ECLI:NL:GHSHE:2024:2524 - Gerechtshof 's-Hertogenbosch - 6 augustus 2024
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 22/1553
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] , wonend in [woonplaats] , hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 juli 2022, nummer BRE 21/1619 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst.
Gronden
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
Het voor het instellen van het hoger beroep verschuldigde griffierecht is niet betaald binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de griffier belanghebbende op de verschuldigdheid daarvan heeft gewezen. De nota griffierecht is op 6 juni 2024 aangetekend aan belanghebbende verzonden, terwijl geen betaling en ook geen beroep op betalingsonmacht is ontvangen vóór of uiterlijk op 4 juli 2024. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Er is aanleiding te beslissen op het hoger beroep van belanghebbende zonder voortzetting van het onderzoek
Het hoger beroep van belanghebbende is kennelijk nietontvankelijk
Ten aanzien van de proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
Het hof ziet aanleiding om bij de onderhavige uitspraak een richtsnoer op te nemen dat het hof vanaf 1 augustus 2024, evenals de andere gerechtshoven, hanteert voor beslissingen over de (proces)kostenvergoeding. Het richtsnoer is omwille van leesbaarheid als bijlage bij deze uitspraak gevoegd en maakt daarvan onderdeel uit.
Beslissing
Het hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door W.A.P. van Roij, raadsheer, in tegenwoordigheid van P. Schel, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De raadsheer,
P. Schel W.A.P. van Roij
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Als u bezwaren hebt tegen deze uitspraak na vereenvoudigde behandeling kunt u binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak eenverzetschrift indienen bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 'sHertogenbosch). Daarbij kunt u vragen op het verzet te worden gehoord.
Een kopie van de uitspraak moet bij het verzetschrift worden overgelegd. Het verzetschrift moet zijn ondertekend en ten minste bevatten:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. de vermelding van de uitspraak waartegen het verzet is gericht;
d. de gronden van het verzet, waarbij de bezwaren tegen de uitspraak duidelijk zijn omschreven.
Bij de behandeling van het verzet beoordeelt het gerechtshof uitsluitend of de in de vorenstaande uitspraak genomen beslissing juist is. Eerst na gegrondbevinding van het verzet kan het gerechtshof in het vervolg van de procedure aan een inhoudelijke beoordeling van de grieven toekomen.
Bijlage: Richtsnoer proceskostenvergoeding belastingkamers gerechtshoven 2024
Vanaf 1 augustus 2024 hanteren de belastingkamers van alle gerechtshoven onderstaand richtsnoer voor beslissingen over de (proces)kostenvergoeding.
Het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt hierna aangeduid als het Bpb. De in onderdeel 1 genoemde wegingsfactoren C1 en C2 betreffen de wegingsfactoren zoals bedoeld in onderdeel C1 respectievelijk onderdeel C2 van de bijlage bij dat besluit.
Aanleiding
De gerechtshoven zien aanleiding om het richtsnoer proceskostenvergoeding met name op het punt van de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak (wegingsfactor C1) op enige punten te verduidelijken en/of te nuanceren en aan te passen aan de huidige stand van het recht.
1 Wegingsfactor C1 (gewicht van de zaak)
Het gewicht van een zaak wordt uitgedrukt in wegingsfactor C1, die varieert van 0,25 voor een zeer lichte zaak tot 2 voor een zeer zware zaak. Het gewicht van de zaak wordt bepaald door het – al dan niet in geld uit te drukken – belang en de ingewikkeldheid
Opmerking verdient dat:
1.1 Gewicht gemiddeld (wegingsfactor 1)
Voor een zaak met een per saldo gemiddeld belang en een gemiddelde ingewikkeldheid, wordt als uitgangspunt wegingsfactor 1 gehanteerd. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de volgende gevallen:
1.2. Gewicht zeer licht (wegingsfactor 0,25) Voor een zaak met een zeer gering belang en met een zeer eenvoudig te beslechten geschil (de zaak behoeft slechts een geringe inspanning van de rechtsbijstandsverlener), zou als wegingsfactor voor het gewicht van de zaak 0,25 kunnen worden aangehouden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de volgende gevallen:
1.3. Gewicht licht (wegingsfactor 0,5)
Voor een zaak met een gering belang en een eenvoudig geschil, zou als wegingsfactor voor het gewicht van de zaak 0,5 kunnen worden aangehouden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de volgende gevallen:
1.4. Gewicht zwaar (wegingsfactor 1,5)
In de volgende gevallen kan als wegingsfactor voor het gewicht van de zaak in beginsel 1,5 worden aangehouden:
1.5. Gewicht zeer zwaar (wegingsfactor 2)
In uitzonderlijke gevallen kan als wegingsfactor voor het gewicht van de zaak 2 worden aangehouden. Daarbij kan gedacht worden aan zeer ingewikkelde vraagstukken met een groot belang waar verschillende rechtsvragen beantwoord moeten worden en het feitengeheel ook zeer complex is (zoals geschillen over bepaalde renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting).
