ECLI:NL:GHDHA:2025:1840 - Hof schorst bevel tot overbrengen Afghaanse ambassadebeveiligers naar Nederland - 12 september 2025
Arrest
Essentie
Het hof schorst de tenuitvoerlegging van een vonnis dat de Staat verplicht Afghaanse eisers naar Nederland over te brengen. De belangenafweging in het incident ex artikel 351 Rv valt in het voordeel van de Staat uit, omdat over de zeer ruime, ongevraagde veroordeling geen hoor en wederhoor hebben plaatsgevonden.
Formele relaties
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.358.823/01 Zaak- en rolnummer rechtbank : 11805529 / RL EXPL 25-13415
Arrest van 12 september 2025 in het incident ex artikel 351 Rv
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Buitenlandse Zaken, Ministerie van Defensie en Ministerie van Asiel en Migratie), gevestigd in Den Haag, appellant, advocaat: mr. W.I. Wisman, kantoorhoudend in Den Haag,
tegen:
1 [geïntimeerde 1],
-
[geïntimeerde 2],
-
[geïntimeerde 3],
-
[geïntimeerde 4],
-
[geïntimeerde 5],
-
[geïntimeerde 6],
-
[geïntimeerde 7],
-
[geïntimeerde 8],
-
[geïntimeerde 9],
-
[geïntimeerde 10],
-
[geïntimeerde 11],
-
[geïntimeerde 12],
-
[geïntimeerde 13],
-
[geïntimeerde 14],
-
[geïntimeerde 15],
-
[geïntimeerde 16],
-
[geïntimeerde 17],
-
[geïntimeerde 18],
-
[geïntimeerde 19],
-
[geïntimeerde 20],
-
[geïntimeerde 21],
-
[geïntimeerde 22],
-
[geïntimeerde 23],
-
[geïntimeerde 24],
-
[geïntimeerde 25],
-
[geïntimeerde 26],
-
[geïntimeerde 27],
-
[geïntimeerde 28],
-
[geïntimeerde 29],
-
[geïntimeerde 30],
-
[geïntimeerde 31],
-
[geïntimeerde 32],
-
[geïntimeerde 33],
-
[geïntimeerde 34],
-
[geïntimeerde 35],
-
[geïntimeerde 36],
-
[geïntimeerde 37],
-
[geïntimeerde 38],
-
[geïntimeerde 39],
-
[geïntimeerde 40],
-
[geïntimeerde 41],
-
[geïntimeerde 42],
woonplaats gekozen hebbend op het kantoor van hun advocaat,geïntimeerden, advocaat: mr. K.J. Saarloos, kantoorhoudend in Amsterdam.
Het hof noemt partijen hierna de Staat en de Afghaanse eisers.
1 De zaak in het kort
1.1 In deze zaak gaat het om 42 Afghaanse eisers die stellen dat zij voor de machtsovername door de Taliban door een lokale dienstverlener waren ingehuurd om de Nederlandse ambassade in Afghanistan te bewaken. De kantonrechter heeft de Staat veroordeeld om aan de Afghaanse eisers en hun familieleden op een door hen aan te geven tijdstip en plaats transportmiddelen ter beschikking te stellen, waarmee de Staat hen naar Nederland overbrengt, en de Afghaanse eisers en hun familieleden tot Nederland toe te laten, zodanig dat de Afghaanse eisers en hun familieleden in Nederland kunnen worden toegelaten tot de geldende asielprocedure(s). In dit incident vordert de Staat dat de tenuitvoerlegging van het vonnis wordt geschorst.
1.2 Het hof wijst de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis toe.
2 Procesverloop in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
2.2 Op 12 september 2025 heeft een mondelinge behandeling van de vordering in het incident plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.
3 Feitelijke achtergrond
3.1 Het hof gaat in dit incident uit van de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Die komen op het volgende neer.
3.2 Op 15 augustus 2021 hebben de Taliban in Afghanistan de macht overgenomen van de regering die tot dat moment het land bestuurde.
3.3 De medewerkers van de Nederlandse ambassade in Kaboel hebben kort voor de machtsovername de ambassade verlaten en hun toevlucht gezocht op de internationale luchthaven van Kaboel. Zij zijn vanaf die luchthaven geëvacueerd.
3.4 Voor de bewaking van (de buitenste ring van de) Nederlandse ambassade in Kaboel had de Staat een overeenkomst gesloten met een lokale dienstverlener, Asman Abi. Asman Abi had voor deze bewakingsdiensten lokaal personeel in dienst. De Afghaanse eisers stellen dat zij voor Asman Abi bewakingsdiensten bij de Nederlandse ambassade hebben verricht.
