Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Den Haag

ECLI:NL:GHDHA:2025:1645 - Gerechtshof Den Haag - 2 september 2025

Arrest

ECLI:NL:GHDHA:2025:16452 september 2025

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

Civiel recht

Team Handel

Zaaknummer hof : 200.338.208/01 Zaak- en rolnummer rechtbank : 10696960 \ RL EXPL 23-14942

Arrest van 2 september 2025

in de zaak van

[appellant], wonend in [woonplaats] , appellant, advocaat: mr. J. Pearson, kantoorhoudend in Den Haag,

tegen

[geïntimeerde], wonend in [woonplaats] , geïntimeerde, advocaat: mr. B.J. de Deugd, kantoorhoudend in Nieuwerkerk ad IJssel.

Het hof noemt partijen hierna [appellant] en [geïntimeerde] .

1 De zaak in het kort

1.1 Door bemiddeling van appellant (een makelaar bijzonder beheer) is een overeenkomst van geldlening bedoeld als overbruggingskrediet tot stand gekomen tussen de eigenaar van een woning (de schuldenaar) en geïntimeerde (de schuldeiser). De schuldenaar is tekortgeschoten in de terugbetaling aan de schuldeiser, waarna de schuldeiser de schuldenaar en de makelaar heeft gedagvaard. De makelaar is in eerste aanleg niet verschenen. De kantonrechter heeft de makelaar en de eigenaar hoofdelijk veroordeeld tot terugbetaling. De makelaar is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen en heeft met succes vernietiging van het bestreden vonnis gevorderd.

2 Procesverloop in hoger beroep

2.1 Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:

3 Feitelijke achtergrond

3.1 De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Tegen een aantal van die feiten heeft [appellant] zijn eerste grief gericht, deze feiten staan in hoger beroep dus niet vast. Daarnaast heeft [appellant] de feiten aangevuld. Voor zover deze door [geïntimeerde] niet zijn bestreden, staan deze in hoger beroep vast. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.

a. [appellant] is, via [naam makelaardij] B.V. (hierna: [naam makelaardij] ), werkzaam als makelaar bijzonder beheer. Hij wordt geregeld door banken gevraagd om veilingaanmeldingen van woningen te organiseren, dat wil zeggen de executieverkoop te faciliteren, bijvoorbeeld door publicatie van de verkoop op Funda en door het organiseren van bezichtigingen.

In augustus 2022 heeft [appellant] het verzoek gehad om de veilingaanmelding van de woning aan de [adres] (hierna: de woning) te organiseren. De woning was eigendom van mevrouw [A] (hierna: [A] ) en de heer [B] (hierna: [B] ).

Op 20 september 2022, zijnde 2 dagen voor de geplande veiling van de woning, werd [appellant] benaderd door mevrouw [naam] , klachten-bemiddelingsfunctionaris woonurgenties van de afdeling Wonen van de gemeente [gemeente], die gehoord had dat een handelaar een koopsom van € 183.000,-- had geboden voor de woning en dat [A] en [B] overwogen te tekenen.

[appellant] schatte in dat de woning (veel) meer waard was en heeft met [naam] gezocht naar een oplossing om de veiling te voorkomen. Omdat de bank geen medewerking wilde verlenen en twee dagen voor de Gemeentelijke Kredietbank te kort was om tot een oplossing te komen, was geld lenen bij een externe geldschieter nog de enige mogelijkheid.

[appellant] heeft daarop [geïntimeerde] benaderd, van wie hij wist dat hij – evenals [appellant] zelf – (privé) belegt in vastgoed en de financiering daarvan. [geïntimeerde] bleek bereid het benodigde geld voor een periode van 6 maanden (waarbinnen de herfinanciering bij de Gemeentelijke Kredietbank geregeld kon worden, dan wel de woning zo nodig door [appellant] alsnog ondershands zou kunnen worden verkocht) aan [A] en [B] te lenen tegen een rente van 10% op jaarbasis.

[appellant] heeft vervolgens een overeenkomst van geldlening opgesteld, waarin was bepaald dat [A] en [B] als schuldenaar van [geïntimeerde] als schuldeiser een bedrag van € 27.500,-- te leen hebben ontvangen tegen een rente van 10% en dat de lening uiterlijk binnen 6 maanden na ondertekening van deze overeenkomst zou worden afgelost. In de overeenkomst was bepaald dat de hoofdsom met rente direct opeisbaar was bij vervreemding van de woning. De overeenkomst bevatte verder onder meer de volgende bepalingen:

Positieve/negatieve hypotheekverklaring Artikel 9 Indien de schuldeiser van de schuldenaar nog enig bedrag uit welken hoofde ook te vorderen heeft, dan wel laatstgenoemde op grond van aan hem/haar verleende krediet en/of andere bankfaciliteiten nog over enig bedrag bij de schuldeiser zal kunnen beschikken, verbindt de schuldenaar zich bij deze, jegens de schuldeiser, om, 1. de onder artikel 4 lid 2 letter b gemelde registergoed (de woning, hof)niet zonder schriftelijke toestemming van de schuldeiser geheel of gedeeltelijk te vervreemden, te bezwaren met een recht van TWEEDE hypotheek of te belasten met andere beperkte rechten, noch verbintenissen aan te gaan tot een dergelijke vervreemding, bezwaring of belasting. II. op eerste verzoek van de schuldeiser een recht van TWEEDE hypotheek op gemeld registergoed zal vestigen ten behoeve van de schuldeiser en medewerking te verlenen aan het opmaken van de notariële akte ten overstaan van een door de schuldeiser aan te wijzen notaris, in welke akte al zodanige bedingen zullen worden opgenomen als gebruikelijk voor hypothecaire geldleningen, zulks pp het tijdstip waarop de schuldeiser dat wenselijk acht en tot een door de schuldeiser alsdan te bepalen bedrag, echter tot een maximum van € 35.000,- (€ 27.500,- plus rente plus bijkomende invorderingskosten) (…) Verkoopvoorwaarden Artikel 10 Mocht blijken dat er binnen 3 weken na ondertekening van deze overeenkomst geen geldlening wordt verstrekt door de Gemeentelijke Krediet Bank dan zal eigenaar het onderpand [adres] in de verkoop zetten via [naam makelaardij] B.V. (…) waarbij Notariskantoor [notariskantoor] zal worden aangewezen als projectnotaris. Schuldenaar zal dan haar volledige medewerking verlenen aan een onderhandse verkoop, een te koop bord aan de gevel dulden, sleutels afgeven aan de makelaar en bezichtigingen toelaten welke tijdig zullen worden doorgegeven.”

De overeenkomst is op 21 september 2022 getekend door [A] , [B] , [geïntimeerde] en [appellant] . [geïntimeerde] heeft een bedrag van € 27.500,-- gestort op een aan [appellant] toebehorende bankrekening. [appellant] heeft dezelfde dag een bedrag van € 25.640,64 doorgestort naar de notaris, waarna de executieveiling is afgeblazen.

De beoogde herfinanciering door de Gemeentelijke Kredietbank is niet tot stand gekomen, waarna [appellant] de verkoop ter hand heeft genomen.

i. De woning is uiteindelijk door bemiddeling van [naam makelaardij] verkocht voor een bedrag van € 212.500,- en op 4 mei 2023 geleverd aan een koper. De notaris heeft de netto opbrengst (€ 110.622,90) uitgekeerd aan [A] en [B] .

Op 5 mei 2023 stuurde een medewerker van [naam makelaardij] een e-mail aan [A] en [B] met de volgende inhoud:

“Zoals reeds telefonisch kenbaar gemaakt, heeft de notaris niet mee willen werken aan het uitbetalen van de geldlening aan de heer [geïntimeerde] . Derhalve hierbij het verzoek namens de heer [geïntimeerde] om zo spoedig mogelijk na ontvangst van de overwaarde, de geldlening terug te betalen. (…) leder van u dient derhalve uiterlijk 8 mei 2023 een bedrag van € 14.616,44 (50% van € 29.232,88) aan de heer [geïntimeerde] over te maken. Voornoemd bedrag mag worden overgemaakt op rekeningnummer (…) ten name van [geïntimeerde] . Zodra u de betaling gedaan heeft, ontvangen wij graag een bevestiging (printscreen) daarvan per e-mail (…) of Whatsapp (…).”

[B] heeft op 8 mei 2023 de helft van de lening, met rente, aan [geïntimeerde] terugbetaald. [A] heeft niets betaald. Zij had, nadat zij uit de woning was vertrokken, geen adres achtergelaten. Hierdoor was de beoogde herfinanciering via de Gemeentelijke Kredietbank niet tot stand gekomen en moest de woning alsnog verkocht worden.

Bij e-mail van 22 juni 2023 schreef [geïntimeerde] aan [appellant] :

“(…) Jij hebt mij op 21 september 2022 gebeld dat jij een klant had waar zijn huis geveild zou gaan worden. Achterstand was 27.500 euro. Het ging om een dame met een kind. De hypotheek die zij op hun woning hebben is 150.000 euro. Jij vond dit heel jammer en vroeg mij om hulp. Normaal gesproken zou jij dit geld voor ze hebben maar omdat jij ook in een verbouwing Zat had je op dat moment geen voldoende middelen. De vraag was of ik jou 27.500 euro voor een aantal maanden kon lenen om zo deze Mensen te helpen. Omdat zij ook met een klein kind zat wilde ik dit doen maar heb aan jou doorgegeven dat jij ook garant staat voor de lening. Want ik ken deze mensen niet. Dit vond jij geen probleem omdat er voldoende overwaarde was. Jij hebt heel snel een leningovereenkomst Opgemaakt. Deze heb je naar mij gemaild. Ik heb dit getekend. Je hebt mij gevraagd dat ik het geld naar jou privé rekening moest overmaken Zodat jij dit naar de notaris kon betalen. Zie hieronder app verkeer. Ik heb dit overgemaakt naar jou. Vervolgens is de veiling stop gezet. Nu zijn we een aantal maanden verder en de woning is verkocht. De Verkoper heeft de helft van de lening ingelost. De andere helft niet. Wat ik uit je app verkeer begrijp is dat de verkoper niet mee wil werken en is ook niet bereikbaar. Aangezien ik ditzaak van jou kreeg en Ook alles via jou ging heb ik je gevraagd of jij garant staat voor de lening. Jij stond garant voor de lening. Daarom heb je ook meegetekend In de leningovereenkomst. Mede hierdoor wil ik je vragen om de restant van 14.616 euro aan mij binnen 5 werkdagen over te maken. (…)”

[appellant] heeft niet aan het verzoek van [geïntimeerde] voldaan.

Bij e-mail van 28 juni 2023 schreef de gemachtigde van [geïntimeerde] aan [appellant] :

“Door uw bemiddeling is een schriftelijke geldleningsovereenkomst gesloten met mevrouw [A] en de heer [B] , waarbij u mijn cliënt heeft gevraagd om aan mevrouw een bedrag uit te lenen. U heeft in het kader van het regelen van deze financiering de nodige steken laten vallen, maar los daarvan heeft u zelf ook zodanig handelingen verricht dat cliënt u beschouwt als hoofdelijk aansprakelijk, dan wel als borg, ten aanzien van deze schuld. In het kader van uw bemiddeling heeft u onvoldoende inzicht gegeven in de financiële situatie van mevrouw [A] en de heer [B] , in het kader van het opstellen van de overeenkomst van geldlening bent u tekort geschoten en los daarvan heeft u de geldsom op uw eigen bankrekening laten storten, zonder dat daar een redelijk doel mee was gediend. Na verkoop van de woning heeft client op 8 mei j.l. van mevrouw een betaling ontvangen ter grootte van de helft van de geldlening met rente, de andere helft heeft hij niet ontvangen. Cliënt stelt u langs deze weg aansprakelijk voor de andere helft van de geldlening met rente tot op heden (…) de aansprakelijkheid berust derhalve op: - Het tekort schieten als bemiddelaar en opsteller van de geldleningsovereenkomst, omdat daarin niet is opgenomen dat de heer [B] en mevrouw [A] hoofdelijk gebonden zijn tot nakoming, zodat de verhaalsmogelijkheden (onnodig) zijn beperkt; - Het zelf meeondertekenen van de overeenkomst, waarmee u zich – in combinatie met de tekst van de overeenkomst en hetgeen u aan cliënt heeft meegedeeld, garant heeft gesteld tot nakoming daarvan jegens cliënt; - Uw eigen aansprakelijkheid, aangezien het bedrag van de geldlening op uw bankrekening is gestort, zodat (…) aan u onverschuldigd is betaald en u daardoor aansprakelijk bent geworden voor terugbetaling (…)”

4 Procedure bij de rechtbank

4.1 [geïntimeerde] heeft [A] en [appellant] gedagvaard en – zakelijk weergegeven – gevorderd de hoofdelijke veroordeling tot betaling aan [geïntimeerde] van een hoofdsom van € 13.750,-, vermeerderd met 10% rente per jaar vanaf 21 september 2022, en een bedrag van € 1.117,89 aan buitengerechtelijke kosten vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 augustus 2023.

4.2 Aan [appellant] is in eerste aanleg verstek verleend. [A] is wel verschenen. Dit betekent dat het bestreden vonnis op grond van het bepaalde in art. 140 lid 3 Rv als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.

4.3 De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis, voor zover in hoger beroep van belang:

  • [appellant] hoofdelijk (samen met [A] ) veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een hoofdsom van € 13.750,-, vermeerderd met contractueel overeengekomen rente;

  • [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 1.117,89 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente;

met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.

4.4 De kantonrechter overwoog daartoe dat [geïntimeerde] voldoende feiten heeft gesteld voor de toewijzing van de vordering jegens [appellant] , zodat deze vordering als niet zijnde onrechtmatig of ongegrond zal worden toegewezen.

5 Vordering in hoger beroep

5.1 [appellant] wil dat het hof de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst.

5.2 Kort gezegd zien de bezwaren van [appellant] op het volgende: de kantonrechter heeft ten onrechte overwogen dat [geïntimeerde] voldoende feiten heeft gesteld voor de toewijzing van de vordering jegens [appellant] , zoals hiervoor al overwogen bestrijdt [appellant] de door [geïntimeerde] in eerste aanleg gestelde feiten (grief 1). De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat zowel [A] als [appellant] gehouden zijn tot volledige nakoming van de overeenkomst van geldlening (grief 2). De kantonrechter heeft ten onrechte de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en [appellant] in de kosten veroordeeld (grief 3).

6 Beoordeling in hoger beroep

6.1 Partijen strijden over de vraag of er een rechtsgrond bestaat die leidt tot hoofdelijke verbondenheid van [appellant] (naast [A] ) tot nakoming van de overeenkomst van geldlening. Het hof zal dit nagaan, door achtereenvolgens de door [geïntimeerde] gestelde rechtsgronden te bespreken. [appellant] is partij bij de overeenkomst van geldlening

6.2 [geïntimeerde] heeft zich op standpunt gesteld dat [appellant] partij is bij de overeenkomst van geldlening, omdat – zo begrijpt het hof – dit mondeling zo was afgesproken. Pas op het laatste moment heeft [appellant] de schriftelijke leningsovereenkomst op naam van (het hof begrijpt: [B] en) [A] gesteld. [geïntimeerde] heeft dit niet onderkend: hij heeft vanwege de tijdsdruk de overeenkomst ongezien getekend, gescand en teruggestuurd. [geïntimeerde] wijst er verder op dat [appellant] de overeenkomst van geldlening heeft meegetekend en dat het leenbedrag is gestort op een bankrekening van [appellant] .

6.3 [appellant] ontkent dat het ooit de bedoeling is geweest dat hijzelf als schuldenaar partij zou zijn van de overeenkomst van geldlening. Hij heeft de totstandkoming van de overeenkomst van geldlening slechts gefaciliteerd. In de schriftelijke overeenkomst heeft hij duidelijk en conform afspraak opgenomen dat [A] en [B] de schuldenaren zijn en [geïntimeerde] de schuldeiser. [geïntimeerde] heeft de overeenkomst zonder op- of aanmerkingen ondertekend en het bedrag gestort op de bankrekening van [appellant] , die het onmiddellijk heeft doorgestort om de executieveiling te voorkomen.

6.4 Het hof overweegt dat gelet op de hoofdregel van 150 Rv, de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van de stelling dat [appellant] partij (in de zin van schuldenaar) is bij de overeenkomst van geldlening, rust op [geïntimeerde] . De enkele omstandigheid dat [appellant] de schriftelijke overeenkomst van geldlening mede heeft ondertekend is niet voldoende voor het oordeel dat [appellant] schuldenaar is, temeer omdat in die overeenkomst duidelijk is bepaald dat [A] en [B] schuldenaar zijn. Niets duidt erop dat sprake is van een omissie en dat ook [appellant] zich als schuldenaar zou hebben willen binden, terwijl – zonder nadere toelichting – ook niet aanstonds duidelijk is welk belang [appellant] hierbij zou hebben. Ook de gemachtigde van [geïntimeerde] ging in zijn e-mail van 28 juni 2023 uit van een lening tussen [geïntimeerde] enerzijds en (alleen) [A] en [B] anderzijds. De omstandigheid dat het geleende bedrag door [geïntimeerde] is gestort op een bankrekening van [appellant] , die het bedrag heeft doorgestort, maakt [appellant] evenmin tot schuldenaar. [geïntimeerde] heeft daarom naar het oordeel van het hof zijn standpunt dat [appellant] schuldenaar is onvoldoende onderbouwd. [geïntimeerde] heeft bovendien geen specifiek bewijsaanbod gedaan van zijn stelling dat het de bedoeling was van partijen dat [appellant] als schuldeiser partij zou zijn bij de overeenkomst van geldlening.

6.5 Dit betekent dat er niet van kan worden uitgegaan dat [appellant] als (mede) schuldenaar, hoofdelijk is gebonden de overeenkomst van geldlening na te komen. [appellant] heeft de terugbetaling van de lening gegarandeerd

6.6 [geïntimeerde] stelt dat [appellant] hem heeft benaderd met de vraag of hij bereid zou zijn om een tijdelijke lening te verstrekken, waarbij geen risico zou worden gelopen. Hij heeft de terugbetaling van de lening gegarandeerd en voelde zich daar ook verantwoordelijk voor, gelet op de op 5 mei 2023 verzonden e-mail.

6.7 [appellant] ontkent dat hij ooit iets met betrekking tot de overeenkomst heeft gegarandeerd, laat staan dat betrekking zou hebben op het gehele bedrag. Hij heeft slechts zijn handtekening onder de overeenkomst gezet omdat hij bij de totstandkoming van de overeenkomst heeft bemiddeld in die zin dat hij partijen bij elkaar heeft gebracht. Voor het geval [geïntimeerde] wil betogen dat [appellant] zijn handtekening heeft gezet omdat hij zich borg zou willen stellen, merkt [appellant] op dat hiervoor ieder begin van bewijs ontbreekt. Los daarvan wijst hij erop dat dit een rechtshandeling zou zijn waarvoor hij ingevolge het bepaalde in art. 1:88 lid 1 sub c BW de toestemming van zijn echtgenote behoeft, en zijn echtgenote, [echtgenote appellant] , heeft die niet gegeven. Integendeel, zij heeft zich – voor zover nodig – beroepen op de vernietigbaarheid van die rechtshandeling, zodat ook op grond van borg- c.q. garantstelling geen sprake kan zijn van hoofdelijke gebondenheid.

6.8 Het hof overweegt, dat ook ten aanzien van de stelling dat [appellant] de terugbetaling van de lening heeft gegarandeerd, de stelplicht en de bewijslast rusten op [geïntimeerde] . Ook ten aanzien van deze stelling constateert het hof dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft gesteld, zeker gezien het feit dat wat hij stelt niet wordt bevestigd door de tekst van de schriftelijke overeenkomst. Het hof constateert verder dat de stelling van [geïntimeerde] dat [appellant] hem gegarandeerd zou hebben dat hij helemaal geen risico liep, zich – zonder nadere toelichting – slecht lijkt te verhouden met een rente van 10% per jaar voor een kortlopende lening. Een dergelijke hoge rente is veeleer passend bij meer risicovolle transacties. Al hierom faalt borg- c.q. garantiestelling als grondslag voor hoofdelijke gebondenheid.

6.9 Het verweer dat niet gebleken is dat [appellant] is gehuwd met [echtgenote appellant] , heeft [geïntimeerde] nadat [appellant] zijn trouwboekje heeft overgelegd, niet nader toegelicht, zodat het hof ervan uitgaat dat [geïntimeerde] dit verweer heeft laten varen. Dit betekent dat wat van het vorenstaande ook van zij, bij gebreke van toestemming ex art. 1:88 lid 1 sub c BW, terwijl niet kan worden gesproken van een transactie in de normale uitoefening van een beroep op bedrijf, ook om deze reden garantie/borgstelling geen stand kan houden als grondslag voor hoofdelijke gebondenheid.

6.10 Dat [echtgenote appellant] (ook) werkzaam is voor [naam makelaardij] , doet hieraan niet af. Zonder toelichting valt niet in te zien dat de omstandigheid dat [naam makelaardij] zich kennelijk wel heeft ingespannen om [A] tot nakoming van de overeenkomst van geldlening te bewegen, dit alles anders maakt. [appellant] is tekortgeschoten bij zijn bemiddeling/heeft onrechtmatig jegens [geïntimeerde] gehandeld

6.11 [geïntimeerde] stelt – zo begrijpt het hof – dat [appellant] tekort is geschoten in de nakoming van zijn beloften/onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld omdat

  • hij geen deugdelijke overeenkomst van geldlening heeft opgesteld, nu daarin niet was opgenomen dat [B] en [A] hoofdelijk gebonden zijn;

  • hij zijn toezegging dat [geïntimeerde] via de notaris terugbetaald zou worden niet is nagekomen;

  • hij zich heeft voorgedaan als reddende engel, terwijl hij in werkelijkheid aanzienlijke financiële voordelen heeft genoten. [appellant] heeft de woning zelf kunnen verkopen en zo provisie opgestreken, hij zou gaan bemiddelen in een huurovereenkomst voor [A] met opnieuw provisie in het verschiet, en hij heeft voordeel genoten uit hoofde van de bemiddeling bij de geldlening, omdat hij niet het volledig ontvangen bedrag heeft doorgestort. Het aldus hanteren van diverse rollen met tegengestelde belangen is in strijd met de beroepsregels van [appellant] en daarmee ook in strijd met hetgeen naar de ongeschreven regels in het maatschappelijk verkeer betamelijk is.

  • hij tegenover [geïntimeerde] niet open is geweest over de diverse door hem beklede rollen toen hij [geïntimeerde] ongevraagd benaderde met de vraag of hij een kortlopende lening wilde verstrekken. Daarbij stelt [geïntimeerde] dat hij vermoedt dat [appellant] wel degelijk zelf de nodige liquiditeiten had om de lening te verstrekken en dat [appellant] getracht heeft om de woning via bekenden ten nadele van de verkoper onderhands te verkopen tegen een te lage waarde.

Tot slot wijst [geïntimeerde] erop dat hij heeft gehandeld als consument en niet als ondernemer of professional.

6.12 [appellant] betwist de door [geïntimeerde] geuite beschuldigingen (met uitzondering van de beschuldiging dat hij niet het gehele bedrag heeft doorgestort). Hij wijst erop dat [geïntimeerde] voor deze beschuldigingen geen begin van bewijs heeft aangevoerd en het is [appellant] niet duidelijk welke juridische consequentie [geïntimeerde] aan deze aantijgingen verbindt. Van handelen uit eigen financieel gewin was geen sprake: volgens [appellant] is in art. 10 van de geldleningsovereenkomst opgenomen dat [naam makelaardij] (welke vennootschap geen partij is in dit geding) de verkoop van de woning ter hand zou nemen met het oog op de belangen van [geïntimeerde] , om zo grip op het proces te kunnen houden. Herfinanciering liep via de gemeente en de Gemeentelijke Kredietbank en het bemiddelen van de familie [B] bij het vinden van nieuwe woonruimte, was niet afhankelijk van de overeenkomst van geldlening. [naam makelaardij] had dit ook kunnen doen indien de woning executoriaal verkocht was. Verder betwist [appellant] de stelling van [geïntimeerde] dat hij onervaren was in de vastgoedfinanciering. Ter zitting heeft [geïntimeerde] desgevraagd aan de raadsheer-commissaris verklaard dat hij de afgelopen jaren tientallen van dergelijke leningen heeft verstrekt. Bovendien heeft [geïntimeerde] zelf een groot risico genomen door het de overeenkomst van geldlening niet te lezen alvorens deze te tekenen. Ter voorkoming van eventuele problemen heeft [appellant] nog geprobeerd overeenkomstig het bepaalde in art. 9 van de geldleningsovereenkomst alsnog een recht van tweede hypotheek te laten vestigen, maar dat bleek als gevolg van de (na het sluiten van de geldleningovereenkomst) aangescherpte KNB-regelgeving en de weigering van toestemming door eerste hypotheekhouder niet meer mogelijk. Verder wijst [appellant] erop dat er geen contractuele relatie bestaat tussen [geïntimeerde] en [appellant] , zodat geen sprake kan zijn van een tekortschieten in zijn verplichtingen uit overeenkomst. Van onrechtmatig handelen tegenover [geïntimeerde] was volgens [appellant] gelet op het vorenstaande evenmin sprake.

6.13 Het hof overweegt dat nu [appellant] betwist dat sprake was van een contractuele relatie, op [geïntimeerde] de stelplicht en bewijslast hiervan rusten. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] hierna geen nadere onderbouwing heeft gegeven van de contractuele relatie waarop hij zich beroept. Dit betekent dat een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van die contractuele relatie niet kan worden vastgesteld.

6.14 Op [geïntimeerde] rust ook de stelplicht en de bewijslast van onrechtmatig handelen tegenover [appellant] . Als een onrechtmatige daad wordt aangemerkt – zo volgt uit het bepaalde in art. 6:162 BW – een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Ook op dit punt heeft [geïntimeerde] niet aan zijn stelplicht voldaan. Hij is kennelijk van mening dat [appellant] heeft gehandeld in strijd met de voor hem geldende beroepsregels, zonder deze beroepsregels nader te duiden en zonder toe te lichten waarom dit handelen dan ook naar de ongeschreven regels in het maatschappelijk verkeer onbetamelijk is. Daarbij komt dat – zo al van een onrechtmatige daad sprake zou zijn – dit niet leidt tot hoofdelijke gebondenheid, maar tot een plicht tot schadevergoeding. Welke schade [geïntimeerde] dan zou hebben geleden als gevolg van dit gestelde onrechtmatige handelen, is door [geïntimeerde] evenmin gesteld. Dit betekent dat ook een onrechtmatige daad niet ten grondslag kan worden gelegd aan de vordering van [geïntimeerde] . Ongerechtvaardigde verrijking

6.15 In hoger beroep heeft [geïntimeerde] ongerechtvaardigde verrijking als grondslag voor zijn vordering (althans een deel daarvan) opgevoerd. [geïntimeerde] wijst erop dat door het samenspel van feiten er sprake is van een verarming van [geïntimeerde] en (door het niet kunnen incasseren van de helft van de lening bij [A] ), terwijl als gevolg van die feiten [appellant] is verrijkt (deels via zijn onderneming). Die verrijking blijkt volgens [geïntimeerde] uit de diverse rollen, telkens met geldelijk belang: uit de begeleiding van de executie, de verkoop van de woning, het bemiddelen in een huurovereenkomst en het bemiddelen in de geldlening.

6.16 [appellant] heeft daarop gereageerd met de opmerking dat niet valt in te zien dat hij (privé, want de vennootschap is in deze procedure geen partij) verrijkt is.

6.17 Het hof overweegt dat – daargelaten dat [appellant] heeft aangevoerd dat niet valt in te zien dat hij in privé verrijkt is, terwijl [naam makelaardij] geen partij is in deze procedure – het hof ook niet – zonder nadere toelichting – vermag in te zien dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking. De diverse door [naam makelaardij] verrichtte handelingen zijn op het eerste gezicht immers de rechtvaardiging voor de verrijking.

6.18 Daarnaast heeft [geïntimeerde] onvoldoende toegelicht, hoe ongerechtvaardigde verrijking kan leiden tot een hoofdelijke veroordeling als gevorderd, en heeft hij evenmin de gestelde verrijking geconcretiseerd.

7 Conclusie en proceskosten

7.1 De conclusie is dat de diverse door [geïntimeerde] aangevoerde grondslagen voor zijn vordering falen, zodat het hoger beroep van [appellant] slaagt. Daarom zal het hof het vonnis vernietigen. Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als van het hoger beroep.

7.2 Het hof begroot de proceskosten van [appellant] in eerste aanleg op nihil. In hoger beroep begroot het hof de proceskosten aan de zijde van [appellant] op: dagvaarding € 135,97 griffierecht € 798,- salaris advocaat € 2.145,- (2,5 punten × tarief I) nakosten € 178,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) Totaal € 3.256,97 Het hof zal de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals vermeld in de beslissing*.*

8 Beslissing

Het hof:

Dit arrest is gewezen door mr. M.J. van der Ven, mr. R.G.C. Veneman en mr. B.R. ter Haar en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025 in aanwezigheid van de griffier.