ECLI:NL:GHDHA:2025:2029 - Gerechtshof Den Haag - 30 september 2025
Arrest
Formele relaties
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.356.322/01 Zaak- en rolnummer rechtbank : C/09/666886 / HA ZA 24-460
Arrest in het incident van 30 september 2025
in de zaak van:
[eiseres], wonende in [woonplaats 1] , appellante, eiseres in het incident, hierna te noemen: [eiseres] , advocaat: mr. M.A.G. Bosman, kantoorhoudende in Amsterdam,
tegen
[verweerder], wonende in [woonplaats 2] (België), geïntimeerde, verweerder in het incident, hierna te noemen: [verweerder] , advocaat: mr. A. Quispel, kantoorhoudende in Oud-Beijerland.
1 De zaak in het kort
1.1 [eiseres] vordert in dit incident schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 april 2025 (hierna: ‘het bestreden vonnis’)*.*Het hof wijst deze vordering af.
2 Procesverloop in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
3 Aanleiding voor dit incident
3.1 [verweerder] heeft als huurkoper met de heer [gefailleerde] (hierna: ‘ [gefailleerde] ’) in 2001 een huurkoopovereenkomst gesloten voor het appartementsrecht.
3.2 [eiseres] is in 2020 benoemd tot curator in het faillissement van [gefailleerde] . Na haar benoeming heeft [eiseres] [verweerder] gedagvaard en onder meer de ontbinding van de huurkoopovereenkomst gevorderd. Deze vordering is door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag bij vonnis van 22 juli 2021 (hierna: ‘het ontbindingsvonnis’) toegewezen. [eiseres] is tot executie van het ontbindingsvonnis overgegaan. [eiseres] heeft nadien het appartement doorverkocht aan een derde.
3.3 [verweerder] is in hoger beroep gekomen van het ontbindingsvonnis. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 31 januari 2023 het ontbindingsvonnis (grotendeels) vernietigd en de vorderingen van [eiseres] alsnog afgewezen. Het gerechtshof heeft [eiseres] veroordeeld tot terugbetaling aan [verweerder] wat deze uit hoofde van het ontbindingsvonnis aan [eiseres] heeft betaald.
3.4 Hierop heeft [verweerder] [eiseres] in haar rol van curator zowel pro se als q.q. aansprakelijkheid gesteld voor de door hem geleden schade. [verweerder] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [eiseres] in strijd met de (herleefde) huurkoopovereenkomst heeft gehandeld door het appartement te verkopen aan een derde in plaats van aan hem te leveren.
3.5 De rechtbank Den Haag heeft bij het bestreden vonnis geoordeeld dat [eiseres] als curator pro se aansprakelijk is voor de door [verweerder] geleden schade. De rechtbank heeft [eiseres] pro se veroordeeld tot een schadevergoeding van € 128.792,80, te vermeerderen met de wettelijke rente, en in de proceskosten. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft [verweerder] niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering tegen [eiseres] q.q.
3.6 [eiseres] is in hoger beroep gekomen van dit vonnis. [eiseres] heeft tegelijkertijd een kortgedingprocedure aangespannen bij de rechtbank Noord-Nederland om executie van het bestreden vonnis door [verweerder] te verhinderen. De voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 25 juni 2025 (hierna:‘het kortgedingvonnis’) geoordeeld dat uit het bestreden vonnis volgt dat [eiseres] in privé aansprakelijk is voor zover [verweerder] de schade niet op de faillissementsboedel kan verhalen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is die voorwaarde voor de persoonlijke aansprakelijkheid van [eiseres] nog niet vervuld. Daarom heeft de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis geschorst, totdat is gebleken dat [verweerder] de schade niet op de faillissementsboedel kan verhalen (zie nader rov. 5.1 van dit arrest).
4 De vorderingen in het incident
4.1 In het incident vordert [eiseres] dat het hof, voor zover mogelijk bij voorraad:
i. i) de door [verweerder] aangekondigde tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis schorst, althans dat het [verweerder] verbiedt tot tenuitvoerlegging over te gaan op grond van artikel 351 Rv, totdat het hof heeft beslist over de vraag of [eiseres] pro se aansprakelijk is jegens [verweerder] , een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
ii) eventuele door [verweerder] gelegde beslagen opheft, althans [verweerder] veroordeelt tot het doen opheffen van de beslagen binnen 24 uur na het moment waarop dit arrest zal zijn gewezen, op straffe van verbeurte van een dwangsom; iii) [verweerder] veroordeelt tot onverwijlde, doch in ieder geval binnen 24 uur na het moment waarop dit arrest zal zijn gewezen, terugbetaling van de eventuele bedragen die hij uit de executie heeft ontvangen aan [eiseres] ; iv) en/of andere voorzieningen treft die het geraden acht;
v) [verweerder] in dit incident veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit arrest, voor zover deze kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest zullen zijn voldaan;
vi) [verweerder] veroordeelt tot betaling van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit arrest, voor zover deze kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest zullen zijn voldaan.
4.2 [verweerder] voert verweer. [verweerder] concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] en subsidiair tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van dit incident.
