Artikel 157 (Termijn partneralimentatie na echtscheiding)
1. Indien de rechter geen termijn heeft vastgesteld, eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaren.
2. Indien op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding de duur van het huwelijk langer is dan vijftien jaren en de leeftijd van de echtgenoot die recht heeft op een uitkering tot levensonderhoud, ten hoogste tien jaren lager is dan de leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud, in afwijking van het eerste lid, niet eerder dan op het tijdstip, waarop die echtgenoot deze leeftijd heeft bereikt.
3. Indien op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding de duur van het huwelijk langer is dan vijftien jaren en de echtgenoot die recht heeft op een uitkering tot levensonderhoud geboren is op of voor 1 januari 1970 en diens leeftijd meer dan tien jaren lager is dan de leeftijd bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud, in afwijking van het eerste lid, na tien jaren.
4. In afwijking van het eerste tot en met derde lid eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud niet eerder dan op het tijdstip waarop de uit het huwelijk van de echtgenoten geboren kinderen de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt.
5. Bij samenloop van de omstandigheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, geldt de langste termijn.
6. De termijn voor het verstrekken van levensonderhoud vangt aan op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
7. Indien ongewijzigde handhaving van de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het eerste tot en met vierde lid bedoelde termijn, gelet op alle omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden gevergd van degene die recht heeft op die uitkering, kan de rechter op diens verzoek alsnog een termijn vaststellen. Het verzoek daartoe wordt ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging van de uitkering zijn verstreken. De rechter bepaalt bij de uitspraak of verlenging van de termijn na ommekomst daarvan al dan niet mogelijk is.
Uitleg in duidelijke taal
1. Indien de rechter geen termijn heeft vastgesteld, eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaren.
Dit betekent letterlijk: Wanneer de rechter niet een specifieke periode (termijn) heeft bepaald, dan stopt de plicht (verplichting) om levensonderhoud te betalen automatisch (van rechtswege) nadat een periode voorbij is (na het verstrijken van een termijn). Deze periode is even lang als de helft van de tijd dat het huwelijk heeft geduurd, maar deze periode is nooit langer dan vijf jaar (maximum van vijf jaren).
2. Indien op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding de duur van het huwelijk langer is dan vijftien jaren en de leeftijd van de echtgenoot die recht heeft op een uitkering tot levensonderhoud, ten hoogste tien jaren lager is dan de leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud, in afwijking van het eerste lid, niet eerder dan op het tijdstip, waarop die echtgenoot deze leeftijd heeft bereikt.
Dit betekent letterlijk: Als op het moment dat het verzoek tot echtscheiding wordt ingediend (tijdstip van indiening) het huwelijk langer dan vijftien jaar heeft geduurd, ÉN de leeftijd van de echtgenoot die recht heeft op alimentatie (uitkering tot levensonderhoud) maximaal (ten hoogste) tien jaar lager is dan de pensioenleeftijd zoals genoemd in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, dan stopt de plicht om levensonderhoud te betalen, anders dan wat in het eerste lid staat, niet voordat (niet eerder dan) die echtgenoot de genoemde pensioenleeftijd heeft bereikt.
3. Indien op het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding de duur van het huwelijk langer is dan vijftien jaren en de echtgenoot die recht heeft op een uitkering tot levensonderhoud geboren is op of voor 1 januari 1970 en diens leeftijd meer dan tien jaren lager is dan de leeftijd bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud, in afwijking van het eerste lid, na tien jaren.
Dit betekent letterlijk: Als op het moment dat het verzoek tot echtscheiding wordt ingediend (tijdstip van indiening) het huwelijk langer dan vijftien jaar heeft geduurd, ÉN de echtgenoot die recht heeft op alimentatie (uitkering tot levensonderhoud) geboren is op of vóór 1 januari 1970, ÉN diens leeftijd meer dan tien jaar lager is dan de pensioenleeftijd zoals genoemd in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, dan stopt de plicht om levensonderhoud te betalen, anders dan wat in het eerste lid staat, na tien jaar.
