Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Den Haag

ECLI:NL:GHDHA:2025:1332 - Gerechtshof Den Haag - 7 juli 2025

Arrest

ECLI:NL:GHDHA:2025:13327 juli 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht
BelastingrechtProcesrecht Belastingen

Arrest inhoud

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer: 200.355.929/01

Nummer hoofdzaak: BK-23/120

Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 7 juli 2025

inzake het verzoek tot wraking als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de hoofdzaak met het genoemde nummer van:

[X] te [Z] , verzoekster.

Het geding

  1. Op 11 juni 2025 heeft verzoekster een verzoek ingediend tot wraking van de raadsheren W. de Wit, Chr.Th.P.M. Zandhuis en T.A. de Hek van de meervoudige belastingkamer in de bovengenoemde hoofdzaak. Verzoekster heeft het wrakingsverzoek ingediend op de dag van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak.

  2. De onder 1 genoemde raadsheren hebben de wrakingskamer meegedeeld niet te berusten in het verzoek tot wraking.

Feiten

  1. Bij uitspraak van 23 april 2025 van het Hof is het door verzoekster eerder gedane verzoek tot wraking van dezelfde onder 1 genoemde raadsheren in dezelfde bovengenoemde hoofdzaak door het Hof afgewezen (zaaknummer 200.352.854/01).

  2. Op 13 mei 2025 is verzoekster per e-mailbericht en aangetekende post uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 11 juni 2025.

  3. Verzoekster heeft hierop gereageerd bij e-mailbericht van 19 mei 2025, 14:27 uur, en om uitstel van de zitting van 11 juni 2025 verzocht. Het Hof heeft bij brief en e-mailbericht van 26 mei 2025 aan verzoekster medegedeeld dat haar verzoek om uitstel is afgewezen.

  4. Verzoekster heeft op 4 juni 2025 per e-mailbericht opnieuw om uitstel verzocht voor de zitting van 11 juni 2025. Het Hof heeft bij brief en e-mailbericht van 5 juni 2025 aan verzoekster medegedeeld dat haar verzoek om uitstel is afgewezen.

  5. Op 11 juni 2025 heeft verzoekster het onder 1 genoemde wrakingsverzoek ingediend.

Het wrakingsverzoek

  1. Verzoekster heeft, kort en zakelijk weergegeven, aan haar verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat zij is benadeeld doordat zij onvoldoende inzage in het dossier heeft verkregen. Volgens verzoekster is sprake van een gebrek aan openheid bij de behandeling van de hoofdzaak. Daartoe voert zij aan dat haar de mogelijkheid om inzage te verkrijgen wordt ontzegd.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

  1. Op grond van artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:108, lid 1, Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het hoger beroep in belastingzaken.

  2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770).

  3. Het wrakingsverzoek kan naar zijn aard niet tot de conclusie leiden dat de betrokken raadsheren ten aanzien van verzoekster vooringenomen zijn en evenmin dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat. Verzoekster heeft voorts geen enkele grond aangevoerd die specifiek betrekking heeft op de raadsheren van wie zij wraking verzoekt.

  4. Voor zover de klacht van verzoekster tevens ziet op de meest recente afwijzing van het verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak, stelt de wrakingskamer voorop dat de afwijzing van een verzoek om uitstel moet worden aangemerkt als een processuele beslissing. Voor dergelijke beslissingen geldt dat zij in beginsel geen grond kunnen opleveren voor wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat het hof jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.

  5. De beslissing van het Hof om het verzochte uitstel af te wijzen levert geen aanwijzing op voor het oordeel dat het Hof tegenover verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden gesteld dan wel gebleken waardoor de rechterlijke partijdigheid schade zou kunnen leiden.

  6. De wrakingskamer doet dit verzoek om wraking af zonder behandeling ter zitting (zie artikel 4, lid 1, onderdeel a, van het Wrakingsprotocol gerechtshof Den Haag). Het verzoek is kennelijk ongegrond. Gelet hierop dient het verzoek tot wraking te worden afgewezen.

  7. De wrakingskamer constateert dat de in het onderhavige wrakingsverzoek opgenomen gronden reeds aan de orde zijn gesteld in het eerdere wrakingsverzoek. Dat verzoek is afgewezen (zaaknummer 200.352.854/01). Gelet op het feit dat verzoekster in korte tijd twee verzoeken tot wraking heeft ingediend en het tweede verzoek in de kern moet worden beschouwd als een herhaling van het eerste verzoek, heeft verzoekster naar het oordeel van de wrakingskamer de bevoegdheid tot wraking aangewend voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Er is daarmee sprake van misbruik. Daarom wordt in deze procedure thans een wrakingsverbod aan verzoekster opgelegd.

Beslissing

Het Gerechtshof:

Deze beslissing is gegeven op 7 juli 2025 door E.C. van Veen, voorzitter, M.E. Honée en M.J. van Cleef-Metsaars, in aanwezigheid van de griffier T.S.K.L. Tjon. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per aangetekende post verzonden op: