gespannen voet zou staan met de regeling van de productenaansprakelijkheid, die niet op contractuele aansprakelijkheid maar op aansprakelijkheid uit de wet betrekking heeft, en de daarmee verband houdende regeling van art. 7:24 lid 2. Aan de in deze bepaling neergelegde regeling van de aansprakelijkheid van de leverancier in geval van consumentenkoop ligt de gedachte ten grondslag dat hij, anders dan in een geval als het onderhavige, zijn aansprakelijkheid jegens de consument niet kan beperken of uitsluiten.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het oordeel van het Hof juist is, zodat onderdeel 1 faalt.

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op ƒ 1.952,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.