4 Procedure bij de kantonrechter
4.1 De Afghaanse eisers hebben de Staat in kort geding gedagvaard en gevorderd dat de kantonrechter: Primair: (a) de Staat gebiedt de Afghaanse eisers en hun familieleden binnen een maand na betekening van het vonnis, dan wel binnen een tijdsperiode die de kantonrechter geraden acht, over te brengen naar Nederland op eigen kosten van de Staat, op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere overtreding van dit gebod, te vermeerderen met een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat deze overtreding voortduurt; Subsidiair: (b) de Staat gebiedt binnen twee weken na betekening van het vonnis, dan wel binnen een tijdsperiode die de kantonrechter geraden acht, aan de Afghaanse eisers te laten weten binnen welke termijn van maximaal zes maanden zij en hun familieleden naar Nederland zullen worden overgebracht en welke factoren daarop van invloed zijn, op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere overtreding van dit gebod, te vermeerderen met een dwangsom van € 10.000,- voor iedere werkdag of gedeelte daarvan dat deze overtreding voortduurt; Meer subsidiair (c) de voorziening treft die de kantonrechter geraden acht; In alle gevallen: (d) de Staat veroordeelt in de kosten van het geding, alsmede in de gebruikelijke nakosten (zowel zonder als met betekening), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van de uitspraak.
4.2 De kantonrechter heeft de primaire en de subsidiaire vorderingen afgewezen. Wel heeft hij de Staat veroordeeld de Afghaanse eisers en hun familieleden op een door de Afghaanse eisers aan te geven tijdstip en plaats transportmiddelen ter beschikking te stellen, waarmee de Staat hen naar Nederland overbrengt, en de Afghaanse eisers en hun familieleden tot Nederland toe te laten, zodanig dat de Afghaanse eisers en hun familieleden in Nederland kunnen worden toegelaten tot de geldende asielprocedure(s). De kantonrechter heeft verder bepaald dat als familieleden kunnen worden aangemerkt de wettige echtgenoten of partners die daarmee rechtens kunnen worden gelijkgesteld, en de van hen afhankelijke minderjarige kinderen die op het moment van vertrek nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt. De kantonrechter heeft de Staat veroordeeld in de kosten van het geding. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
5 Vordering in hoger beroep
5.1 De Staat vordert in de hoofdzaak dat de vonnissen van de kantonrechter worden vernietigd en dat de vorderingen van de Afghaanse eisers zullen worden afgewezen.
5.2 In het incident vordert de Staat dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van 2 september 2025 wordt geschorst en/of dat het de Afghaanse eisers wordt verboden dat vonnis ten uitvoer te leggen totdat door het hof in de hoofdzaak een eindarrest is gewezen.
6 Beoordeling van de vordering in het incident
6.1 Het gaat in dit incident uitsluitend om de vraag of de tenuitvoerlegging van het vonnis moet worden geschorst. Of de grieven slagen en de vordering van de Afghaanse eisers ook in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, wordt later beoordeeld. Met wat hierna volgt wordt daarop op geen enkele wijze vooruit gelopen.
6.2 Het hof stelt vast dat de Staat zich in eerste aanleg ertegen heeft verweerd dat een eventuele veroordeling uitvoerbaar bij voorraad zou worden verklaard, vanwege de “in beginsel onomkeerbare gevolgen” van zo’n veroordeling (16.6 conclusie in kort geding).
6.3 De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hij heeft die beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar het spoedeisend belang aan de zijde van de Afghaanse eisers (4.48 van het vonnis). Daarbij paste volgens hem niet dat zij eerst de appeltermijn zouden moeten afwachten, alvorens aanspraak te kunnen maken op overbrenging naar Nederland. In 4.44 van het vonnis is de kantonrechter ook ingegaan op de onomkeerbaarheid van een eventuele veroordeling van de Staat. Die overweging ligt mede ten grondslag aan de beslissing om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het hof is daarom van oordeel dat de kantonrechter de uitvoerbaar bij voorraadverklaring heeft gemotiveerd.
6.4 De Hoge Raad heeft voor de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) de volgende regels gegeven.
6.5 De Hoge Raad overwoog (rov. 5.4.3) dat aan het hiervoor weergegeven stelsel de gedachte ten grondslag ligt dat, in het geval de rechter in de uitspraak waarvan beroep geen, dan wel een niet gemotiveerde, beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad, moet worden aangenomen dat nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden aan de hand van de daarvoor van belang zijnde feiten en omstandigheden. De rechter in de hogere instantie moet in het schorsingsincident deze afweging daarom alsnog maken.
6.6 In deze zaak doet zich de bijzonderheid voor dat de kantonrechter een veroordeling heeft uitgesproken die niet is gevraagd en die in zekere zin ook verder gaat dan de wel gevorderde veroordeling. Hij heeft aan de meer subsidiaire vordering, die inhoudt dat hij de voorziening treft die hij geraden acht, de vrijheid ontleend om zelf een dictum te formuleren.
6.7 Tussen partijen staat vast dat over de door de kantonrechter gekozen invulling van de meer subsidiaire vordering geen discussie is gevoerd. Er is wel discussie gevoerd over complicaties die bij de overbrenging van de Afghaanse eisers naar Nederland zouden kunnen rijzen, maar dus niet over de oplossing die de kantonrechter daarvoor heeft gekozen. Partijen hebben dus ook geen debat kunnen voeren over de vraag of deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad zou moeten worden verklaard en over de consequenties daarvan en de belangen die daarmee waren gemoeid.