2 Kosten van een deskundige
Indien een deskundige een rapport aan een belanghebbende heeft uitgebracht dat het standpunt van die belanghebbende over een geschilpunt in een procedure voor de bestuursrechter ondersteunt, mag aan toekenning van een vergoeding voor de kosten van dat rapport niet de eis worden gesteld dat het een bijdrage heeft geleverd aan de beslissing van de rechter over dat geschilpunt. Indien het bezwaar, beroep of hoger beroep echter uitsluitend slaagt op een grond die losstaat van het geschilpunt waarop het deskundigenrapport betrekking heeft*,* is er geen grond voor vergoeding van de kosten van de werkzaamheden van de deskundige (vgl. artikel 2, lid 2, Bpb). Voor een deskundigenrapport in WOZ-zaken gelden de uitgangspunten voor de vergoeding volgens de Richtlijn per 1 juli 2018 (Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Stcrt. 2018, 28796). Is aannemelijk dat de kostenvergoeding volgens die Richtlijn disproportioneel is (hetgeen bijvoorbeeld het geval kan zijn indien het rapport geautomatiseerd tot stand is gebracht) bestaat aanleiding uit te gaan van een geringere tijdsbesteding. In de Richtlijn is tevens vermeld dat de aanwezigheid van de taxateur ter zitting of bij het hoorgesprek wordt vergoed volgens dezelfde tarieven als die voor de taxatiewerkzaamheden. Daarbij geldt dat indien uitsluitend de taxateur die ook beroepsmatig rechtsbijstand verleent namens de belanghebbende op het hoorgesprek of ter zitting verschijnt, moet worden aangenomen dat deze dan als rechtsbijstandsverlener optreedt, in welk geval, wegens dat verschijnen, een vergoeding wordt toegekend wegens het verlenen van beroepsmatige rechtsbijstand als gemachtigde.. Voor een taxatiekaart in aanvulling op een eerder taxatierapport wordt geen afzonderlijke vergoeding toegekend. Of een ingebracht (taxatie)rapport als een deskundigenrapport kan worden aangemerkt, is niet aan de hand van algemene richtsnoeren te beoordelen. Als ondergrens heeft te gelden dat het is opgesteld door een ter zake deskundige, dan wel onder diens verantwoordelijkheid, waarvan uit de medeondertekening van het rapport moet blijken. Er wordt niet de eis gesteld dat sprake moet zijn van een geregistreerd taxateur. Eisen aan vormgeving en omvang van het rapport zijn echter niet te stellen.
3 Verletkosten
Indien de gevraagde vergoeding voor verletkosten door de wederpartij niet wordt betwist, dient deze te worden toegekend, met inachtneming van het maximum uurtarief als bedoeld artikel 2, lid 1, aanhef en letter d, Bpb.
4 Bijzondere omstandigheden
Op grond van artikel 2, lid 3, Bpb, kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken van de forfaitaire bedragen van het Bpb. Artikel 2, lid 3, Bpb leent zich niet voor het geven van richtsnoeren.
Artikel 8:108, lid 1, Awb in samenhang gelezen met artikel 8:54, lid 1, letter b, Awb.
Artikel 8:108, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in samenhang gelezen met artikel 8:41, lid 6, Awb.
Toelichting bij het Bpb, Stb 1993, 763, blz. 8.
Hoge Raad 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293.