Arrest inhoud

De Hoge Raad der Nederlanden,

in de zaak nr. 11.541 van

[de man], wonende te [woonplaats], eiser tot cassatie. van een tussen partijen, zo in conventie als in reconventie, gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 april 1979, kosteloos procederende krachtens. beschikking van de Hoge Raad van 14 september 1979, vertegenwoordigd. door Mr. R. Laret, advocaat bij de Hoge Raad,

tegen

[de vrouw], wonende te [woonplaats], verweerster in cassatie, kosteloos procederende krachtens beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 juli 1978, vertegenwoordigd door Mr. H.A. Groen, eveneens advocaat bij de Hoge Raad;

Gehoord partijen;

Gehoord de Advocaat-Generaal Haak in zijn conclusie tot verwerping van het beroep, met compensatie van kosten;

Gezien de bestreden uitspraak en de overige stukken van het geding, waaruit blijkt:

Verweerster (de vrouw) heeft bij exploot van 21 augustus 1978 eiser (de man) gedagvaard voor het Gerechtshof te Amsterdam, stellende:

Op grond van het vorenstaande heeft de vrouw gevorderd dat het Hof zal verklaren voor recht dat de door de man verschuldigde uitkering voor het levensonderhoud van de vrouw op 1 januari 1978 van rechtswege is gewijzigd.

De man heeft bij conclusie van antwoord de vordering van de vrouw bestreden en in reconventie gevorderd dat het Hof zal verklaren voor recht dat de bij 's Hofs beschikking van 11 januari 1978 vastgestelde alimentatie van f 700, -- per maand niet op 1 januari 1978 van rechtswege is gewijzigd.

Het Hof heeft bij zijn voormelde arrest van 18 april 1979 in conventie voor recht verklaard dat de door de man voor het levensonderhoud van de vrouw verschuldigde uitkering op 1 januari 1978 van rechtswege is gewijzigd. In reconventie heeft het Hof de vordering afgewezen. Het Hof heeft overwogen:

"1. Partijen hebben een geschil over de vraag of de krachtens de tussen partijen gewezen beschikking van het Hof van 11 januari 1978, waarvan een fotokopie aan dit arrest is gehecht, door de man met ingang van 1 februari 1977 verschuldigde uitkering voor het levensonderhoud van de vrouw ad f 700, -- per maand op 1 januari 1978 ingevolge artikel 402a van het Burgerlijk Wetboek van rechtswege is gewijzigd.

Partijen zijn schriftelijk - bij akte van 31 juli 1978 - overeengekomen om bedoeld geschil bij wege van prorogatie door het Hof te doen beslissen.

De wetgever heeft hiermee beoogd de uitkeringen zoveel mogelijk de - landelijke - ontwikkeling van de lonen te doen volgen.

De rechter kan - evenwel - op grond van het bepaalde in lid 5 van artikel 402a van het Burgerlijk Wetboek, de wijziging van rechtswege uitsluiten, bijvoorbeeld voor een jaar. Voor het laatste zal aanleiding bestaan, indien bij de vaststelling van de uitkering reeds rekening is gehouden met de gegevens, geldend voor dat betreffende jaar.

De omstandigheid dat de "vaststelling" van de uitkering is geschied bij een uitspraak, gelegen na 1 januari 1978, is in dit verband zonder betekenis. ";

Overwegende dat de man 's Hofs arrest bestrijdt met het volgende middel van cassatie:

"In dit beroep in cassatie wordt geklaagd over schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich medebrengt, zulks op grond van het navolgende:

(1) In het te dezen bestreden arrest heeft het Hof voor recht verklaard dat de door de man voor het levensonderhoud van de vrouw verschuldigde uitkering op 1 januari 1978 van rechtswege is gewijzigd. Het Hof heeft daarbij overwogen, dat de uitkering is aangevangen op 1 februari 1977, dat de wijziging van rechtswege bij de beschikking van 11 januari 1978 (waarbij die uitkering werd vastgesteld) niet is uitgesloten en tenslotte dat de omstandigheid dat de "vaststelling" van de uitkering is geschied bij een uitspraak, gelegen na 1 januari 1978 in dit verband zonder betekenis is.