6.8 Over de oplossing die de kantonrechter heeft gekozen heeft dus geen hoor en wederhoor plaatsgevonden. Bij een veroordeling die het mindere is van het gevorderde is dat op zichzelf niet bezwaarlijk, maar bij een veroordeling die duidelijk anders is dan het gevorderde en die door de rechter wordt gekozen als invulling van de onbepaalde vordering om te beslissen wat hij geraden acht, is dat problematisch.
6.9 Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat in het schorsingsincident wel een afweging kan plaatsvinden van alle bij de door de kantonrechter geformuleerde veroordeling betrokken belangen. Het hof zal tot die belangenafweging overgaan.
6.10 Het enkele feit dat tenuitvoerlegging van de beslissing tot onomkeerbare gevolgen leidt, is niet doorslaggevend. De omstandigheid dat de gevolgen van een in kort geding gegeven voorziening feitelijk onomkeerbaar zijn, staat aan het geven van een dergelijke voorziening immers niet in de weg. Het is een van de factoren die in de belangenafweging moet worden betrokken.
6.11 De door de kantonrechter uitgesproken veroordeling is bijzonder ruim en komt erop neer dat de Staat op ieder door de Afghaanse eisers gekozen moment en op iedere door de Afghaanse eisers gekozen locatie ter wereld transportmiddelen beschikbaar moet stellen om hen naar Nederland te brengen. Zo’n ruime veroordeling, die ook voorbij gaat aan de termijnen die de Afghaanse eisers zelf in hun primaire en subsidiaire vorderingen hebben gesteld, kan onherroepelijk tot problemen leiden, simpelweg omdat de Staat het niet in zijn macht heeft overal ter wereld, of op ieder tijdstip transportmiddelen te faciliteren.
6.12 De veroordeling is mede problematisch omdat met de uitgesproken veroordeling de Staat als veroordeelde partij niet de regie heeft over wat hij zelf moet doen. Het zijn de Afghaanse eisers die tijdstip en locatie bepalen, zonder dat zij zich erover hoeven te bekommeren of dat uitvoerbaar is voor de Staat en eventuele andere betrokken staten of entiteiten.
6.13 Ter zitting van het hof is namens de Afghaanse eisers naar voren gebracht dat het hen er om gaat dat een vliegticket en een visum ter beschikking worden gesteld. Maar dat is niet waartoe de veroordeling de Staat verplicht. Het is mogelijk een onderdeel van de veroordeling, maar de beslissing van de kantonrechter gaat veel verder. Dat betekent dat de Staat momenteel wordt geconfronteerd met een zeer verstrekkende veroordeling waarover geen debat heeft plaatsgevonden en die in theorie een onmogelijke prestatie van hem verlangt.
6.14 Tegenover het belang van de Staat om de tenuitvoerlegging van deze veroordeling te schorsen staat het belang van de Afghaanse eisers om naar Nederland te worden overgebracht. Dat belang is reëel en het hof gaat uit van de door de kantonrechter vastgestelde spoedeisendheid van dat belang. De termijnen waarbinnen de Staat iets moet doen en die uit de beslissing van de kantonrechter volgen zijn echter in theorie korter dan de door de Afghaanse eisers zelf gevorderde termijnen. In de primaire vordering gaat het om een maand na betekening van het vonnis en in de subsidiaire vordering gaat het om een termijn van zes maanden voor overbrenging naar Nederland. Het vonnis daarentegen biedt de Afghaanse eisers de mogelijkheid om onmiddellijk actie van de Staat te verlangen.
6.15 Het hof neemt mede in aanmerking dat sinds de machtsovername van de Taliban veel tijd is verstreken totdat de Afghaanse eisers dit kort geding aanhangig hebben gemaakt.
6.16 Bij de afweging van voorgaande belangen is het hof van oordeel dat van de Afghaanse eisers gevergd kan worden dat zij de behandeling van dit hoger beroep als turbospoedappel afwachten. Dat betekent dat het hof de tenuitvoerlegging van het vonnis schorst totdat in de hoofdzaak is beslist.
6.17 Het hof heeft zich afgevraagd of een gedeeltelijke schorsing van de tenuitvoerlegging mogelijk is, in die zin dat de tenuitvoerlegging wordt geschorst voor zover deze de Staat tot meer verplicht dan het verstrekken van een visum en een vliegticket. Daarmee zou het hof feitelijk een nieuw dictum in het leven roepen, maar daarvoor biedt een schorsingsincident geen ruimte. Bovendien kan het hof binnen de kaders van dit schorsingsincident niet overzien of die uitleg van het dictum wel werkbaar is.
6.18 De conclusie is dat de incidentele vordering van de Staat tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis zal worden toegewezen. Het hof zal de proceskosten in het incident reserveren tot aan de beslissing in de hoofdzaak.
7 Beslissing
Het hof:
in het incident
Dit arrest is gewezen door mr. J.J. van der Helm, mr. H.J.M. Burg, mr. J.S. Honée en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2025 in aanwezigheid van de griffier mr. R.L. Bakels.
Zie HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.