5 Beoordeling van de vorderingen in het incident
5.1 [verweerder] heeft bij memorie van antwoord in het incident aangevoerd dat [eiseres] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. [verweerder] voert ter onderbouwing van dit standpunt aan dat met het kortgedingvonnis de uitvoerbaarheid bij voorraad van het bestreden vonnis reeds is geschorst. [verweerder] betoogt dat dat kortgedingvonnis ziet op eenzelfde vordering als in dit incident aan de orde is en dat daarom sprake is van een doublure. [verweerder] stelt dat de vordering van [eiseres] in dit incident overeenkomt met de vorderingen van [eiseres] in de kortgedingprocedure voor de rechtbank Noord-Nederland en meent dat op die grond [eiseres] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dit incident. Hoewel de vorderingen in beide procedures overlap vertonen, betekent dit nog niet dat [eiseres] in haar vordering niet-ontvankelijk is. Het hof ligt dit toe. De voorzieningenrechter heeft [verweerder] verboden om over te gaan tot de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, totdat uitkering aan [verweerder] uit de faillissementsboedel van [gefailleerde] heeft plaatsgevonden, dan wel door de curator onherroepelijk is vastgesteld dat [verweerder] geen uitkering uit de boedel zal ontvangen. In dit incident ziet de schorsingsvordering op het moment dat het hof in de hoofdzaak uitspraak heeft gedaan over de vorderingen van [eiseres] . Het is mogelijk dat de vervulling van de voorwaarde uit het kortgedingvonnis zich eerder zal voordoen dan het moment waarop het hof uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak. [eiseres] heeft daarom belang bij haar incidentele vordering, nu zij daarmee beoogt de duur van de schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te prolongeren. Het verweer van [verweerder] wordt verworpen. Juridisch kader
5.2 De Hoge Raad heeft voor de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) de volgende regels gegeven.
5.3 Het hof stelt vast dat de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in het vonnis is gemotiveerd. Dat betekent dat het hof de vorderingen van [eiseres] moet beoordelen aan de hand van de maatstaf als weergegeven in overweging 5.2 onder c van dit arrest. Het hof volgt [eiseres] niet in haar stelling dat de rechtbank haar oordeel omtrent de uitvoerbaarheid bij voorraad niet heeft gemotiveerd, omdat uit overweging 4.33 van het bestreden vonnis juist het tegenovergestelde blijkt. De rechtbank licht daar toe waarom zij het verzoek van [eiseres] om de vordering niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, afwijst.
5.4 [eiseres] voert aan dat de rechtbank geen rekening heeft kunnen houden met een viertal omstandigheden die een restitutierisico met zich meebrengen, te weten: i) [verweerder] heeft een direct opeisbare schuld van € 40.000,- openstaan bij de heer [schuldeiser] ; ii) [verweerder] beschikt niet over vermogensbestanddelen die verhaal kunnen bieden, mede gelet op zijn leeftijd en beperkte financiële middelen; iii) [verweerder] heeft in het verleden meermaals niet en veelal ook onregelmatig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan jegens [gefailleerde] en de Vereniging van Eigenaren (hierna: ‘de VvE’); iv) [verweerder] is in de kortgedingprocedure voor de rechtbank Noord-Nederland zonder advocaat verschenen, waarschijnlijk ter besparing van verdere kosten.
5.5 Het hof zal de vorderingen in het door [eiseres] ingestelde incident afwijzen. [eiseres] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de rechtbank nog niet in aanmerking kon nemen bij haar beslissing doordat zij zich eerst na het bestreden vonnis hebben voorgedaan. Dit oordeel wordt hieronder toegelicht.
5.6 Dat [verweerder] een openstaande schuld had bij de heer [schuldeiser] volgt uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank Den Haag op 28 november 2024. Dit is dus geen omstandigheid die zich pas na de uitspraak heeft voorgedaan. De eerste omstandigheid is dus niet nieuw.
5.7 Uit hetzelfde proces-verbaal blijkt eveneens dat tijdens deze mondelinge behandeling ook de leeftijd, AOW-voorziening en financiële middelen van [verweerder] ter sprake zijn gekomen. Ook ten aanzien van punt ii) gaat het dus om feiten of omstandigheden die niet nieuw zijn.
5.8 De stelling van [eiseres] dat [verweerder] meerdere jaren niet en veelal ook onregelmatig zijn betalingsverplichtingen jegens [gefailleerde] en de VvE nakwam, is reeds in eerste aanleg naar voren gebracht. Dit volgt uit de conclusie van antwoord van [eiseres] . Het gaat hier dus niet om omstandigheden die zich pas na de uitspraak hebben voorgedaan.
5.9 De vierde gestelde omstandigheid, inhoudend dat [verweerder] in de kortgedingprocedure zonder advocaat is verschenen om kosten te besparen, leidt evenmin tot toewijzing van het schorsingsincident. Zelfs als het juist is dat [verweerder] zonder advocaat is verschenen omdat hij kosten wilde besparen, dan is dat niet een omstandigheid die een ander oordeel over de uitvoerbaarheid bij voorraad rechtvaardigt. Conclusie
5.10 De conclusie luidt dat er geen grond is om af te wijken van het uitgangspunt dat een beslissing zonder nadere voorwaarden uitvoerbaar moet zijn. Het hof zal de vordering van [eiseres] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis dus afwijzen. Terugbetaling executiegelden
5.11 De afwijzing van de schorsingsvordering van [eiseres] brengt met zich dat haar vordering tot terugbetaling door [verweerder] van eventuele door hem verkregen opbrengsten uit de executie van het bestreden vonnis eveneens moet worden afgewezen, omdat [verweerder] tot executie van bestreden vonnis mocht en mag overgaan. Opheffing gelegde beslagen
5.12 [eiseres] heeft haar vordering tot opheffing van eventuele door [verweerder] gelegde beslagen niet onderbouwd. Haar vordering wordt daarom afgewezen.
6 Beslissing
Het hof:
in het incident:
Dit arrest is gewezen door mr. C.A. Joustra, mr. J.W. Frieling en mr. S.H.M. van der Heiden en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025 in aanwezigheid van de griffier.
Zie: HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.