Aldus overwegende en beslissende heeft het Hof het recht geschonden. Een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud is vatbaar voor wijziging wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Een voorbeeld van zodanige wijziging is de wijziging van rechtswege ingevolge artikel 402a van het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek. Ook deze wijziging kan dus slechts van toepassing zijn na het tijdstip waarop de uitkering is bepaald en niet na het tijdstip waarop de uitkering is ingegaan.

(2) In de te dezen bestreden uitspraak heeft het Hof tevens overwogen, dat uit de beschikking niet blijkt, dat bij de bepaling van de uitkering rekening is gehouden met de gegevens, geldend voor 1978, welke gegevens aan het Hof trouwens niet bekend waren.

Aldus overwegende heeft het Hof het recht geschonden althans zijn beslissing niet naar de eis der wet met redenen omkleed zulks op grond van de navolgende zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang te lezen redenen:

Overwegende daaromtrent:

Het Hof heeft bij beschikking van 11 januari 1978 - een "latere uitspraak" als bedoeld in artikel 157 lid 1 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek - aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud ten bedrage van f 700, -- per maand ten laste van de man toegekend. Het Hof heeft bij die beschikking bepaald dat dit bedrag door de man verschuldigd is vanaf 1 februari 1977.

Het cassatiemiddel stelt de vraag aan de orde of dit bedrag ingevolge artikel 402a leden 1 en 2 van rechtswege is gewijzigd met ingang van 1 januari 1978. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord.

Volgens artikel 401 lid 1 kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij "nadien" door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Met "nadien" is bedoeld: na het tijdstip waarop de uitkering is vastgesteld.

De in artikel 402a leden 1 en 2 vervatte regeling beoogt de wijziging van omstandigheden, die haar uitdrukking vindt in de ontwikkeling van het in de laatste zinsnede van het eerste lid bedoelde indexcijfer, van rechtswege - dus zonder daartoe strekkend verzoek - te doen leiden tot een overeenkomstige wijziging van de bij rechterlijke uitspraak of bij overeenkomst "vastgestelde" bedragen voor levensonderhoud, welke wijziging volgens het tweede lid ingaat op 1 januari volgende op de in het eerste lid genoemde datum.

Gelet op het verband tussen artikel 401 lid 1 en artikel 402a leden 1 en 2 en de in die artikelen gebezigde terminologie - "nadien" (artikel 401 lid 1), de bij rechterlijke uitspraak of bij overeenkomst "vastgestelde" bedragen (artikel 402a lid 1) - moet worden aangenomen dat in een geval als het onderhavige geen plaats is voor een wijziging van rechtswege per 1 januari van het jaar waarin de uitkering is vastgesteld.

Het Hof, in zijn bestreden arrest overwegende dat "uit de beschikking niet (blijkt) dat bij de bepaling van de uitkering rekening is gehouden met de gegevens, geldend voor 1978, welke gegevens aan het Hof trouwens nog niet bekend waren", hecht voor de vraag of in een geval als het onderhavige plaats is voor een wijziging van rechtswege als in de vorige alinea bedoeld, kennelijk betekenis aan de vraag van welke gegevens de rechter bij zijn beschikking is uitgegaan. Een dergelijke uitleg van de indexeringsregeling, welke regeling erop is gericht dat partijen zonder inschakeling van de rechter kunnen vaststellen welk bedrag moet worden betaald, zou echter in de praktijk tot teveel onzekerheden leiden.

Wijziging van een bij een uitspraak als de onderhavige vastgestelde uitkering kan - afgezien van toekomstige wijzigingen van rechtswege - alleen worden verkregen door wijziging te verzoeken op grond van artikel 401 lid 1 of lid 2.

Onderdeel 1 van het middel is dus gegrond en onderdeel 2 behoeft geen bespreking.

Het arrest van het Hof kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen;

Vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 april 1979;

In conventie:

Wijst af de vordering van de vrouw;

In reconventie:

Verklaart voor recht dat de bij 's Hofs beschikking van 11 januari 1978 vastgestelde alimentatie van f 700, -- per maand niet op 1 januari 1978 van rechtswege is gewijzigd;

Met betrekking tot de kosten van het geding, zo in cassatie als voor het Hof, in conventie en in reconventie: Compenseert die kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Aldus gedaan door Mrs. Ras, Vice-President, Drion, Snijders, Haardt en Royer, Raden, en door Mr. Drion voornoemd bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van de veertiende maart 1900 tachtig, in tegenwoordigheid van de Advocaat-Generaal Franx.