Terug naar bibliotheek
Gerechtshof 's-Hertogenbosch

ECLI:NL:GHSHE:2025:1850 - Gerechtshof 's-Hertogenbosch - 2 juli 2025

Arrest

ECLI:NL:GHSHE:2025:18502 juli 2025

Arrest inhoud

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Nummer: 23/1868

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonend in [woonplaats] , hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 15 december 2023, nummer BRE 22/2298 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst, hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd.

1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.6. De zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.7. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak in Mijn Rechtspraak is geplaatst.

2 Feiten

2.1. Belanghebbende heeft op 14 februari 2020 een [merk auto] met VIN-nummer [nummer] (hierna: de auto) gekocht bij [bedrijf 1] in [plaats] (Duitsland) voor een bedrag van € 18.000 exclusief BTW en BPM.

2.2. Belanghebbende heeft op 4 maart 2020 aangifte gedaan ter zake van de registratie van de auto naar een te betalen bedrag aan BPM van € 6.637.

2.3. Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [bedrijf 2] B.V. van 21 februari 2020. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 17.000. De taxateur heeft een bedrag van € 9.000 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 8.000.

2.4. De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 18 maart 2020. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld aan de hand van een koerslijst van Xray op € 23.722. Hij heeft schade geconstateerd tot een bedrag van € 926 en daarvan 72%, te weten € 667 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 23.055.

2.5. De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde BPM moet worden vastgesteld op € 18.263. Met dagtekening 26 november 2021 is aan belanghebbende voor de onderhavige auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 11.626.

2.6. In beroep heeft belanghebbende een uitdraai overgelegd van Badvin, een database met rapporten over de geschiedenis van auto's. Ten aanzien van de auto staan daarop de volgende gegevens vermeld:

"Owners Events Owner #1 2016-11-29 — now (5 years)

(…) 2016-11-29 Michigan Title issued or updated

5 years ago Motor Vehicle Dept. - First owner reported

300 mi Flint, MI - Titled or registered as personal lease vehicle

(…) 2016-11-28 Michigan Registration issued or renewed

5 years ago Motor Vehicle Dept. - Titled or registered as personal lease

Flint, MI vehicle

2016-11-22 Dealer Inventory Vehicle offered for sale"

2.7. In hoger beroep heeft belanghebbende een nieuwe Xray koerslijst overgelegd van een [merk auto] , met als calculatiedatum 17 maart 2020 en een datum eerste toelating van 29 november 2016. Het betreft een nieuwer model dan de auto. De koerslijst komt tot een handelsinkoopwaarde van € 19.559.

2.8. De historische nieuwprijs van de auto bedraagt € 79.172.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1. In geschil is of de naheffingsaanslag BPM terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd? Meer in het bijzonder:

3.2. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1. Het hof stelt voorop dat de verschuldigde BPM met betrekking tot gebruikte personenauto’s wordt berekend met inachtneming van een vermindering.[1] Deze vermindering is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs en de BPM op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen.[2] De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de toepasselijkheid en de omvang van die vermindering rusten op de belastingplichtige.[3] De vermindering heeft tot doel om bij de heffing van BPM ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met een (bij benadering) reële waardedaling van het desbetreffende voertuig.[4]

4.2. De wet- en regelgever heeft voorzien in drie methoden waaruit - met inachtneming van bepaalde voorwaarden - kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken, namelijk door een verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, onder overlegging van een kopie van de passage uit die koerslijst waaraan de toegepaste afschrijving is ontleend, ofwel door een verklaring van een onafhankelijke, erkende taxateur dat de in het taxatierapport opgegeven waarde door hem naar waarheid is vastgesteld aan de hand van een gedegen fysieke opname van het motorrijtuig, onder vermelding van datum, begin- en eindtijd van deze fysieke opname en naam, adres en woonplaats van degene die de taxatie feitelijk heeft verricht. Indien de belastingplichtige geen gebruik maakt van één van de hiervoor bedoelde opgaven, wordt de afschrijving bepaald aan de hand van de in artikel 8, lid 5, Uitvoeringsregeling BPM voorziene afschrijvingstabel. Hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen brengt mee dat de belastingplichtige die kiest voor één van die methodes, in geval van gemotiveerde betwisting door de inspecteur, de feiten aannemelijk dient te maken die meebrengen (a) dat die methode in zijn geval mag worden toegepast en (b) dat toepassing van die methode leidt tot de door hem verdedigde waardedaling.[5]

4.3. Normale gebruiksschade kan niet in mindering gebracht worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en letter c, Wet BPM dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.

4.4. Zowel de taxateur van belanghebbende als de taxateur van DRZ hebben geconstateerd dat de auto meer dan normale gebruikssporen heeft. Het is derhalve mogelijk de waarde van de auto te bepalen aan de hand van een taxatierapport.

4.5. De rechtbank heeft met betrekking tot de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat als volgt geoordeeld:

“4.8. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast met betrekking tot de hoogte van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op de inspecteur rust. De inspecteur heeft deze gebaseerd op een koerslijst van Xray waarbij hij is uitgegaan van een datum eerste toelating van 1 juli 2017. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen moet echter worden uitgegaan van een datum eerste ingebruikneming en datum eerste toelating van november 2016. Dit brengt met zich dat de inspecteur, door uit te gaan van een koerslijst uit 2017, de door hem bepleite handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat niet aannemelijk heeft gemaakt.

