Arrest inhoud

Rolnummer: 22-003800-24

Parketnummer: 09-141300-24

Datum uitspraak: 19 september 2025

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 november 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [land] 1989, thans gedetineerd in [verblijfplaats] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden met aftrek van voorarrest.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Waar hierna wordt gesproken van “de zaak” of “het vonnis”, wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat: 1. hij op of omstreeks 24 april 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 37,6 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine, zijnde methamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de strafoplegging en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden met aftrek van voorarrest.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op of omstreeks24 april 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 36,6kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methamfetamine, zijnde methamfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Nadere bewijsoverweging

De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte wetenschap had met betrekking tot de aanwezigheid van verdovende middelen in de woning aan de [adres] te Den Haag zodat van opzet geen sprake is. De enkele aangetroffen vingerafdruk van de verdachte op een vershoudbak betreft geen daderspoor en zegt niets over wetenschap, aldus de verdediging. Het hof overweegt hiertoe als volgt.

Feiten en omstandigheden

Op 24 april 2024 heeft de politie een inval gedaan in de woning aan de [adres] in Den Haag en trof daar de verdachte en twee andere personen aan. Verder werd in de woning een aantal verhuisdozen en tassen aangetroffen waarin – niet bloot in het zicht - vershoudbakken zaten die waren gevuld met een kristallen substantie. Deze dozen en tassen stonden in de keuken, woonkamer en in een voorraadkast in de woonkamer. Uit onderzoek van het NFI bleek dat de substantie methamfetamine betrof. In totaal is in de woning ongeveer 36,6 kilogram methamfetamine aangetroffen. Aan de binnenzijde van een diepvriesbak afkomstig uit een verhuisdoos aangetroffen in de voorraadkast, werd een dactyloscopisch spoor aangetroffen. Uit onderzoek door twee verschillende onderzoekers van het NFI bleek dat beiden een zeer grote mate van overeenkomst constateerden tussen het spoor en de referentievingerafdruk van de verdachte (de donor) alsmede de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen. Deze bevindingen liggen volgens de deskundigen geheel in de lijn der verwachting wanneer het spoor van de donor afkomstig is. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep niet weersproken dat het aangetroffen spoor van hem afkomstig was.

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte] op een feest heeft leren kennen en dat [medeverdachte] de verdachte een kamer in de woning aan de [adres] aanbood. De verdachte logeerde in de kamer en gaf medeverdachte [medeverdachte] daar geld voor. Hij heeft verklaard nooit betrokken te zijn geweest bij drugs. De bakjes die in de dozen zijn aangetroffen zijn om eten in te bewaren, aldus de verdachte; hij heeft er niet op gelet dat deze op een andere wijze zouden kunnen worden benut.

Juridisch kader

Het hof stelt voorop dat van het aanwezig hebben als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder C, Opiumwet, sprake is als de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Voor de bewezenverklaring van het aanwezig hebben hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat de verdovende middelen aan de verdachte toebehoren of dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde opzet is vereist dat de verdachte wetenschap moet hebben gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen, of dat hij bewust de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid daarvan moet hebben aanvaard.

Oordeel van het hof

De verdachte verbleef – blijkens zijn verklaring - vanaf medio januari 2024 in de woning aan de [adres] . In functionele ruimtes in de woning, waaronder de woonkamer, de keuken en een voorraadkast in de woonkamer stonden verhuisdozen en/of tassen waarin de methamfetamine is aangetroffen. Deze dozen en tassen waren derhalve voor iedereen die zich in de woning bevond, en dus ook voor de verdachte, vrij toegankelijk. Een deel van deze dozen en tassen stond bovendien open in het zicht, in de woonkamer en keuken. Het is een feit van algemene bekendheid dat een hoeveelheid methamfetamine zoals in de woning aangetroffen een zeer aanzienlijke straatwaarde heeft. Naar het oordeel van het hof is het niet aannemelijk dat een dergelijke waardevolle hoeveelheid harddrugs op toegankelijke en/of zichtbare plekken in een woning wordt bewaard zonder dat de bewoners van die woning daarvan af weten. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat de eigenaar van die drugs het risico neemt dat een van de bewoners er met de drugs vandoor zou gaan. Naar het oordeel van het hof volgt uit al het voorgaande dat de verdachte wist dat zich in de woning methamfetamine bevond. Aan de andersluidende verklaring van de verdachte hecht het hof dus geen geloof. Dat de dozen mogelijk gesloten waren en de zich in de tassen en dozen bevindende vershoudbakken met methamfetamine niet direct en “bloot” zichtbaar waren, doet daar naar het oordeel van het hof in casu niet aan af. Het hof betrekt bij zijn oordeel het feit dat de vingerafdruk van de verdachte is aangetroffen aan de binnenkant van een vershoudbak waarin zich verdovende middelen bevonden en die zich in een verhuisdoos in de voorraadkast bevond. De verklaring die de verdachte hiervoor heeft gegeven, namelijk dat hij dat bakje zou hebben gebruikt om eten in te bewaren, schuift het hof, gelet op alle andere omstandigheden tezamen, als ongeloofwaardig terzijde.

Het verweer wordt verworpen.

Vrijspraak medeplegen

Het hof is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer anderen niet is komen vast te staan. De enkele omstandigheid dat in de woning aan de [adres] twee andere personen verbleven die ook weet hadden van de aanwezigheid van de methamfetamine, acht het hof daartoe onvoldoende. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft ruim 36 kilogram methamfetamine aanwezig gehad in een woning. Het is een feit van algemene bekendheid dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Voor methamfetamine geldt dat in het bijzonder, mede gezien de ontwrichtende werking en het uitermate verslavende karakter ervan. Een dergelijk feit brengt bovendien onrust voor de samenleving mee en is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Tenslotte leiden drugs veelal, direct en indirect, tot vele vormen van andere criminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen enkel oog gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 25 augustus 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.

Gelet op de ernst van het feit en de hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen, kan naar het oordeel van het hof geen andere straf volgen dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.

Deze straf is lager dan de straf die de rechtbank heeft opgelegd en de straf die door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat, voor zover het hof kan vaststellen, sprake is van een relatief geringe betrokkenheid van de verdachte bij het bewezenverklaarde, aangezien die zich volgens de voorhanden zijnde bewijsmiddelen heeft beperkt tot het verblijven in de woning waar de drugs is aangetroffen.

Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Dit arrest is gewezen door mr. K. Versteeg, als voorzitter, en mr. A.S.I. van Delden en mr. B.W. Mulder, leden, in bijzijn van de griffier mr. L.R.I.G. Ondracek.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 september 2025.

mr. A.S.I. van Delden is buiten staat dit arrest te ondertekenen.