4. In afwijking van het eerste tot en met derde lid eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud niet eerder dan op het tijdstip waarop de uit het huwelijk van de echtgenoten geboren kinderen de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt.
Dit betekent letterlijk: Anders dan wat in het eerste, tweede en derde lid staat (in afwijking van het eerste tot en met derde lid), stopt de plicht om levensonderhoud te betalen niet voordat (niet eerder dan) de kinderen die uit het huwelijk van de echtgenoten zijn geboren, de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt.
5. Bij samenloop van de omstandigheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, geldt de langste termijn.
Dit betekent letterlijk: Als er sprake is van een combinatie van de situaties (samenloop van de omstandigheden) die genoemd zijn in het eerste tot en met het vierde lid, dan is de langste periode (termijn) van toepassing.
6. De termijn voor het verstrekken van levensonderhoud vangt aan op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Dit betekent letterlijk: De periode (termijn) waarin levensonderhoud betaald moet worden, begint (vangt aan) op de datum waarop de officiële beslissing van de rechter over de echtscheiding (echtscheidingsbeschikking) wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
7. Indien ongewijzigde handhaving van de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het eerste tot en met vierde lid bedoelde termijn, gelet op alle omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden gevergd van degene die recht heeft op die uitkering, kan de rechter op diens verzoek alsnog een termijn vaststellen. Het verzoek daartoe wordt ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging van de uitkering zijn verstreken. De rechter bepaalt bij de uitspraak of verlenging van de termijn na ommekomst daarvan al dan niet mogelijk is.
Dit betekent letterlijk: Als het onveranderd laten (ongewijzigde handhaving) van het stoppen (beëindiging) van de alimentatie (uitkering) – doordat de periode (termijn) genoemd in het eerste tot en met het vierde lid voorbij is (verstreken) – gelet op alle omstandigheden van de situatie (geval), volgens de normen van redelijkheid en billijkheid niet verwacht kan worden (niet kan worden gevergd) van de persoon die recht heeft op die alimentatie, dan kan de rechter op verzoek van die persoon toch nog (alsnog) een periode (termijn) vaststellen. Het verzoek hiervoor (daartoe) moet worden ingediend voordat er drie maanden voorbij zijn sinds het stoppen (beëindiging) van de alimentatie. De rechter beslist in de uitspraak of het verlengen van de periode (termijn) nadat deze is afgelopen (na ommekomst daarvan) wel of niet mogelijk is.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2018:695 - Verbroken lotsverbondenheid is geen grond voor beëindiging partneralimentatie
Het afnemen of vervallen van de lotsverbondenheid na echtscheiding is geen grond om een partneralimentatieverplichting te beëindigen. De Hoge Raad stelt dat voor een dergelijke ingrijpende beslissing hoge motiveringseisen gelden, waaraan het verzwijgen van een erfenis niet voldoet.
ECLI:NL:HR:2009:BG9917
ECLI:NL:HR:2018:1414 - Voorlopige voorzieningen in scheidingszaken: art. 821-826 Rv is uitputtend
De bijzondere regeling voor voorlopige voorzieningen in scheidingsprocedures (art. 821-826 Rv) is uitputtend. Er is daarom geen ruimte om via de algemene regeling van art. 223 Rv een voorlopige voorziening te vragen die onder het bereik van de bijzondere regeling valt.
ECLI:NL:HR:2009:BG7995
ECLI:NL:HR:2017:1273 - Kindgebonden Budget is Geen Inkomen bij Vaststellen Behoefte Partneralimentatie
Het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop, is een aanvullende overheidsbijdrage en moet daarom buiten beschouwing worden gelaten bij het vaststellen van de behoefte aan partneralimentatie. Het als inkomen rekenen zou de onderhoudsplicht ten onrechte op de gemeenschap afwentelen.