4.9. Belanghebbende is ter vaststelling van de handelsinkoopwaarde uitgegaan van een marktonderzoek en heeft daarbij een gemiddelde vraagprijs van vergelijkbare auto’s berekend. De rechtbank merkt op dat alle auto’s een bouwjaar van 2017 hebben en de taxateur zowel auto’s met een modeljaar 2015 als 2017 heeft meegenomen. Verder komt het gemiddelde van de vraagprijzen niet uit op de door de taxateur genoemde gemiddelde vraagprijs. De vraagprijs is vervolgens verminderd met een zogenaamde handelsmarge. In het taxatieverslag staat vermeld dat in verband met de te hanteren handelsinkoopwaarde ongeveer 25% van de vraagprijs is afgetrokken. Belanghebbende heeft hier in zijn stukken, noch ter zitting, een nadere toelichting of onderbouwing van gegeven. De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat ook niet kan worden uitgegaan van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat zoals door belanghebbende bepleit.”

Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven. En maakt deze tot de zijne.

4.6. Belanghebbende stelt dat de handelsinkoopwaarde verminderd moet worden met een bedrag aan schade en een waardevermindering vanwege het aanpassen van het voertuig naar Europese specificaties. In het hoger beroepschrift benoemt belanghebbende ook de aanwezigheid van een schadeverleden als waardeverminderende factor maar deze stelling heeft hij ter zitting ingetrokken.

4.7. Het hof heeft beide taxatierapporten, en de daarin opgenomen foto’s en schadecalculaties, uitgebreid bestudeerd. Het hof is van oordeel dat er naast de door DRZ geconstateerde schade geen andere waardeverminderende aspecten aanwezig zijn. Mede gelet op de leeftijd van de auto (3,5 jaar) en het aantal gereden kilometers (€ 29.948). Belanghebbende heeft gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van meer schade dan de door DRZ in aanmerking genomen schade.

4.8. Ook acht het hof niet aannemelijk dat de specificaties van de auto tussen het moment van invoer en de waardering door de DRZ zijn vervangen/aangepast, waardoor dit niet kan leiden tot een verdere waardevermindering. Mede gelet op de door belanghebbende overgelegde inkoopfactuur van € 18.000 exclusief BTW en BPM is het hof van oordeel dat de door de rechtbank in goede justitie vastgestelde handelsinkoopwaarde in beschadigde staat niet naar een te hoog bedrag is vastgesteld.

4.9. Belanghebbende stelt subsidiair dat de waarde moet worden bepaald middels de koerslijstmethode en dat door hem overgelegde nieuwe Xray koerslijst het meest vergelijkbaar is met de auto. Deze waarden zou dan ook moeten dienen. Het is vaste jurisprudentie dat belanghebbende in de loop van een procedure over kan stappen op een gunstigere afschrijvingsmethode, zolang voor deze nieuwe afschrijvingsmethode geen nieuwe herbeoordeling van het voertuig nodig is. De inspecteur stelt dat de in de koerslijst opgenomen auto onvoldoende vergelijkbaar is met de auto.

4.10. Het hof is van oordeel dat de auto in de door belanghebbende overgelegde koerslijst voldoende vergelijkbaar is met de auto. Daar het een nieuwer model betreft is de gepresenteerde waarde eerder te hoog dan te laag. Ter zitting heeft de inspecteur gesteld dat de koerslijst wellicht verkeerd is ingevuld. Dit heeft de inspecteur niet nader onderbouwd. Het hof gaat aan deze blote stelling voorbij. Het hof constateert dat de handelsinkoopwaarde van deze koerslijst (€ 19.559), lager is dan door de rechtbank vastgestelde handelsinkoopwaarde (€ 20.333). Het hof zal derhalve uitgaan van een handelsinkoopwaarde van € 19.559.

4.11. Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 79.172, welke tussen partijen niet in geschil is, en een handelsinkoopwaarde van € 19.559 bedraagt de afschrijving 75,3%. De historische bruto BPM bedraagt € 42.765 zodat de verschuldigde BPM uitkomt op € 10.562. Belanghebbende heeft een bedrag van € 6.637 op aangifte voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 3.925.

Tussenconclusie

4.12. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.

Ten aanzien van het griffierecht

4.13. De inspecteur dient aan belanghebbende het bij het hof betaalde griffierecht van € 274 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.

Ten aanzien van de kosten van het bezwaar

4.14. De inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar het verzoek om vergoeding van de kosten van dat bezwaar afgewezen. De kosten van bezwaar dienen alleen te worden vergoed als het bestreden besluit wordt herroepen wegens een onrechtmatigheid die aan het bestuursorgaan te wijten is.[6] Die onrechtmatigheid bestaat in dit geval uit de door de inspecteur te laag vastgestelde historische nieuwprijs. Het hof veroordeelt daarom de inspecteur in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.

4.15. Het hof stelt de kosten van bezwaar op 2 (punten)[7] x € 647 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.294.

Ten aanzien van de proceskosten

4.16. Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is.

4.17. Het hof stelt deze tegemoetkoming op 2 (punten)[8] x € 907 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.814.

5 Beslissing

Het hof:

De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, raadsheer, in tegenwoordigheid van F. Marcolina, als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.

De griffier, De raadsheer,

F. Marcolina T.A. Gladpootjes

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl. Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan **de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.**Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Artikel 10, lid 1, Wet BPM.

Artikel 10, lid 2, Wet BPM.

Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3.

Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:323, r.o. 3.1.2.

Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.2.4.

Artikel 7:15, lid 2, Algemene wet bestuursrecht.

1 punt voor bezwaarschrift en 1 punt voor het horen in bezwaar, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.

1 punt voor beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.


Voetnoten

Artikel 10, lid 1, Wet BPM.

Artikel 10, lid 2, Wet BPM.

Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3.

Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:323, r.o. 3.1.2.

Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.2.4.

Artikel 7:15, lid 2, Algemene wet bestuursrecht.

1 punt voor bezwaarschrift en 1 punt voor het horen in bezwaar, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.

1 punt voor beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.